De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 15
(1885)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onze taalbroeders in Noord-Amerika.(Zie jaargang 1884.) Volgaarne hadde ik vroeger reeds voldaan aan het verlangen herhaaldelijk door u uitgedrukt, en met u mijne briefwisseling betrekkelijk onze Nederduitsche Taalbroeders in Noord Amerika voortgezet, des te meer daar gij aan mijne vorige brieven in den Antwerpschen ‘Kunstbode’ eene plaats hebt doen vergunnen en zoo aan mijne inlichtingen over den toestand onzer landgegenooten in deze verafgelegen gewesten een ruim getal lezers bezorgd hebt, die, zoo schrijft gij mij, met veel belangstelling er het vervolg van te gemoet zien. In mijnen laatsten brief heb ik het u gemeld: mijne handelsbetrekkingen noodzaakten mij Paterson te verlaten en het Noord-Oosten te bezoeken, het schoone Wisconsin, waar zoo veel duizende Nederlanders, Vlamingen en Hollanders, den voorspoed zijn komen vinden, dien zij te vergeefs zochten in het oude Vaderland. Ik bewoon thans de groote schoone stad Milwaukee en van hier zal ik u een drietal brieven zenden, vooraleer weg te reizen naar het Noord-Westen in de stad St-Paul, hoofdplaats van Minnesota. Eerst eenige regelen rakend mijne huidige verblijfplaats en daaruit zult gij leeren, dat in deze landstreek niet alleen Chicago, maar veel andere groote steden, dank aan eene gunstige ligging voor handel en nijverheid, als bij tooverslag ontstaan en binnen eenige jaren het toppunt van weelde en voorspoed bereiken. In 1836 was Milwaukee, wiens naam van Indiaanschen oorsprong gij langs Antwerpens kaden zoo dikwijls leest op kisten en balen, een dorpje van Rood Huiden, dat den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naam droeg van Milwacky en bestond uit eenige ‘wigwam's’ of rieten hutten, waarin 275 Pottawatomee's, een stam die vooral in de vischvangst zijn bestaan vond, hun verblijf hielden. Op korten afstand van daar woonden in de bosschen de Menomenee's, die jacht hielden op beren, herten, vossen, dassen, bevers en meer andere rijk gepelste dieren. - Dat was over acht en veertig jaren ons weelderig Milwaukee, welk van zijnen oorsprong slechts den verengelschten Indiaanschen naam bewaard heeft, en thans is het eene bloeiende handelsstad, die in 1880 bij de tienjaarlijksche volksoptelling reeds op honderd en vijftien duizend inwoners mocht pronken. Indien nu de ‘Kunstbode’ eene printenuitgaaf ware, dan zou ik u van die nieuwgeboren stad eene breedvoerige beschrijving zenden met schetsen en lichtteekeningen van plaatsen en gebouwen, die u, zoo gewoon aan prachtige steden, zouden verwonderen en eens te meer doen zien hoe verbazend snel alles in de nieuwe wereld vooruitgaat. Echter mag ik onze Nederduitschers niet te lang uit het oog verliezen en daarom bepaal ik mij hier bij eene beknopte geschiedkundige schets van Milwaukee, met eenige aanteekeningen rakend zijnen handel. De eigentlijke stichter dezer stad was een man, door de Indianen ‘Jombo’ geheeten. Zijn echte naam was Jacques Bieau, geboren uit eenen Franschen pelsenkooper en eene Indiaansche sqaw of vrouw. Ja, sedert de XVIIe eeuw bezochten de Fransche reizigers deze nog wilde streken om er handel te drijven in alle soorten van kostbare pelterijen. De weg was hun daartoe gebaand geworden in 1674 door Pater Marquette, een Franschen Jezuiet, den eersten blanke die zich hier te midden der Roode Huiden vertoonde, den kloekmoedigen ontdekkingsreiziger der Mississipivallei, die de stad Green Bay, de oudste van Wisconsin, stichtte, en wiens roemrijke naam gegeven werd aan de bloeiende stad Marquette, thans zetel van eene County bestiering en van een bisdom. Die zendeling was uit het Noorden, uit Canada, vertrokken | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en had westwaarts de Indiaansche jagers en visschers, de Menomenee's en de Pottawatomee's bezocht Op zijne stappen volgden weldra Fransche reizigers-kooplieden, die insgelijks uit Canada afzakten en handel dreven in de voortbrengsels van de jacht en de vischvangst