De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 15
(1885)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 101]
| |
1e Tooneel.
Rosina.
(de bloemen schikkende).
- Dezen morgend komt neef de zeekapitein van zijne reis naar Indië terug. Zijn eerste bezoek zal voor mij zijn, en daarom moet hij hier alles lief en aantrekkelijk vinden. Van bloemen houdt hij net zooveel als ik, omdat ik, zegt hij, zelve eene bloem ben... Of kozijn een beetje de kunst van vleien verstaat!... Ha!.. hier in't midden moet het bloemenkorfje staan, dat mijn oom mij gisteren op mijn naamfeest geschonken heeft. ‘Aan mijne beminde Rosina’ staat er in gouden letters op... Die brave nonkel! Sedert ik bij hem woon, zijn geene bloemen te schoon voor hem, om ze aan zijne nicht te schenken... Hij ook weet dat bloemen mij gelukkig maken... (Geestdriftig) . Want wat is er toch schooner in de lieve natuur?...
| |
[pagina 102]
| |
I.
Hoe heerlijk zijn de bloemenknopjes,
Wanneer zij bevend opengaan,
En 's uchtends in haar kroon de dropjes
Gelijk de reinste perels staan!
Wanneer de jonge bloempjes blozen,
Zoohaast het windeken haar kust,
Dan spreekt ons dit van minnekoozen
En zaligheid en levenslust!
II.
De bloemen zijn de zinnebeelden
Van jeugd aan lieflijkheid gepaard.
Haar balsemgeur en kleurenweelden
Zijn als een zoete lach der aard.
De lieve bloemekens gelijken
Aan perels door de zon gestrooid,
En die gelijk juweelen prijken
Waarmee de lentemaagd zich tooit!
(Gerucht.)
Hoor ik daar geenen voetstap? Wellicht is het Willem!
Willem
(achter de schermen).
- Rosina!... lieve Rosina.
Rosina.
- Zijne stem! | |
2e Tooneel.De vorige, Willem (met veel smaak als zeekapitein gekleed, - eene groote bloem in het knoopsgat.)
Willem.
- Allerliefste nicht, ik ben eindelijk bij u terug!
Rosina.
- O die goede, beste kozijn! (Omhelzing.)
Willem.
- Hoe dikwijls heb ik aan u gedacht!
Rosina.
- Met welk ongeduld heb ik gewacht op uwe komst!
Willem.
- Altijd was uwe schoone beeltenis in mijnen geest... | |
[pagina 103]
| |
Gij waart voor mij de blanke sterre,
Die op de zwarte zee van verre
Mij steeds bemoed'gend tegenblonk,
Wanneer mij soms de moed ontzonk.
Ik zag zoo vaak in mijne droomen
Mij nader bij die reine komen,
En echter voerde 't lot mij ver
En altijd verder van die ster!
Rosina.
Wanneer gij op de woeste baren
Waart blootgesteld aan tal gevaren,
Leed mijne ziel de stormen mee,
Die dreigden u op 't vlak der zee.
Willem.
Doch eindelijk vind ik u weder,
Gelijk de bloeme zacht en teeder,
Die men met vroolijk hart begroet,
Wanneer geen winterstorm meer woedt!
Samen.
Dit wederzien bant uit het harte
De langgevoede vrees en smarte,
De zon der vreugd is opgestaan
En lacht ons weder vroolijk aan!
Willem.
- In afwachting, dat ik perelsnoeren en reukwerken als geschenken aan uwe voeten kome nederleggen, bied ik u de bloem aan, die ik in mijn knoopsgat draag, en die eene wonderbloem van Indië is...
Rosina.
- Eene wonderbloem?..
Willem.
- Om dit te verstaan, moet men weten dat... Ja zie, het is eene heele geschiedenis, die ik u zal vertellen, want... ik weet dat de vrouwen nieuwsgierig zijn... Indië, lieve nicht, is het schoonste land van de wereld. (Met geestdrift)
Iets waar gij u geen denkbeeld van vormt, iets dat men moet zien om te gelooven, kortom - eene magnifieke streek...
| |
[pagina 104]
| |
I.
Bosschen, bergen, woeste kanten,
Leeuwen, tijgers, olifanten,
Apen, moka, peperplanten.
Thee en palm; en opium
Opgerookt door rare kwanten..
Edelsteenen, diamanten,
Perels, elpenbeen alom!
II.
