Tentoonstelling van ‘Als ik kan.’
Dat de werken, in Mei l.l. door den zoo gunstig gekenden kring in de Verlat-zaal tentoongesteld, eene minder schitterende verzameling vormden dan voorheen, is licht te verklaren. Hadden onze jonge schilders geen gelijk, van hunne beste stukken te zenden naar de groote expositie? Er zijn verschillige leden van ‘Als ik kan,’ welke daar ginder tusschen hunne andere vakgenooten in 't geheel geen kwaad figuur maken. Jammer is het daarentegen, dat zoovelen hunne schetsen voor schilderijen willen doen doorgaan, en meenen, den aanschouwer door het aantal te moeten verbluffen. Het Antwerpsch publiek weet best, dat de jongere kunstenaars mannen zijn, die werken, en daarom is het nu oneindig beter voor hen, slechts te laten zien, wat zij hunnen, ware dat ook slechts een enkel stukje, maar een deugdelijk.
Behalve de drie beelden van Van Beurden, hadden negentien schilders niet minder dan negen en vijftig schilderijen bijeengebracht! Moet het dan nog gezegd, dat het allemaal in 't geheel geene meesterstukken waren?
M. Adriaenssens, die twee landschappen gaf, moet nog flink werken alvorens te kunnen uitblinken door stukken van waarde; daarentegen mag de Schaarslijper van M. Albrecht reeds eene goede schilderij heeten. De paarden van den heer Bos maken op afstand eenen gunstigen indruk, doch waar hij poëet wil zijn en ons bij de wieg brengt van een arm kind, slaat hij den bal deerlijk mis; men bemerkt, dat het geen onderwerp is voor zijn talent. M. Delgoffe heeft eene fraaie vaas met wilde bloemen tentoongesteld, en van de vijf stukken van den heer Brunin bezit het dominospel zeer ernstige verdiensten van kleur en licht. De honden van M. Boland zijn flink geschilderd, vooral die goedige waakhond, welke zijne huisgenoote de kat gewillig een gedeelte afstaat van hetgeen hem aan beentjes, graten en ander lekkers was toebedeeld. Ook de portretten - twee officieren - van den heer Bosmans hebben ons zeer bevallen. De heer De Wit is een onvermoeibare werker; hij had niet minder dan zeven stukken, waaronder echter slechts lof te spreken is van zijne Timmerwerf te Baesrode, hetwelk gunstig afsteekt bij al de andere, die zeker onbeduidend mochten heeten.
Plantijn 's huis in de 18e eeuw, van den heer Delehaye, is eene schoone schilderij onder elk opzicht; onberispelijk geteekend, fraai en krachtig van kleur, zou zij de beste verzameling geene oneer aandoen. M. Hanno gaf ditmaal, behalve twee goede vruchtstukken, een tafe-