Het feit dat België heeft gemeend zijn kunststempels voor Hans von Bülow en zijn keurbende gesloten te moeten houden, noopt den Heer C.T. die ongelooflijke (?) reis te ondernemen.
Misschien begreep deze fijne opmerker, dat die langzame. koele Hollanders in appreciatie van ware kunst, de meer enthousiaste Belgen wel eens vóór zouden kunnen zijn. Hoe dit ook zij, de Heer C.T. toont zich hoogelijk ingenomen met de concerten der Kapel, en karakteristiek is de wijze waarop de geniale persoonlijkheid van Hans von Bülow door hem wordt gekenschetst: ‘Figurez-vous Méphisto apôtre, et vous aurez Hans de Bulow’.
Welke lof den uitstekenden dirigent ook alom werd toegezwaaid, toch hadden de puriteinen in de kunst grieven tegen zijn opvatting van de Beethovensche symphoniën, en hoorde men gewagen van zijne driestheid, om met de bestaande tradities te breken en ‘o horror’ zelf het tempo rubato te durven aanwenden.
Hoogst belangrijk is hetgeen juist over die traditie in het hierboven vermelde opstel van Mr. Viotta gezegd wordt, even als een beschouwing door H.C.P.D.: ‘Hans von Bülow en de traditie’, in het weekblad De Amsterdammer, van 3 Januari '86.
Uit beide stukken blijkt duidelijk, dat ook ten opzichte van muzikale overleveringen hetzelfde als van de godsdienstige geldt, ‘dat de letter doodt, maar de geest levend maakt’.
Een uitvoering die ook vele muziekliefhebbers belangrijk toescheen, was die van Rubinstein's Oratorium ‘Das Verlorne Paradies’, die de Rotterdamsche afdeeling van Toonkunst op haar eerste concert, den 13 November op haar programma bracht, onder leiding van den Heer Gernsheim.
De tekst aan Milton's gedicht ontleend, schetst in haar eerste deel de strijd van Satan en zijn trawanten tegen God en de engelen over de toekomstige heerschappij der nog ongeschapen aarde; het tweede is aan de Schepping gewijd, zooals ons die uit het bijbelverhaal bekend is, terwijl in het derde deel de verleiding van Adam en Eva en de verdrijving uit het Paradijs beschreven wordt.
Was de verwachting hoog gespannen, de waarheid is dat men zich algemeen teleurgesteld gevoelde.
Van de geniale persoonlijkheid van Rubinstein had men zich een machtiger en verhevener opvatting voorgesteld. Wel zijn er verscheidene schoone kooren en ensemble-stukken in op te merken, maar er zijn er ook die niet van banaliteit zijn vrij te pleiten. Onwillekeurig maakt men een vergelijking met Haydn's ‘Schepping’, en dan treedt de oude meester zegevierend uit den strijd. De wijze waarop de Godheid sprekende wordt geschilderd komt ons weinig verheven voor, terwijl het satanische element niet scherp genoeg is geteekend.
‘Jene demonische Urkraft’ waarvan het muzikale tijdschrift Die Signale, naar aanleiding van een uitvoering van Das Verlorne Paradies in Breslau gewaagt, hebben wij niet kunnen ontdekken.
Hoeveel aangrijpender is dat duivelen-heir door den Vlaamschen meester Peter Benoit in zijn Lucifer en Oorlog geschilderd; ik wijs slechts op de behandeling van den spotgeest met koor ‘Heisa! jubelt geesten der hel’.