Bruine Muselmaansche vromen,
Die met hunne muftis komen
Onder duizend kokosboomen
Naar moskee en bedevaart!
Radjahs, slaven, heil'ge stroomen
Maken Indië 't land der droomen,
Ja, de wonderstreek der aard!
De natuur is er prachtig, en de vrouw... o! de vrouw is het meesterstuk der natuur.
Rosina.
- Maar de geschiedenis der wonderbloem?
Willem.
- Dit staat er mede in verband, want als er van geene vrouwen in komt, is het van geen belang... Ik wandelde eens aan den oever van eenen heiligen stroom. De Indianen namen er een bad in, om, volgens zij meenen, al hunne zonden af te wasschen... Men ziet dommer dingen gebeuren... Onder de baders was er een verrukkelijk jongmeisje, dat, tot mijne verwondering, ook al met eene zwarte zonde moest besmet zijn. Op eens hoor ik haar schreeuwen en zie ik eene krokodil op haar afkomen.. Ik spring in den stroom, en vandaar recht in de armen van de verschrikte Indiaansche... 'k Neem haar vast, bereik den oever, leg haar onder eenen bananenboom neder, en verlies het bewustzijn.. ongelukkiglijk!
Rosina.
- Wat groot gevaar hebt gij geloopen!
Willem.
- 's Anderendaags ontwaak ik in eenen prachtigen tuin, en zie er mijne schoone, die genotvol in eene hangmat ligt te wiegelen met eene geurige havana tusschen de hagelblanke tanden... Zij was de dochter van eenen radjah, en lief en schoon als eene fee... | |
[pagina 105]
| |
O stonden zoet
Voor mijn gemoed!
O zonderlinge harteklop!
Een bloemelijn
Scheen zij te zijn,
Die zachtjes op den stengel beeft,
Een engelin,
Die lieflijk in
Een' wiegelende wolke zweeft!
En bloemengeur
Steeg daar tot heur,
Te harer eer als wierook op!
Samen.
Willem.
O zonderlinge harteklop?
O stonden zoet
Voor mijn gemoed.
Rosina.
Waarom die gloed
In zijn gemoed,
Die zonderlinge harteklop!
Willem.
- ‘Blanke mensch’ sprak ze van uit hare hangmat, ‘blanke mensch, er staat geschreven in den Koran: Er is maar één God en het is God, en Mahomet is zijn profeet; - en God heeft de dankbaarheid onder de menschen bevolen,’ Daarop zegde zij dat ik in eenen toovertuin stond, en dat ik daar eene wonderbloem mocht plukken, die altijd geluk aanbrengt aan diengene, welke ze bezit. Natuurlijk liet ik het mij geene tweemaal zeggen. Ik bleef nog verscheidene dagen in de paleizen van den radjah, wier schoone dochter gedurig aan mijne zijde was, en waarschijnlijk wel een beetje verliefd op mij was geworden... Bij mijn vertrek deed zij mij beloven later bij haar weder te keeren.
Rosina.
- Ha! bij voorbeeld, dat zult gij toch niet doen?
Willem.
- Men belooft zooveel aan de vrouwen waar toch niets van komt. De wonderbloem van de lieve radjah's dochter heb ik voor u bewaard. (Hij geeft ze.)
| |
[pagina 106]
| |
Rosina.
- Dank u, beste kozijn; blijft te zien of ze wonderen doet. (Zij steekt ze in het bloemenkorfje.
Gij blijft met ons het middagmaal nemen?..
Willem.
- Ik weet niet of...
Rosina.
- Geene uitvluchtsels... Ik laat u een oogenblik alleen, om nonkel uwe komst te melden. | |
3e Tooneel.
Willem, alleen. - (Terwijl hij het bloemenkorfje bekijkt.)
Hoeveel kusjes heb ik op die bloem niet gegeven. Kijk, wat lieve korfje. (Lezend) ‘Aan mijne beminde Rosina’. - Wat zie ik!... Hij, die haar beminde noemt, is ongetwijfeld haar minnaar! En dat is natuurlijk een geschenk van hem! Ach, waarom voel ik me nu zoo zonderling te moede? Rosina is jong en schoon...
een meisje zoo charmant en zoo pikant,
Zoo allerliefst en zoo gloeiend amusant!
O! nu gevoel ik, waarom onophoudelijk al mijne gedachten naar haar dwalen... I.
