De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 14
(1884)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 510]
| |
De nieuwe wereldtaal, gezegd Volapük.Ga naar voetnoot(1)I.Juist wilden ook wij een artikel over de Wereldtaal plaatsen, dat zoo goed als gereed lag, toen wij het Nieuws v.d. Dag van 1 Oct. ll. ontvingen met een ingezonden stuk van den heer J.M. Hoogvliet, litt. docts. te Leiden. Zeer heeft dat stuk ons bevallen; de stijl is ferm, de voorstelling - van hetgeen nam. de schrijver op het oog heeft - juist, de gedachtengang logisch. Toch moeten wij er-tegen opkomen. Ook het meest logische kan mettertijd blijken niet meer dan holle theorie te zijn geweest, waarover de Muze der geschiedenis zich vroolijk maakt. En het dunkt ons, dat de heer Hoogvliet met deze gebeurlijkheid geene voldoende rekening heeft gehouden. Zelfs zonder aan de kwestie, die een taalgeleerde als Schleyer veertig levensjaren gekost heeft, eenige opmerkzaamheid te wijden, drijft hij met diens uitvinding den spot en noemt haar, ten voorbeeld dat ‘alles zijn tijd moet hebben om uit te razen’, in één adem met den tulpenhandel en de cholera. Zulk eene polemiek zouden wij haast een doctorandus onwaardig achten. Wil hij zijne ‘nadere kennismaking’ met het Badensche gewrocht - zijne eerste, die hem in 't harnas joeg, brandmerkt hij-zelf als uiterst vluchtig - wil hij haar, uitstellen totdat hij zich in alle voor hem belangrijker talent geoefend heeft, m.a.w. tot een tijd, dien hij waarschijnlijk niet beleven zal, ‘nu, er is niets dat hem opgedrongen wordt, doch op onze beurt aarzelen wij geen oogenblik, om 's heeren Schleyer's arbeid in de ernstige overweging van alle bezadigden aan te bevelen, die nog feiten boven bespiegeling, die - om zoo te zeggen - de verplaatsing van een ‘luchtkasteel’ naar het gebied der werkelijkheid nog boven | |
[pagina 511]
| |
ongemotiveerde, op halve navorsching berustende afkeuring verkiezen. De heer Hoogvliet is blijkbaar van een verkeerd denkbeeld uitgegaan. Even hard als ZEd. zouden wij vechten tegen wat ons waarlijk een droom, een vizioen docht. Met utopieën is het groote natuurproduct, dat wij taal noemen, allerminst gediend. Doch de uitvinder van ‘Volapük’ bedoelt geheel iets anders dan de heer Hoogvliet hem toedicht. Hij begeert volstrekt geene nieuwe taal in de plaats der bestaande, hij verlangt niet - 't geen, zonderling genoeg, ook de Haagsche correspondent der Arnhemsche Courant (7 Oct. ll.) schijnt te wanen - dat we onze eigen taal aan het Volapük zullen offeren: - hij wenscht alleen, dat de menschheid er de nieuwe wereldtaal bij zal nemen, ten profijte van handel en industrie. Wie voor dit doel, in 't algemeen voor de bevordering van het internationaal verkeer, propaganda maakt, eilieve, kunnen voor hem de galeien bestemd zijn? Wij bezitten een wereldpost, en wij hebbben de telegrafie. Men geloove ons, ook deze middelen van verkeer hebben, in hunne wording, vrij wat tegenkantig moeten ondervinden. Toch zijn ze er gekomen, en al behoeven wij alle nu juist de teekens of den gang van het seintoestel nog niet te kennen, daarom zou toch niemand dezen machtigen factor onzer beschaving meer willen missen. Vóòr ons ligt een uittreksel uit de Prager Lloyd van 8 Sept. 1882: ‘Die gedrängte Knappheit des Ausdruks,’ heet het daar, ‘welche trotzdem nicht den geringsten Zweifel über den Sinn des Gesagten aufkommen läszt, eignet sie unter anderm vorzüglich zur Beuützung für Telegraph und Geschäftsverkehr.’ Ziehier waar het op aankomt en wat de uitvinder zelf onderschreven heeft. Tot welke nationaliteit men ook behooren mag, de briefwisseling - om het nu hierbij maar te laten - met een ander volk is nooit zonder moeielijkheden, en Volapük herleidt die moeielijkheden tot nul. Van den beschaafden Hollander wordt gezegd, dat hij het Fransch, Engelsch of Duitsch even goed spreekt als zijne moedertaal - het mocht wat! Wij zouden inderdaad wel zoo kosmopolitisch willen zijn... maar, dat worden we niet door een compliment van dezen of geenen bezoeker! Hoe 't wezen moge en hoe ver de Volapük-tijd nog in | |
