| |
| |
| |
Vlaamsche brieven
door Peter Benoit.
II.
Op een schoonen morgend - 't was reeds in den Herfst - ging ik weerom, achter den ‘dorpsmolen’ den ‘Desselghemschen kouter’ op: Eene wandeling, welke ik geerne aflegde, en soms wel eens met mijnen vriend ‘Loquet’, al pratende over allerlei zaken. Hij sprak mij onder andere over de bijzonder ‘paradijsche’ schuilplaats welke ‘Desselghem’ voor een zeventig a tachtigtal jaren, den natuurminnaar, den denker, dichter of kunstenaar zou hebben aangeboden! Hij wees mij het gedeelte aan van den ‘Kouter’, waar destijds een allerliefste bosch bestond. Puike boomen en allerlei samengestrengeld kleiner en grooter gewas, boden des zomers eene zachte verfrissching tegen de brandende hitte der zon, terwijl ze 's winters, als een schild, de dorpelingen tegen al te hevig wind- en stormgeloei, tegen al te sterken hagel, sneeuw en regen, op voelbare wijze, beschermden. En als het aldaar dan Lente werd? Welk zoet en levendig vogelengekweel kwam zich versmelten, met de verleidelijke, in de bladeren ruischende harmonieën, door lispelende en welgeurende windekens in beweging gebracht! En hoe dichterlijk moest het, meer dan nu wellicht, daar niet zijn geweest, ‘alleen’ of ‘getweeën’, de eerste natuurwekkende zonnestralen tusschen het geboomte te zien spelen en weerkaatsen, terwijl de toelachende voorspellingen eener ‘kinderlijke’ ontwakende natuur, in hart en geest, ongeduldig, een gastvrij plaatsje kwamen veroveren!
Onze ‘Jan van Beers’, zal dit zoo ‘aartsvaderlijke’ plekje wellicht niet hebben gekend, maar andere lieve plekjes en grootschere natuurtooneelen wellicht! Hoe anders zou hij de met diamanten beperelde dichterlijke kroon, vooraan zijn ‘Oorlog’ hebben geplaatst:
| |
| |
‘Lente kust, met gloeiend minnelonken,
‘De aarde, nog in winterslaap gezegen.
‘Wakker sidderende en wellustdronken,
‘Glimlacht de aard' haar bruigom smachtend tegen.
‘Liefde straalt en stroomt in vlammenvonken;
‘Leven spat en sprankelt allerwegen.
‘O natuur!’ doet ‘Goëthe’ den begeesterden ‘Faust’ in een diep en veel beteekenend woord uitroepen! O natuur!...
De mensch, eilaas, beleeft slechts één ‘Lentetijd’ maar onze ‘allergoede moeder’ voorziet hierin, door ons, elk jaar, op eene harer herlevingen vol zalig en vreugdrijk genot, te vergasten...
En, als het dan Herfst werd? Welke schilderachtige, kleurvolle ‘kleedij’ viel het bescheiden dorpje dan niet ten deele?... Het was er nochtans niet te ‘fierder’ om, maar bleef, integendeel, ietwat schuchter achter al die natuurlieflijkheid schuilen, als zou het zich in zijne schijnbare verlatenheid en eenzaamheid hebben verheugd...
En wat waren destijds de Desselghemsche menschen daar toch bijzonder gelukkig!....
Maar dit geluk werd hunnen nakomelingen niet gegund. Daar onderging men, zoo als overal, de gevolgen der ‘Fatum-beslissing’, welke bij het verdwijnen van het ‘typische’ aardsche paradijs, tegenover alle Adam's en Eva's kinderen werd genomen, en hen aan de werkingen van den sterkgevleugelden vooruitgangsgeest onderwierp. Zoo dat het hedendaagsche ‘Desselghem’ een flinker voorkomen bezit dan het schuchtere pachtersdorpje van voorheen. Doch, de bewoners hebben hierdoor niets van hunne goede inborst verloren. Zij blijven zich voortdurend hunnen ‘paradijschen’ oorsprong herinneren, en rekenen het zich ten plichte, dezes aangename overleveringen getrouw te bewaren.
Waarschijnlijk zal men, met opzet, als een beteekenisvol ‘Remember’ recht over den ‘Molenreus’, het zindelijk en aangenaam, nu nog bestaande ‘Paradijs’ hebben gebouwd.