Ik hoor haar naam in 't ruischen van de blaren
En in de lieve vogelstem,
Ik hoor haar naam in 't klotsen van de baren,
In 't windengieren hoor ik hem.
Bij 't sterk geluid van storm of woeste vlagen,
Bij 't buldren van den wilden vloed,
Voel ik niet zoo mijn kloppend harte jagen,
Als bij haar naam zoo naamloos zoet!
II.
Wanneer ik op de grauwe golven wiegel
Volgt mij haar beeld op mijne baan.
Ik zie haar in den blauwen waterspiegel
En in de azuren wolken staan.
Haar reine blik voor mij heeft meerder waarde
Dan 't licht, dat uit de zonne stroomt;
Zij schijnt mij toe als 't schoonste pand der aarde,
Waaraan mijn ziele minnend droomt!
| |
[pagina 107]
| |
En ach, ik zie thans dat zij eenen minnaar heeft... Is 't alzoo dat de wonderbloem van Indië geluk moest aanbrengen. | |
4e Tooneel.De vorige, Rosina.
Rosina.
- Bewondert gij mijne schoone bloemen, kozijn?
Willem.
- Ik denk dat dit bloemenkorfje...
Rosina.
- Een prachtig geschenk is, nietwaar!
Willem.
(ter zij)
- Een geschenk... ze bekent!
Rosina.
- Het heeft me zeer verrast...
Willem.
(ter zij)
- Ik stik!... ik moet hier weg... (Luid) Vergeef mij dat ik zoo op eens van hier ga... eene lichte ongesteldheid... uwe woorden... een beetje lucht...
Rosina.
- Gaat gij dan heen, Willem?
Willem.
- Maar wederkomen zal ik... Die bloemen... dit korfje en uw naam...
Rosina.
- Heeft die bloemengeur u misschien kwaad gedaan?
Willem.
- Nu ja! (ter zij) O dat is te sterk!
(Spoedig weg).
| |
5e Tooneel.
Rosina, alleen.
Kijk, wat zonderlinge handelwijze!... Wat moet ik opmaken uit die zoete woorden bij zijne aankomst, en zijne plotselinge ongesteldheid bij het zien van dit korfje? (Het korfje beziende) Ho! heeft hij wellicht dit opschrift verkeerd uitgelegd?
(Glimlachend) Ik begin een beetje te raden wat dit alles moet beteekenen. (De oogen nederslaande) Hij heeft mij zulke lieve namen gegeven!... Maar waarom dan van die dwaze radjahsdochter zooveel goeds zeggen? Heeft hij me jaloersch willen maken?... ah, wacht een beetje!... De mannen hebben de kracht, de vrouwen hebben den list en de slimheid... Ik heb mijn plan, ik!
| |
[pagina 108]
| |
6e Tooneel.De vorige, Willem.
Willem.
(haastig op)
- Juffvrouw... nicht... Rosina.. nu heb ik de buitenlucht niet meer noodig...
Rosina.
(lachend)
- Is de ongesteldheid reeds over?.. (ter zij) Laat ons goed onze rol spelen!
Willem.
- Daar zoo even heb ik zeer zonderlinge woorden gezegd...
Rosina.
(Ter zij)
- De liefdeverklaring begint... opgepast!
Willem.
- Die woorden trek ik in, lieve nicht.
Rosina.
- Wat belieft u?
Willem.
- Wel is waar is hier eene zaak van liefde op het spel..
Rosina.
- Zoo zoo..
(ter zij)
Hoort gij hem komen... Hij zal nog zoo spoedig niet overwinnen!
Willem.
- Kom, zetten wij ons een oogenblik op deze sofa neder om te praten. (Zij zetten zich, Rosina met schijnbaren tegenzin.) Uw hart, Rosina, ik weet het, is niet meer vrij.
Rosina.
(met gemaakte ontroering)
- O ja.. neen... ja (terzij.)
De bom gaat bersten!
Willem.
(met nadruk)
- Welnu, een zeekapitein is er de man niet naar om door treurnis te verteren, en daarom heb ik ingezien, dat mij niets anders meer overblijft dan u geluk te wenschen met hem, dien gij bemint.
RosinA.
(uit het veld geslagen)
- Wat is dàt nu? (Ter zij) Moest hij mij dàt komen zeggen! Ah bij voorbeeld!
Willem.
- Uw geluk is mij meer waard dan het mijne...
Rosina.
(terzij)
- Maar wat zijn die mannen veranderlijk! | |
[pagina 109]
| |
Willem.