[pagina 512]
| |
't verschiet ligge, wij zijn nu eenmaal van gevoelen, dat het niet te pas komt, een man die zelf een 40 talen machtig is, zoo maar als een stouten jongen naar bed te sturen. Zijne uitvinding, die reeds aan Leibnitz een behoefte, een noodzakelijkheid toescheen, die ook door een man als Max Müller zoo warm verdedigd wordt, heeft in elk geval recht op eene meer dan ‘vluchtige’ kennismaking, op onze waardeering en - aanbeveling. Rira bien qui rira le dernier. Intusschen is het Volapük (blijkens het N. v.d. Dag, 8 Oct.) als leervak ingevoerd op de meisjes-hoogere-burgerschool te Strasburg, dat spreekt toch! - terwijl Nederland zijne gediplomeerde onderwijzers in die taal bezit in de heeren Haastert te Rotterdam en Lovendaal te Grave. Thans nog even het artikel, waarvan boven sprake was. | |
II.Den 20 Juli jl. hield de heer E, T.L. Haastert, leeraar aan de Hoogere Burgerschool te Rotterdam, eene voordracht over Volapük (de wereldtaal), waarvan een kort verslag de ronde deed in de meeste dagbladen. Sommigen zijn ongetwijfeld in de gelegenheid geweest, van dit verslag kennis te nemen; de meesten echter zullen, mochten zij in de zaak belang stellen, onbevredigd gebleven zijn. Daar ik nu het ontstaan van Volapük als een niet alledaagsch verschijnsel, maar veeleer als eene zaak van het allergrootste gewicht beschouw, meen ik geen nutteloos werk te verrichten, door aan de weetgierigheid der lezers van dit tijdschrift tegemoet te komen en hun een en ander over de Wereldtaal mede te deelen, Haar uitvinder, of liever haar constructor, is de geleerde Johann Martin Schleyer, R.K. geestelijke te Litzelstetten, op het eiland Mainau in Baden. Den 18en Juli 1831 uit brave ouders geboren ie Oberlanda, waar zijn vader Hauptlehrer was, studeerde hij philologie en theologie, werd meermalen met goud bekroond en is sedert 1875 pastoor van Litzelstetten bij Constanz.Ga naar voetnoot(1) | |
[pagina 513]
| |
Hij heeft een welgevestigden naam als lyrisch dichter - tal van schoone kunstproducten van zijn geest verschijnen in de onder zijne redactie staande Sionsharfe - en hij kent bij de 40 talen, waarvan hij er 28 spreekt en schrijft. Hieruit blijkt dat hij zich de verwezenlijking van zijn denkbeeld volstrekt niet gemakkelijk heeft voorgesteld. In 1881 gaf hij zijn Entwurf einer Weltsprache für alle Gebildete der ganzen Erde uit, welk boek overal waar het bekend werd de grootste waardeering vond en den uitbundigsten lof mocht inoogsten. Door dat ‘Ontwerp’, waarvan thans de derde druk is verschenen, werd Schleyer's naam in Duitschland met roem bekend; ook de grijze keizer toonde zijn belangstelling in den geleerde, door hem in den zomer van 1882 aan de keizerlijke tafel te noodigen, Doch genoeg over den schepper van Volapük; - zien wij thans hoe het met de taal zelve gelegen is. Iedereen, die zich ernstig met de studie van vreemde talen heeft beziggehouden, weet welke moeite, wat al inspanning en volharding noodig zijn om slechts één vreemde taal grondig te leeren, laat staan drie, vier of meer. Nu heeft echter, zooals ieder weet, de nieuwste tijd die groote uitvindingen gedaan en in een tijdperk van 50 jaren algemeen verspreid, welke de beoefening van talen gebiedend vorderen, nl.: de spoorwegen, de telegraphie en de wereldpost. Dit moderne triumviraat beheerscht heden ten dage den aardbol, heeft de volkeren nader tot elkander gebracht, duizende verbindings-en aanrakingspunten in 't leven geroepen en aldus - het besluit ligt voor de hand - de behoefte aan een algemeen voertuig der gedachte