De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 15
(1885)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 34]
| |
Het Dagblad in de Nederlanden.In 1880 heeft Alfons Goovaerts een werkje uitgegeven, waarin hij bewijst dat Abraham Verhoeven van Antwerpen de eerste gazetdrukker van Europa geweest is. De geschiedschrijver der Fransche dagbladpers, Eug. Hatin, welke vroeger beweerd had dat zijn landgenoot Théophraste Renaudot de eerste journalist van ons werelddeel was geweest, is thans van meening veranderd, en verklaart in zijn boek Le Journal het volgende: ‘Wij zullen niet verder uitweiden over dit nog zoo duister terrein, maar willen terstond verklaren, dat tot hiertoe volgens onze wetenschap aan Antwerpen de eer moet worden gegeven de eerste gedrukte courant te hebben doen verschijnen. In 1605 verkreeg een drukker uit deze stad, Abraham Verhoeven, van den aartshertog en de aartshertogin Albert en Isabella Octrooi’ om te mogen drucken, ende te snijden in hout ofte op copere Platen ende te vercoopen in alle de Landen van hare gehoorsaemheydt alle de Nieuwe Tydinghen, Victoriën, Belegheringen ende innemen van steden, die deselve Princen sullen doen ofte bekomen, soe in Vrieslandt ofte omtrent den Rhijn.’ ‘Wij moeten er bijvoegen dat dit octrooi slechts bekend is door de nadere bevestiging ervan aan Verhoeven in 1620. Er bestaat reden om aan te nemen, dat deze Nieuwe Tydinghen in den beginne op onbepaalde tijdstippen verschenen, al naar den loop der gebeurtenissen. In 1821 droegen zij een volgnummer, en sedert dien tijd volgen de nummers elkander sneller op; de jaren 1622 en 1623 omvatten 179 en 141 nummers, wat ongeveer drij per week uitmaakt, en er verschijnt altijd ten minste éen, zelfs wanneer er in het geheel geene nieuwstijdingen zijn. In dit laatste geval gebruikt de uitgever alles om zijn blad te vullen: een dichtstuk, eene ballade, een schotschrift, wat het ook zij. In 1629 werd het kleine blaadje van Verhoeven een wekelijksch blad, onder den titel van Wekelyke Tydinghe. Elk nummer bestaat meestal uit 8 bladzijden klein kwarto, waarvan de eerste wordt ingenomen | |
[pagina 35]
| |
door eenen langen titel en een vignet, gewoonlijk ontleend aan de voornaamste gebeurtenis, waarvan sprake is, en dat bijgevolg telkens afwisselt; ook de laatste bladzijde wordt zeer dikwijls van een vignet voorzien. Dat was met al hare illustraties toch nog maar een primitieve courant, maar het was er dan toch een, en het is tot nu toe de oudste die ontdekt werd, die wij kunnen zien, aanraken; - er bestaan nog nummers van.’ Tot zooverre de Heer Hatin. Dezer dagen zijn echter van een nieuw werk de twee eerste afleveringen verschenen, waarin de bewering van de voorgaande schrijvers in twijfel wordt getrokken. Wij bedoelen De Courant, Geschiedenis, Samenstelling en Beheer van groote en kleine Nieuwsbladen, door Willem Haversmit.Ga naar voetnoot(1) In dit hoogst belangrijk boek wordt onder anderen gezegd: ‘De heer Hatin is zeker nog onbekend gebleven met het feit, dat reeds in 1604 te Amsterdam gevestigd was Broer Jansz., die in dat jaar een Dagregister van 't belegh van Sluis en van andere krijgsbedrijven in Vlaanderen uitgaf en die den titel voerde van “Courantier in het leger van S. Princelijcke Excellentîe”. Het wordt hoe langer hoe meer waarschijnlijk, dat Amsterdam niet bij Antwerpen ten achter is gebleven, ja, er is zelfs veel wat het vermoeden wettigt, dat Noord-Nederland in dat opzicht nog voor is geweest. Merkwaardig is het geen Wagenaar in zijn geschiedenis van Amsterdam meedeelt: Het aanstellen van Koopmans-boden, die brieven van de eene naar de andere plaats bragten; 't welk, hier te Lande, niet voor de zestiende eeuwe, en in deeze Stad, zo ver my gebleeken is, eerst omtrent het midden dier eeuwe, schynt begonnen te zyn; heeft, toen het, omtrent den aanvang der volgende eeuwe, zeer in gebruik was geraakt, naar 't schynt, de eerste aanleiding gegeven, tot het opstellen, drukken en uitgeven van nieuwstijdingen uit verscheiden, Gewesten, die, hier, met een onduitsch woord, Couranten, of Loopmannen, gelyk de Ridder Hooft dit woord vertaalt, | |