- Ik.. ik zal alles vergeten en weder vertrekken...
Rosina.
(hevig)
- Vertrekken! Gij? Wellicht wederom naar Indië bij de dochter van den radjah!
Willem.
- Als ik er geluk wedervind, waarom niet?
Rosina.
- Om met haar bloemekens te gaan trekken of te gaan zwemmen misschien!
(Spottend.) Dat gaat nu naar Indië om met eene bruine wilde te gaan vrijen, als er zooveel witte vrouwen te vinden zijn, die branden van verlangen om met eenen witten man te trouwen!...
Willem.
- Het moet zijn.. ik gevoel het... 't Gewoel der baren
Zal door gevaren
Den storm bedaren
Van 't woelend hart!
Rosina.
Bij golfgewemel,
Azurenhemel
En stargeschemel
Vergeet me uw hart!
Willem.
En met de winden
Zal 't beeld verzwinden
Van haar die 'k minde
Uit heel mijn hart!
Samen.
't Gevoel der baren
Zal door gevaren
Den storm bedaren
Van 't woelend hart!
Willem.
- Thans zal ik over dat alles geen woord meer spreken...
Rosina.
(spijtig ter zij)
- Ik had me misgrepen. (Luid) . Daarom zal nooit onze goede vriendschap verbroken worden. Vriendschap.. geene liefde.
Willem.
(ter zij)
- Welke vurigheid in hare stem... | |
[pagina 110]
| |
Rosina.
(even)
- Welnu, wat gedaan is blijft gedaan. Ik ook zal er over zwijgen.
Willem.
(terzij)
- Zou men niet zeggen dat zij een weinig hare bekentenis betreurt? (Luid) Zekerlijk.. er bestaat vriendschap onder ons... oprechte, goede, trouwe en warme vriendschap! Ik blijf voor u altijd - een kozijn.
Rosina.
- En ik voor u (met nadruk) eene nicht.
Willem.
(naderkomende)
- Hoe jammer toch dat het zich daarbij bepalen moet... En zeggen dat ik zulke lieve droomen had... droomen is bedrog!
Rosina.
- Gingt gij dit onderwerp niet onaangeroerd laten?
Willem.
- Ja.. maar in uwe tegenwoordigheid is het hoofd zoo licht verdraaid... uwe schoonheid doet alle beloften vergeten.
Rosina.
Daar zijt gij aan den gang?
Willem
(met vuur)
- O ja, uwe blikken zijn betooverend als die van eene meermin..
Rosina.
- Eene meermin... Indien uwe wilde radjahsdochter dit hooren moest! (Op de volgende vragen wordt sterk gedrukt.)
Willem.
- Wat wilt gij daarmede zeggen? Is ze niet ver van hier?
Rosina.
- Gelijkt dit aan geene bekentenis?
Willem.
- Eene bekentenis als de uwe van daar straks?
Rosina.
- Heeft ze u niet met eerbewijzen overladen?
Willem.
- Heeft men uw hartje niet gestolen?
Rosina.
- Heeft zij met u niet willen vrijen?
Willem.
- Heeft hij geen bewijs van liefde gegeven?
Rosina.
- Hebt gij geene wonderbloem gekregen? | |
[pagina 111]
| |
Willem.
- Is 't niet door die bloem dat ik zijn geschenk gezien heb? (Beiden zijn zeer opgewonden.)
Rosina.
- Zijt ge voor haar in 't water niet gesprongen? Ha! ha!
Willem.
- 't Is niet van: ha! ha!... 't is dat ik vraag of zijn geschenk u geen plezier gedaan heeft? Ja, nietwaar.. Ho! ho!
Rosina.
- 't Is niet van: ho! ho!... 't is dat ge gezegd hebt dat zij eene bloem is... Hebt ge niet beloofd weer te zullen keeren? Zijt ge voor haar op de knieën niet gevallen?
Willem.
(Zijn zweet afdrogende)
- Met vrouwen twisten!. (zachter) Kan ik beletten dat zij schoon is?
Rosina.
(zacht)
- Kan 'k beletten dat men me schoon vinde?
Willem.
- Dat ik in de paleizen van den radjah kwam?
Rosina.
- Dat men op mij verliefd gerake?
Willem.
- Dat men mij bloemen doe plukken? Heb ik gevraagd om een bad te nemen?