zeer wenschelijk, indien niet noodzakelijk gemaakt. Welke taal zal nu de menschheid, ten minste het ontwikkelde gedeelte, als zoodanig kiezen? De Fransche? de Engelsche? de Duitsche? of misschien de Latijnsche? Wanneer men een weinig hierover nadenkt, dan bevindt men al spoedig, dat geen van deze voor dit doel geschikt is, want elke der genoemde talen vordert eene jarenlange ijverige studie, en elke is nationaal. Dit laatste geldt wel niet van de Latijnsche: zij draagt eenigszins, als taal der wetenschap, het kenmerk der algemeenheid op het voorhoofd, maar het eerste bezwaar is bij deze niet het minst gewichtige. | |
[pagina 514]
| |
Het is daarom niet te verwonderen, dat onder deze omstandigheden een geniale kop op het denkbeeld kwam, eene taal te samen te stelen, die als algemeen voertuig der gedachte de geheele menscheid ten dienste staat. Op het eerste gezicht zal dit zonderling, zelfs belachelijk schijnen; men schorse echter zijn oordeel nog eene wijle op. Twee manieren om ons aan alle ontwikkelde menschen verstaanbaar te maken, bezitten wij reeds. Een kerkelijk toondicht van Palestrina b.v., of een wals van Strauss, in welke stad van Italië of Oostenrijk ook gedrukt, wordt op de gansche aarde op dezelfde wijze gelezen en begrepen; en 't is niet noodig, dit muziekstuk in 't Fransch, Nederlandsch of Engelsch te vertalen om door Franschen, Nederlanders, of Engelschen begrepen te worden. Eveneens behoeft de zin 3×9+6-3×5=18 niet eerst in een vreemde taal te worden overgezet, om verstaan te worden, al ware hij ook door een Zoeloekaffer geschreven. Het is dus in het geheel niet belachelijk, te vragen waarom de algemeene mededeeling der gedachten niet nog een schrede voorwaarts zou kunnen doen, aangezien immers 's menschen hersengestel op de geheele aarde op gelijke wijze georganiseerd is. Waarom toch zouden b.v., de zinnen: ‘Ik heb u lief', of,, ik heb honger’, die door iedereen op dezelfde wijze gedacht worden, ook niet op dezelfde manier in woorden kunnen worden gedacht? Hoe glashelder dit ook wezen moge, toch zal misschien nog menigeen de schouders ophalen of een glimlach niet kunnen weerhoudun, wanneer hij van een Wereldtaal hoort spreken; edoch - het zij met eerbied gezegd - zulk een handelwijze is, zoo niet kinderachtig, dan toch zeker, zonder voorafgaand onderzoek, onbillijk. De uitvinding der stoomwerktuigen, van de telegraaf, de gasverlichting, enz. heeft met dezeifde moeilijkheden te kampen gehad, ja, men heeft de uitvinders aanvankelijk voor dwazen en krankzinnigen uitgekreten en hen laten verhongeren; thans echter prijst men hen algemeen als weldoeners der menschheid! Had de uitvinder van de telephoon vóór een eeuw geleefd en er van durven reppen, dat men door een koperdraad op verre afstanden met elkander kon spreken, men zou hem | |
[pagina 515]
| |
stellig in een inrichting als Meerenberg geplaatst en onder geneeskundige behandeling gesteld hebben. Wat is nu ‘der langen Reden kurzer Sinn!’ Deze: dat men voorzichtig moet zijn in 't beoordeelen van die soort van ‘dwazen’, wanneer er sprake is van eene groote uitvinding, welke iets ongelooflijks belooft. Zulk eene is Volapük van den heer Schleyer. Hij heeft er een menschenleeftijd aan besteed, om ze te maken. Ten einde te kunnen beoordeelen, hoe de mensch zich op de meest verschillende punten van den aardbol uitdrukt, heeft hij moeite noch kosten ontzien. Behalve de meeste Europeesche, heeft de geniale man de Chineesche, twee Afrikaansche en andere talen met elkander vergeleken, om na te gaan wat allen gemeen is en als bazis voor eene Wereldtaal kan dienen. Dien grondslag heeft hij gevonden in het Engelsch, dat door meer dan 100 millioen menschen gesproken wordt. Men verbeeldde zich echter niet, dat men Engelsch zou moeten kennen, om de Wereldtaal te leeren: niets minder dan dat! Weinigen