der Indianen. Zoo kwam in 1805 Jacques Bieau in Milwacky aan en tot in 1818 bracht hij daar voor zijnen pelsenhandel den winter door; gedurende den zomer bewoonde hij Green Bay. In dit jaar 1818 sloeg zich zijn schoonzoon Salemon Juneau voor goed in Milwacky neder, en in 1822 bouwde hij er een blokhuis, soort van verschanst stapelhuis, waarin hij zijne goederen verbergen en veilig houden kon, totdat zij naar Europa verzonden werden. Rond dit stapelhuis kwamen zich eenige Indiaansche familiën vestigen en te midden dezer bleef Juneau als eenige blanke leven tot in 1835. In 1836, na het eindigen van eenen bloedigen oorlog dien de Rood-Huiden tegen de Europeanen voerden, waagden het meer blanken deze streek te komen bewonen en onder dezen Geo Walker en Byron Kilbourn. Zij verstonden zich met Juneau en werden met hem de stichters dezer handelsstad die snel toenam in handel en bevolking, dank aan hare gunstige ligging op het Michiganmeer, dat meer zuidwaarts tot weeldebron dient aan Chicago, en de grootste zoetwaterplas van de wereld genoemd wordt, verbonden door natuurlijke waterstraten met de drie andere groote meeren van Huron, Erié en Ontario, en zoo langs den St-Laurence stroom met den Atlantischen Oceaan. De volgende cijfers getuigen van den vooruitgang dezer stad.
En zoo, ofschoon zij als hoofdstad in Wisconsin het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onderspit moet delven voor Madison, spant zij toch door handel en bevolking de kroon over al de steden van dien Staat. Met u, Antwerpenaren, moet men over den handel spreken en alles bij cijfers bepalen. Ik heb voor mij een verslag, door de Koophandelskamer uitgegeven ten jare 1876. Latere wettelijke oorkonden ontbreken mij en loutere gissingen gelden niet bij u. Ik vermeen dat elke tien jaren, zulk een verslag gegeven wordt. In dit van 1876 vind ik de volgende tabel van verhandeling in:
Dus werd in die verschillige vakken verhandeld voor ruim vier en vijftig en half millioen dollars. In het jaar 1876 was de handel in graan hier lijdend ingezien het mislukken van het graan; er werden slechts | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ingevoerd 23,104,626 bushels, terwijl in 1875 het getal beliep tot 32,378,014 bushels. Men bestatigde dezelfde vermindering in Chicago, waar in 1876 slechts 16,574,058 bushels werden ingevoerd tegen 24,206,378 in 1875. In 1876 werden hier gemalen en verzonden 2,654,028 vaten bloem van 100 pond en 16,804,394 bushels ongemalen tarwe uitgevoerd; wij laten de andere graansoorten, de hop, den tabak, de zaden, enz. ter zijde; het voorgaande is voldoende, om een denkbeeld te geven van den handel die hier gedreven wordt. Wat verschil tusschen Milwaukee met zijnen voorspoed in 1876 en het vlekje Milwacky van 1834 met zijne 275 Rood-Huiden. En zulke welvaart is tot stand gekomen in den loop van ongeveer 40 jaren! Zonder langer te vertoeven keer ik terug naar onze Nederduitsche broeders, wier getal in Wisconsin alleen geschat wordt op 62.000, naast 20,000 Walen, Belgen die hier allen een weelderig bestaan vinden. Ik heb mij verbonden, hun maatschappelijk leven besprekend, na iets over hunne burgerrechten en burgerplichten aangestipt te hebben, ook een woord te zeggen over hunne handelsbetrekkingen en plichtkwijtingen jegens hunne naburen in hun nieuw vaderland. Hier in Milwaukee vindt men Nederduitschers, ja, doch niet in groot getal. Milwaukee is eene Duitsche stad; in de handen der Duitschers bevindt zich de groothandel; de Duitschers zijn hier de rijke bierbrouwers, die elk jaar nu voor ongeveer vijf millioen dollars bier naar Chicago zenden. Herinnert gij u niet over een tiental jaren in de dagbladen gelezen te hebben, hoe een twintigtal dier Cresussen op eigen kosten eenen stoomboot lieten bouwen en voorzien van alle prachtvoorwerpen en levensbenoodigdheden, zelfs van tooneelspelers, van vedel- en hoornmuziek, om eene speelreis naar het oude vaderland te doen?.... Ongelukkiglijk korts na zijne afvaart verging de stoomboot met man en muis... de pracht met hare