* * *
En nu, op de plaats van het bosch, waarin het dorpje, als een vogeltje, minzaam in nestelde, bevindt zich de
| |
| |
‘Desselghemsche Kouter’, eene veldvlakte, welke zich (iets naar den Leiekant toe) uitstrekt, tusschen ‘Harelbeke’ en ‘Vijve St-Eloi’. Dit laatste is de geboorteplaats van onzen vriend ‘Emiel Claus’, den reeds befaamden jongen schilder. 't Is op dit dorpje, (zeer eigenaardig op de Leieboorden gelegen) dat ik, tijdens het verblijf mijner lieve ouders aldaar, den ‘Oorlog’ componeerde.....
‘Desselghem’ en ‘Beveren’ (rechte Leioever), van waar mijne voormalige en nu nog bestaande familie oorspronkelijk is: ‘Bavichove’, alwaar men zich jaarlijks, van heinde en verre, (op den tijd dat het koren door de brandende zon wordt verguld), door allerlei tusschen het koren loopende wegelijnen begeeft, om er ‘St-Maurus’ (men leze ‘St-Maurits) te bezoeken, en zich aldaar blijgeestig te verzetten. O, dit waren dagen van echt kinderlijk genot voor mij, toen ik met grootvader, ‘Bernard Monie’, langs de Leie en door de meerschen en weiden, dien jaarlijkschen ommegang bezocht!
‘Desselghem, Beveren’ en ‘Bavichove’, dat rechtover ‘Beveren’ is gelegen, maken, met ‘Oyghem’ en ‘Wielsbeke’ (linker Leie-oever), het middenpunt dezer vlakte uit. Van daar, en bijzonderlijk tusschen ‘Beveren’ en ‘Desselghem’, krijgt men een puik en flink lands- en dorpstooneel te zien. Zoo wijd het oog strekt, merkt men talrijke, zindelijke, welgebouwde, grootere en kleinere pachthoeven en andere woningen, welke alle, om ter liefelijkst en bijna in ‘bouworde’, op de akkers of langs allerlei heir- steen- aardewegen en wegelijnen, gestrooid liggen. Men zou haast aan het bestaan eener landbouwstad gelooven!...
Aan het westelijk uiteinde der vlakte verheft zich, statig, de aloude ‘St. Salvators’ kerktoren der stad Harelbeke. Deze merkwaardige toren is, wel is waar, in zijne bovenverdiepingen wat verminkt geworden, onder voorwendsel van ‘bouwherstelling,’ en dan nog per besluit, zegt men, eener daartoe benoemde commissie! het is echter alom bekend, dat menig staaltje van ‘vandalism’ op ons ‘monumentum antiquum’ gebied, te bestatigen valt. Maar eilaas, niet alleen het ‘bouw-
| |
| |
kundig gebied,’ ook alle andere ‘kunstgebieden’ zijn in hunne voorbrengselen aan dergelijke ‘verminkingen’ blootgesteld! Wat vernieuwt, wat bepleistert, wat snijdt en verknoeit men niet aan beelden, schilderijen, dicht- en toonwerken! Hoe wordt de geschiedenis ons niet al verkeerd voorgesteld? En, dit ‘roekeloos’ werk, voor hetwelk wij allen verantwoordelijk zijn, wordt voortdurend gepleegd. Men verheft zich wel eens, hier en daar, tegen dien onbegrijpelijken drang naar ‘vervalsching’ of verminking, maar bij de eerste gelegenheid, voert ‘Vandaal’ zijn werkje uit, en dan nog met zooveel schijn van overtuiging en waarheid, dat men haast denken zou, dat ‘kunstwerken,’ evenals ‘mode-personen’ aldus moeten worden behandeld, om, volgens de heerschende ‘goesting van den dag,’ met zooveel te meer aantrekkelijkheid, de toehoorders opgedischt te worden.
Zekere ‘Sganarelle’ had besloten, het ‘hart’ van zijne plaats te doen veranderen; daarenboven sprak hij allerbest latijn, zoo 't schijnt, - wel te verstaan na zich vooral verzekerd te hebben, dat geen der zich rond hem bevindende personen, een woordje latijn kende. Dit bracht nu aan niemand, noch aan iets, kwaad bij; integendeel, want de koddige ‘latijnspreuken’, van den bij toeval geworden geneesheer, verlustigen nog dagelijks al wie ze leest, of op het tooneel te hooren krijgt.
Hoe jammer, dat buiten de ‘geleerde verminkers’ van kunstwerken, er nog ‘leeken’ bestaan, die op hunne beurt, iets of wat over ‘kunstwerken’ weten in te brengen. Anders zou het er nog erger misschien toegaan...... ‘Kent ge latijn?’ zou het overal voorzicht tigheidshalve klinken. ‘Wel hoe, gij kent geen latijn?...
