‘Samenstelling van een komiteit, bestaande uit letterkundigen en geleerden van Noord- en Zuid-Nederland.
Ziehier de werkzaamheden, waarmede die heeren zich konden onledig houden:
a. Voorloopig zouden zij, bij iedere nieuwe uitgave van de werken onzer afgestorvene schrijvers, verklarende nota's voegen. Zoo konden, om een voorbeeld aan te halen, de verdienstelijke schriften van den gevierden Van Lennep, uitgegeven in Zuid-Nederland, voorzien zijn van onontbeerlijke en keurige aanduidingen over eigenaardige wendingen, spreuken, zinbouw, lokale bewoordingen, enz., dit alles verschuldigd aan eene Zuid-Nederlandsche pen.
Het tegenovergestelde zou desnoods plaats grijpen met Vlaamsche schriften van hooge vlucht, welke voor de Hol landsche provinciën eenige werkelijke moeielijkheden van bevatting zouden aanbieden.
b. Het komiteit, of derzelver bijgevoegde leden, zou zich insgelijks ter beschikking houden van degenen, die verlangen eene uitgave te ondernemen in collaboratie of samenwerking met eenig lid van het voormelde komiteit. Op zulke manier kon ieder beginneling een soort van opleider vinden in de letterwereld, wat geen gering voordeel mag heeten.
Natuurlijk is het komiteit diensaangaande hoegenaamd tot niets verplicht: enkel een welwillende bijtreding, welke afhangt van de waarde en de strekking van het opstel des verzoekers.
c. De Vlaamsche afdeeling zou jaarlijks eene lijst opmaken der aldus uitgegeven werken, met een zeer bondig oordeel, voor het volk geschreven. Dit verslag namen de Belgische boekhandelaars zeker geerne op, geheel of gedeeltelijk, als aanhangsel hunner kostelooze katalogen.
Dergelijk verslag kon in gelijke voorwaarden verschijnen in Noord-Nederland, inzonderheid voor nuttige Vlaamsche boekdeelen.
d. Leden en bijgevoegde leden van het komiteit kunnen met hetzelfde inzicht deelmaken van de redactie der Hollandsche tijdschriften in 't belang van België, en der Belgische in het belang van Holland.’