zullen dan ook op het eerste gezicht Engelsche stammen in de Wereldtaal herkennen. De grammatica van deze taal, door den constructor ‘Volapük’ genoemd, van Vola = der wereld (genitief en pük = taal), is zoo hoogst eenvoudig, dat zij in een dag of drie, door taalkundig ontwikkelden zelfs in een paar uren, van a tot z bestudeerd kan worden, zoodat men met behulp van het Woordenboek alles kan verstaan en vertalen. Ook zonder de hulp van een onderwijzer (in Duitschland zijn reeds velen door den heer Schleyer als Weltsprachelehrer aanbevolen) heeft men binnen een paar maanden de woorden in 't hoofd en kent men de taal goed genoeg om er in te correspondeeren. Aan de eerste voorwaarde eener Wereldtaal: het reduceeren van de moeilijkheden tot een minimum, is hier op uitmuntende wijze voldaan. Om een voorbeeld van de gemakkelijkheid van Volapük te geven, volge hier de declinatie en iets over de telwoorden en werkwoorden; MenGa naar voetnoot(1) = de mensch Mens = de menschen | |
[pagina 516]
| |
mene = den menschen menes = den menschen Deze declinatie gaat door voor alle substantieven; geene enkele uitzondering. bal (spr. baal) = een bals = tien Men ziet het, de constructie is zoo doodeenvoudig, dat men onwillekeurig aan 't ei van Columbus denkt. Deze bijzondere gemakkelijkheid is echter niet het eenige voordeel van Schleyer's Wereldtaal. Geene taal ter wereld heeft zooveel infinitieven, deelwoorden, imperatieven, optatieven, vormen en wendingen als deze. Daarom kan men er ook elke gedachte met de grootste juistheid in uitdrukken. In deze juistheid is een groot voordeel gelegen: elke dubbelzinnigheid wordt er door onmogelijk gemaakt. Wil men een voorbeeld? Men neme den zin: Ik hoor den jongen roepen, die voor tweeërlei opvatting vatbaar is. In ‘Volapük’ heeft men Lilob puli vokön, en, Lilob puli pavokön, het eerste voor de actieve, het tweede voor de passieve beteekenis. Verder is Schleyer's Wereldtaal door de juistheid harer | |
[pagina 517]
| |
vormen van elke syntaxis onafhankelijk. Als derhalve een Franschman op zijne eigenaardige wijze iets in de Wereldspraak zegt, dan zal een Nederlander, een Chinees, een Hottentot het aanstonds verstaan, mits deze de Wereldtaal kent. Dit bewijst, dunkt mij, dat Volapük werkelijk internationaal, dus inderdaad eene Wereldtaal is. Zij is volledig en toch gemakkelijk, kunstig samengesteld en daarbij hoogst eenvoudig, rijk aan vormen als geene harer zusteren en buitengewoon klankrijk; zij is een geniaal werk en waarschijnlijk de grootste uitvinding, het kunstigste gewrocht onzer eeuw. Dat zij levensvatbaarheid bezit, bewijst reeds genoegzaam de omstandigheid, dat zij in den tijd van nog geen volle vier jaren reeds in geheel Duitschland (vooral in 't Zuiden,) in Zwitserland, Amerika en Azië (Syrië, Berg Karmel, Arabië) beoefend wordt, en wij hebben de vaste overtuiging, dat zij eene schoone toekomst tegemoet gaat. Zoodra de ontwikkelden zich de kennis er van eigen gemaakt hebben, zullen ook de deuren der school - welker roeping toch tevens is, het onderwijs dienstbaar te maken aan de latere behoeften van het maatschappelijk leven - voor haar geopend worden. Spraakkunsten voor de Wereldtaal bestaan reeds voor Duitschers, Franschen, Engelschen, Italianen, Zweden, Spanjaarden, Polen, Nederlanders; en een in die taal verschijnend maandblad, Volapükabled, welks aantal abonnés voortdurend toeneemt, onderhoudt de gemeenschap tusschen hare beoefenaars. Ten slotte moet mij nog deze wensch van het hart. Moge ons Vaderland, waar zooveel werk gemaakt wordt van het aanleeren van vreemde moderne talen, zijn voordeel doen met het werk van den heer Schleyer, en, bij al het goede, dat gelegen is in het ‘blijven bij het oude’, niet uit het oog verliezen, dat ook uit het nieuwe niet zelden veel nut te trekken is. J.R. Smeets Rz. |
|