[pagina 36]
| |
genoemd werden. Men begon hiermede, al vroeg in de zeventiende eeuwe, te Haarlem en te Amsterdam, zonder dat ik heb konnen ontdekken, in welke deezer twee Steden, de eerste Couranten uitgegeven zyn. Ik heb Amsterdamsche Couranten van de jaaren 1628 en 1632, in handen gehad, de oudste van welke gedrukt was, by Broer Jansz. die zig noemt Out Courantier in 't Leger van Zyn Princelijcke Excellentie. De Couranten vonden, al terstond, en inzonderheid, na dat met het uitgaan van het twaalfjarig Bestand, de oorlog wederom begonnen was, zeer veele Leezers....’ Op dit oogenblik kennen wij als oudste Amsterdamsche couranten die van 5 April 1621Ga naar voetnoot1) en van 13 Maart en 12 Augustus 1623Ga naar voetnoot2); doch daarom behoeven wij nog niet aan te nemen, dat er geen oudere geweest zijn. Er zijn redenen, die voor een vroegeren aanvang der Amsterdamsche courant pleiten. Ten eerste: Na de rechtspleging aan Johan van Oldenbarnevelt, welke te 's Hage volvoerd werd op Maandag 13 Mei 1619, is er op dien zelfden of daaraan volgenden dag, of uiterlijk Woensdag, een folio blad slechts aan èén zijde in twee kolommen bedrukt in 't licht verschenen. Zooals men in den nevenstaanden getrouwen afdruk naar een photographische reproductie van een der weinige nog bestaande exemplaren van dit blaadje zal opmerken, behelst dit stuk van Zondag den 12den Mei af tot aan den dood van den advocaat op Maandag, van uur tot uur de geschiedenis. Het is ons echter om het slot te doen. Dit toch luidt: ‘Wat voorders passeert sal ic U.E. toecomende Vrydaghe- in de Courante mededeelen’, en hieruit blijkt zoo duidelijk als het behoeft, dat in Mei 1619 reeds het gewone gebruik van een courant, of wellicht couranten, bestond, en dat dit een buitengewoon blad is, door den courantier bij die verbazende gelegenheid afzonderlijk uitgegeven om het publiek spoediger zulk een ongewoon bericht te doen geworden. De gedachte terechtstelling, die 's Maandags plaats had, zoude eerst op Vrijdag | |
[pagina 37]
| |
in de gewone courant gemeld hebben kunnen worden: waaruit men zou kunnen afleiden, dat er slechts één per week en op Vrijdag in het licht kwam. Dat het blad tot de redactie van de Vrijdagsche courant behoort, is gereedelijk aan te nemen, daar het aan 't publiek is gericht en geen brief of relaas is, zooals in die dagen zoo menigvuldig zijn verschenen, maar een voorloopig bericht van den courantier zelven, te meer omdat het geheel is gesteld in een welvoegelijken stijl, die destijds wel moest in achtgenomen en hier wel overtreden had kunnen worden, omdat het blad naamloos is uitgegeven en bij gevolg door het impressum het auteurschap er van aan den toen bekenden courantier moet worden toegekend. Ten tweede: In den Warenar van Hooft, die in 1617 in het licht is gegeven, komt een gezegde voor, waaruit men zou kunnen opmaken, dat toen reeds te Amsterdam gedrukte couranten verschenen. Er wordt in die plaats erg afgegeven op de rijke dametjes, die haar echtgenooten doen gevoelen, dat zij het geld hebben aangebracht: er wordt uitgeweid over haar verkwisting, haar aanmatiging. Zij zijn gewoon haar hoofden bijeen te steken en te praten over al wat los en vast is. Van die bijeenkomsten nu wordt gezegd: ‘Tweemaal per week leest m' er, van blat tot blat,
De couranten nouvelles uit de vier hoeken van de stat,
Getrouwelyk vergadert door Secretaris Snap-al.’
