De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 15
(1885)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 402]
| |
I.
| |
[pagina 403]
| |
Naar 't woud, naar 't woud!
Naar 't lomrige woud!
Vooruit maar op stap,
Met zwier, niet te rap!
Naar 't woud, naar 't woud!
Naar 't ruischende woud!
Het wuift, wel te moê,
Ons vriendelijk toe!
Naar 't woud, naar 't woud!
Naar 't heerlijke woud!
Het mos zal ons zijn
Een bed van satijn!
| |
II.
| |
[pagina 404]
| |
Meisjes.
Wij juichen en zingen,
En dansen en springen,
Zoo vlug in de koord!
Wij keeren en draaien
En zwieren en zwaaien
Blij huppelend voort.
Nu rapjes
Op stapjes
En zwierig in 't rond!
Rept teentjes
En beentjes
En raakt pas den grond!
Knapen.
De hoepels mogen ook zwieren en zweven;
Zij rollen zoo snel door de lomrige laan!
Toe, makkers, in wedren ze voorwaarts gedreven
Wie raakt er het eerst aan heteinde der baan?
(De meisjes plukken bloemen, sieren hun hoofd en maken eenen rondedans). Laat kronen en kransen
De lokken omglansen
Der bloeiende jeugd!
Wij dansen en springen
En lachen en zingen
In schuldlooze vreugd!
Wij, vroolijke snaken,
Wij minnen vermaken
En 't dartele spel;
Maar weten onz' plichten
Op tijd te verrichten,
En zoo is het wel!
| |
[pagina 405]
| |
III.
| |
[pagina 406]
| |
II.
| |
[pagina 407]
| |
Thans heft er de vreedzame schuit
Haar blinkende zeilen in 't licht,
En 't edelst gevoelen ten buit
Juicht weder mijn hart bij dit zicht:
o Mocht ik uw ruischen steeds hooren,
Zoo teeder, zoo heimelijk zoet,
En mocht gij mijn blik steeds bekoren,
o Schelde, o verruklijke vloed!
Gustaf Johan RENS.
1885. | |
III.
| |
[pagina 408]
| |
Van de zusjes kreeg het een popje,
met kleêren en suikergoed;
De moeder schonk hem een ruiker
van lila's frisch en zoet.
Dat alles werd liefdrijk bezegeld
met een' hartlik klinkenden zoen,
En vromelik ruischte de bede:
‘De Hemel moog steeds u behoên!’
En minzaam kwam nu de vader;
‘ZijGa naar voetnoot(1) was de blijdschap van 't land;
De Heer versterkte heur harte
En reikte haar zegenend de hand
Dat wensch ik u, kind, zoo blijft ge
mijn schat, mijn duurste pand’!
JACOB STINISSEN.
Borgerhout-Antwerpen. |