dulle aanbidders zonk op den bodem der zee.... | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eenige dagen geleden bevond ik mij in Milwaukee, toen ik eenen Nederduitschen familienaam boven den ingang van een bierhuis zag prijken. Hier, dacht ik, zal ik Nederduitsch kunnen spreken en iets vernemen aangaande mijne in deze stad verblijvende taalgenooten Inderdaad de herbergier was een reeds bejaard Noord-Brabranter. Van hem vernam ik dat hier, gelijk in Paterson, Cleveland, Detroit, Chicago, en elders, eenige honderde Nederduitsche jongelingen verblijven, die met hun handwerk zoo spoedig mogelijk ‘een potje maken’ om er grond mede te koopen. Aardig toch, meest allen zijn schoenmaker; gelijk gij hooger in de verhandelings-tabel kunt zien, is die stiel uiterst belangrijk. Die Nederduitschers wonen hier maar zoolang als noodig is om wat geld te verdienen en gaan zich dan op eene farm vestigen, meestal in Michigan of verder in Wisconsin; sommigen verkiezen de prairielanden van Dakota en Minnesota. Ik zal mij hier eene kleine afwijking veroorloven en u iets vertellen, dat eene ware karakterschets van den Yankee behelst. In den zomer kwam ik in eene Town van den Staat Illinois en vond daar eenen Vlaamschen saloonkeeper of herhergier, die boven zijne deur een uithangbord had gehangen, waarop eenvoudig het woord ‘Saloon’ stond en daar naast de teekening eener laars. Ik trad er binnen: - ‘Mijnheer is Vlaming? was mijne vraag, toen ik den Nederduitschen stempel op zijn open gelaat ontdekt had. - “Om u te dienen, Mijnheer, ik ben van Thienen,” - “Gij zijt laarzemaker van bedrijf?” - “Verschooning, Mijnheer, ik ben farmer; vroeger was ik schoenmaker in Milwaukee en toen ik hier kwam heb ik drie jaren dien stiel voortgezet, totdat deze farm geheel en gansch mijn eigendom was; sedert twaalf jaren heb ik den spanriem vaarwel gezegd, maar toch is die laars op mijn uithangbord blijven staan.” - Tot getuigstuk van uw vroeger bedrijf?’ - ‘Wel, ik nam eens het besluit mijn uithangbord te laten gelijk het is, als gedenkstuk van eene grap tot welke het aanleiding gaf: een drietal jaren geleden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kwam hier een Yankee, koopman in sterke dranken van Kentucky en verbaasd bleef die man staan voor mijn uithangbord; hij zag eene laars daar waar men gewoonlijk een schuimend glas bier schildert, en binnentredend, toen hij vernomen had dat ik een Belg was, vroeg hij mij zeer ernstig of men in België likeuren dronk uit eene laars, waarop ik schertsend ja antwoordde; en om hem eene grap te spelen, nam ik een paar kristallen laarsjes, in welke mijne dochter eenig reukwerk gekocht had, vulde dit met whiskey en bood hem er een aan, terwijl ik het andere ledigde. De man vond het zoo aardig, dat hij mij eenige weken later in een kastje uit Kentucky een staal zond van twee dozijn glazen laarsjes, gevuld met hetwelk hij “Belgian gin” noemde, en het ding, gelijk hier elke aardigheid, maakte zooveel ophef, dat men eenige jaren lang in deze streek den “Belgian gin”, uit glazen laarzen gedronken, als het puik der dranken aanschouwde.’ Het is waarlijk zoo, ieder doet hier zijne koopwaar gelden door de eene of andere zeldzame voorstelling: de stijfselverkooper doet op zijne pakjes de zonopgaan in vollen luister en zegt dat hij ‘sungloss’ Zonglans verkoopt en op den achterkant ziet men eene lady, die verbaasd zich staat te spiegelen in het borsthemd van eenen gentleman; men kan geen potje inkt koopen of er staat een pikzwarte vogel op en de koopwaar heet ‘Raaen black’, raven zwart; hebt gij blink noodig voor uwe schoenen, gij koopt een doosje en vindt daarop een nijdigen neger, die in kleur den geblonken schoen poogt te overtreffen. Zoo prijst men hier alle koopwaren aan tot groot voordeel der steendrukkers. Ik heb te lang onze Nederduitschers vergeten. In den omtrek van Milwaukee zijn wel eenige Vlaamsche en Hollandsche farmers, doch hun getal is zoo klein, dat zij met de Duitschers als versmolten leven. C.P. Van Antwerpen. Milwaukee, 15 December 1884. |
|