Rosina
(al zachter)
- En ik om eene geschenk te hebben? Moest ik hem met zijnen korf de deur wijzen! Is 't een teeken dat ik hem bemin?
Willem.
(vol vuur)
- Wat!... gij zoudt... maar uw hart is dan nog vrij!... O zoo gij wist hoe goed mij die gedachte doet... hoe ik aan u denk.. hoe ik u liefheb. Maar dat alles weet gij niet; welnu ik ga het u zeggen.
Rosina.
(beschaamd)
- Maar kozijn toch..
Willem.
I.
Ik hoor uw naam in 't ruischen van de blaren
En in de lieve vogelstem.
Ik hoor uw naam in 't klotsen van de baren,
In 't windengieren hoor ik hem.
| |
[pagina 112]
| |
Bij 't sterk geluid van storm of woeste vlagen,
Bij 't buldren van den wilden vloed,
Voel ik niet zoo mijn kloppend harte jagen
Als bij uw naam zoo naamloos zoet!
II.
Wanneer ik op de grauwe golven wiegel,
Volgt mij uw beeld op mijne baan.
Ik zie u in den blauwen waterspiegel
En in de azuren wolken staan!
Uw reine blik voor mij heeft meerder waarde,
Dan 't licht dat uit de zonne stroomt.
Gij schijnt mij toe als 't schoonste pand der aarde,
Waaraan mijn' ziele minnend droomt!
Rosina.
(stil)
- Kozijn... dat is zoo onverwacht.. (ter zij) Eene kleine leugen!
Willem.
(vol vuur)
- O zeg mij toch of ik mag hopen! Zeg wat gij wilt of begeert... ik zal vliegen.. de wereld rond.. Waar moet ik naar toe, spreek!.. ik ben uw nederige slaaf!.. Ik zal voor u bij de Tartaren
Om reukwerk en om perels varen,
Om porselein in Japaland,
Om goud op 't Afrikaansche strand
Ik breng uit Sandwich u koralen,
'k Zal wijn in 't gloeiend Zuiden halen;
Uit Congoland van Makoko
Breng ik u pels of cacao!
Ik breng u kokos en bananen,
Vanilla van de Brazillianen.
Ik breng gebloemt uit Florida
Of vijgen uit Batavia!
Ik zal in leeuwenkuilen dringen
Ofwel van pyramiden springen;
Ik vecht met krokodil en draak,
Zoo ik u maar gelukkig maak!
Rosina.
Ik voel mijn herte thans ontroeren,
Maar boven al die wondertoeren
En 't schoonste dat er wezen kan,
Verkies ik liever u tot man!
| |
[pagina 113]
| |
Samen.
O zoete liefde, ô levensbronne,
Gij zijt gelijk een warme zonne,
Die 't levenspad met glansen tooit,
En bloemen op ons wegen strooit!
Willem.
- Mijn lieveken, wat zullen wij een gelukkig paarken zijn? (Eensklaps) Maar drommels...
Rosina.
- Welnu?
Willem.
- Wat zal de andere wel zeggen.. die.. ge weet wel..
Rosina.
- De schenker van 't bloemenkorfje?.. 't is niemand anders dan mijn oom.. 't is toch zoo een brave mensch!
Willem.
- Wàt.. uw oom! dat is opperbest.. maar waarom niet alles gezegd!
Rosina.
(beschaamd)
- Om.. u een beetje jaloersch te maken.. zie. (streelend) Gij ook hebt me jaloersch willen maken, met van die radjahsdochter te spreken...
Willem.
- Ja maar. 't is dank aan hare wonderbloem dat wij gelukkig zijn.. Immers, ik zie die bloem in dat korfje, 'k bemerk het opschrift, maak gissingen en heb eindelijk de overtuiging, dat de wonderbloem geluk aanbrengt aan haar die ze bezit. Want gij hebt mij de bloem van uw hart geschonken voor de wonderbloem van Indië.
Rosina.
- Iets wat ik niet betreur.
Willem.
- Lieve, lieve Rosina! (Hij kust haar.)
Slotzang.
Samen.
Dames, heeren, twee gelieven
Stappen 't huwelijksbootjen in,
Om, bestierd door trouwe min,
Door de wereldzee te klieven;
Zoo gij wilt dat zij eens stranden
Op der blijheids lieve kust,
Geeft daartoe hun moed en lust,
En klapt dapper in de handen!
Gordijn.
Gent, Februari 1885. |
|