Eene vergelijking, welke zich als van zelfs opdringt, is die tusschen de schilderijen van Claus en degene van Verstraete. De eerste kiest Vlaanderen, zijne geboortestreek, terwijl de laatste zijne ingeving ontvangt in de Antwerpsche Kempen. Beiden brengen op hunne doeken, als echte realisten, niets anders dan de waarheid en de werkelijkheid, doch, Claus bezielt zijne natuur, zet er menschen in, of, indien ge 't liever zòo hoort, kipt zulk hoekje of zulk tooneeltje uit, dat hem de gelegenheid verschaft om ook zijn talent van figuurschilder te doen waardeeren. Verstraete daarentegen bepaalt zich bij de natuur, zooals hij ze vindt; hij stelt niet samen, hij photographiëert eenvoudig, doch - gelijk het alleen een kunstenaar van groot vernuft kan. In literatuur zouden we zeggen: Claus is subjectief en Verstraete objectief; de eerste is een verhalende en de tweede een lyrische dichter, alhoewel ze dan toch weer beiden uitstorten alwat hun hart gevoelt bij het aanschouwen der natuur. In zijn werk van critiek ‘Mes Haines’, zegt Emile Zola te recht: ‘Une oeuvre d'art est un coin de la création vu à travers un tempérament’.
De verzameling van Theodoor Verstraete is een heel museum waard. Gaarne gaf ik er al de schilderijen onzer oudere Vlaamsche en Hollandsche landschapschilders voor, Rubens en Ruysdael inbegrepen.
Kent gij iets heerlijkers, geachte lezer, dan de Beukenlaan, het Hoekje van het Peersbosch, den Zomeravond, en zooveel andere onvergetelijke stukken? Wist ge, dat de natuur zoo schoon was, en beklaagt ge den armen veldarbeider niet, die ongevoelig is voor al de poëzie boven en rondom hem? Zie dien boer naast zijne kar voortstrompelen, het verschroeid gelaat naar de aarde gekeerd, den zandgrond. Naar zijne povere plunje te oordeelen, is hem de kleur van het goud onbekend, en toch beurt hij het hoofd niet op om dien prachtigen gloed te bewonderen, dat schitterend zonnegoud op de hooge mastboomen! Of ondergaat hij, de veldeling, soms toch den indruk der landelijke natuur? Men zou het haast zeggen bij het beschouwen van gindsche schilderij aan den overkant. Het is avond geworden. De maan in den helderen, zwoelen zomerhemel beschijnt rust en vrede. De akkers zijn verlaten, iedereen is huiswaarts gegaan, behalve twee jongelieden, die met hunne koeien op het veld zijn achtergebleven. Zij leunen tegen eenen sluitboom, zij aan zij. Hun hart klopt en jaagt geweldig. Zij hebben elkander zooveel te zeggen, het gunstig oogenblik schijnt daarvoor aangebroken, en niettemin vloeit er geen woord van hunne lippen. De jongen weet maar hoegenaamd niet, hoe hij aan het meisje zal doen verstaan, dat hij haar toch zoo gaarne ziet. Hij gevoelt het wel diep, en zij - zij weet het ook wel, dat ze bemind wordt, doch... kortom! ze zwijgen.
Theodoor Verstraete is een echt natuurkind. Hij verstaat de natuur als geen ander en leeft elk jaargetij, elke maand, ieder uur met haar mee. Hij kent ze door en door, omdat hij ze bestudeerd heeft met het hart van den dichter en bespied met het oog des kunstenaars.
J.F. VAN CUYCK.