Dat men hierbij meer aan het houden van buurpraatjes dan aan het oplezen der courant te denken heeft, is blijkbaar uit den laatsten regel. De zinspeling evenwel bewijst het bestaan van couranten vòòr 1617. Brederode in zijn Spaansche Brabander (1618) spreekt mede van nieuwe iijngjes, terwijl wij bij Brandt lezen in zijn Leven van Hugo de Groot, deel 1, bl. 272, dat de Groot, te Parijs zijnde, in Juni 1621 de Hollandsche couranten of looptijdingen ontving. Ten derde: In de ordonnantieboeken van Leiden blijkt, dat er reeds sedert 1619 geregeld couranten hier te lande verschenen, waarop de regeering van Leiden zich had geabonneerd. De oudste post is van Ao 1620 en vermeldt dat aan den welbekenden boekverkooper Orlers is betaald de som van 7 gulden ‘voor aen heeren burgemeesters sedert den | |
[pagina 38]
| |
28sten September 1619 tot den laatsten October 1620 geleverde couranten.’ Dat dit gedrukte couranten zijn is zeker, anders zou men ze niet van een boekverkooper ontvangen hebben. Dat het Amsterdamsche couranten zijn, is wel niet te bewijzen, maar toch aan te nemen: een Hollandsche regeering zou zich in dien tijd geen courant aanschaffen die, zooals de Antwerpsche, alles zoo Spaansch- en katholiek-gezind en meestal ten nadeele van de Hollanders voorstelt. Ten vierde; Op het Rijks-Archief is voorhanden een Comptoir-Almanack voor het jaar 1607, uitgegeven door Broer Jansz, en tot ditzelfde jaar behoort een aanteekening in de Resolutiën van Bewindhebberen der O. I, Compagnie, Kamer Amsterdam, waar reeds onder dagteekening van Maandag 7 April 1607 gezegd wordt, hoe er besloten was, dat niemand der Bewindhebbers eenige courant of eenige andere stukken uit de kamer zou mogen nemen op boete van 3 Gul. - Negen jaar later, Maandag 11 April 1616, werd in dezelfde Resolutiën aangeteekend, dat Bewindhebberen besloten hadden om door de rekenmeesters wederom aan den Courantier de 10 rijksdaalders te doen uitbetalen, onder kennisgeving dat men voortaan de courant niet meer noodig had, daar de Compagnie het noodig achtte daarvan de kosten te dragen. Dat hier, zoowel in 1616 als in 1607 sprake is van den arbeid van den ‘out Courantier in 't Legher van syn Princel. Excel.’, den te Amsterdam gevestigden Broer Jansz., lijdt wel geen twijfel. Men ziet dus, de aanspraken van Amsterdam behoeven niet voor die van Antwerpen onder te doen, en wij zijn op al de aangevoerde gronden geneigd te gelooven, dat Broer Jansz. reeds in 1607 courantier was, m.a.w. dat hij in dat jaar reeds nieuwstijdingen uitgaf op vaste en gezette dagen. Tusschen de Amsterdamsche en Antwerpsche couranten bestaat een aanmerkelijk verschil. Die van Verhoeven zijn in klein kwarto formaat, en acht bladzijden groot, terwijl die van Broer Jansz. een half vel klein folio-formaat beslaan en in twee kolommen gedrukt zijn. Wat den vorm aangaat, stond de laatste dus reeds terstond op veel moderner standpunt. De inhoud herinnert bij beiden nog langen tijd aan de geschreven nieuwsmaren van vroeger: hij bestaat grootendeels uit brieven door vaste correspondenten, meest uit het buitenland, geschreven. |
|