Wellicht vinden wij andermaal gelegenheid, op dit gewichtig kunstpunt, vooral voor wat de ‘muzikale gewrochten’ betreft, eens ernstig terug te komen.
* * *
Links ‘Harelbeke’, (dat is ietwat noordwaarts), staat ‘Bavichove's’ tamelijk vastberaden spitsen toren, op ‘Beveren's’ ietwat bont torentje, zeer vrienschappelijk te lonken.
...Hij wil ‘het’ uitlokken, hunne klankliedjes twee
| |
| |
stemmig, in vrije ‘contrapunt - schrijfwijze’ over de lichte ‘Leie golfjes’ te laten drijven, om ginder wat verder over ‘Oyghem’ het bescheiden Wielsbeke's zeer oud, maar toch bewaard gebleven ‘kerktorentje,’ zoo eens eventjes aan zijne sluimerende en droomende gewoonten te onttrekken.
Eenige dagen geleden, verzekerde mij het avondkleppend klokje, da de ‘Beversche’ en ‘Bavichovesche’ klokpartijtjes hem aangenaam, ja zelfs, zeer ‘welkom’ zouden geweest zijn, indien het niet vreesde, de ‘bijzondere’ opmerkzaamheid der wreede reeds gemelde ‘Staats-Commissie’ op zich te trekken... want, wat voor een ‘liedje’ zou alsdan de beiaard niet spelen? ‘Daarom’ besloot mijn medespreker, verzacht ik zooveel mogelijk mijn ‘gelui’ en wakker vooral mijn ‘trouwe klokhuis’ aan, zich maar voortdurend achter de overlommerende boomen, welke het omringen, te blijven verbergen! En als de ‘klokken’ zoo spreken, wat moeten wij menschen, niet al denken en zeggen?
Haast recht over ‘Desselghem’ (links) over Leie merkt men ‘Oyghem,’ (sedert den tijd onzer kinderjaren, merkelijk verkleind) langs de ‘Leie,’ in den molligen groenen en bloemerigen dons (als 't lente of zomer is) van ‘Oyghems’ meerschen, gelegen.
Achter het bosch, schiet ons ‘Oyghem’ dorp, kerk, molen- en kasteel, trapsgewijze gebouwd, eensklaps voor het gezicht! Het oude kasteel baadt in den Leievloed. Het schijnt met de aloude gebouwen van ‘Desselghem's’ gewezen St. Pieters abdij, (nu als pachthoeve benuttigd) maar één gebouw uit te maken, schoon, tusschen beide de Leie, met eene bijzonder verleidelijke ‘zwanenhals beweging’ haren gemoedelijken loop voortzet, naar den beminden ‘Scheldevloed’ welke het dichterlijke watertje altoos met de grootste minzaamheid en gretigheid ontvangt.
Dit kijkje, nabij de schoone ijzeren brug, welke ‘Desselghem’ met ‘Oyghem’ verbindt, is waarlijk de moeite waard... Eindelijk, en meer nabij ‘Vijve St-Eloi’ treffen wij het reeds besproken zoete ‘Wielsbeke’ aan. Een echt pereltje van bescheidenheid, en wel zoodanig dat men het waarlijk stelen zou.... viel het maar eens te stelen! Nochtans is ‘Wielsbeke’ in bezit van een
| |
| |
puik ‘kasteel’, midden eener zeer ruime landpartij gelegen, met eene flinksche boomendreef, die er naar toe leidt. Indien ik mij niet vergis, zou dit ‘Castellum’ toebehoord hebben, aan wijlen den Baron ‘Jules de St-Genois’, (obiit 1867), een overtuigden ‘Nederlandsch’ verdedigenden Vlaming, schrijver van verscheidene Nederlandsche werken, en gewezen lid der ‘Koninklijke Belgische Akademie’.
Mijn vriend ‘Loquet’. vertelde mij dat ‘St-Genois’ destijds hem zijn spijt had uitgedrukt, omdat men voor eenige jaren, bij het bouwen der nubestaande nieuwe kerk, het behoud van het oude karaktervolle Desselghemsche ‘Romaansch’ kerkje niet had verzekerd!..
Eindelijk komen wij te ‘St-Baafs-Vijve’, het dichtstbijgelegene nabuurtje van ‘Vijve St-Eloi’; het eerste, aan de ‘linker’, het tweede, aan de ‘rechter Leieoever’, gelegen. Beide schijnen in goede verhouding met elkaar te staan.... Wanneer het huwelijksfeest?
|
|