| |
| |
| |
Het gebeurde met Mr Valdemar (naar Edgard Allan Poe).
Dat het buitengewone geval van Mr Valdemar veel opspraak verwekte, dit zal niemand vreemd vinden. Ware het zoo niet geweest, het hadde een wonder mogen heeten - bijzonder onder zulke omstandigheden. Door het verlangen van alle belanghebbende personen om de zaak geheim te houden, ten minste voor het oogenblik, of tot dat de noodzakelijkheid van een nieuw onderzoek zou gebleken zijn, en mede onze pogingen om daartoe te geraken, kwam een verdraaid of overdreven verhaal in omloop, dat de bron werd van eene onjuiste uitlegging en eene oorzaak van groot mistrouwen.
Het is nu noodzakelijk geworden dat ik de feiten voordraag, zooals zij zich, naar mijn inzien, voorgedaan hebben. Ziehier in 't kort wat er van is.
‘In de drie laatste jaren was mijne aandacht verscheidene malen op het magnetism getrokken; en ongeveer negen maanden geleden, vloog mij eensklaps de gedachte door het hoofd, dat er tot hiertoe iets zeer belangrijks in de proefnemingen was verwaarloosd geworden: niemand was gemagnetiseerd geweest in articulo mortis. 't Bleef te bezien, vooreerst of er in dien staat bij den lijder mogelijkheid bestaat om den magnetischen stroom op te vatten; ten tweede, of er, zoo ja vermindering of vermeerdering der vatbaarheid uit dien toestand voortspruit, en ten laatste, in hoeverre en voor hoelang het sterven kon verhinderd worden door die werking. Andere punten nog waren te onderzoeken; maar deze prikkelden het meest mijne nieuwsgierigheid, bijzonder het laatste, om het onmetelijk gewichtige der gevolgen.
Toen ik naar een sujekt omzag, ten einde die punten op te klaren, vielen mijne gedachten op mijnen vriend Mr Ernest Valdemar, den welbekenden samensteller der ‘Bibliotheca Forensica’ en den vertaler (onder den nom de plume van
| |
| |
Issachar Marcx) in het Poolsch van ‘Wallenstein’ en ‘Gargantua’. Mr Valdemar verbleef gewoonlijk te Harlem (New-York) sinds 1839, en is of was bijzonder opmerkelijk door zijne uiterste magerheid - zijne onderste lidmaten geleken veel aan die van John Kondolph - en ook door de blankheid zijner bakkebaarden, een sterk kontrast daarstellend met zijne gitzwarte haren, welke door iedereen voor valsch gehouden werden. Hij was buitengewoon zenuwachtig van gestel, en dit maakte hem uitnemend goed geschikt voor magnetische proefnemingen. Drie of viermaal had ik hem, zonder veel moeite, tot slapen gebracht, maar ik werd te leur gesteld aangaande de andere uitslagen, die zijne bijzondere gesteltenis verhopen lieten.
Nooit was zijn wil geheel en gansch aan mijnen invloed onderworpen, en kon ik met hem voor wat het tweede gezicht betreft, tot een zekeren uitslag geraken. Ik had immer dit mislukken aan zijnen gezondheidstoestand geweten. Eenige maanden voor het tijdstip, dat ik met hem in kennis kwam, hadden de dokters verklaard, dat hij aan de tering leed. 't Was eigenlijk zijne gewoonte zeer koelbloedig over zijn aanstaand einde te spreken, als van iets dat noch vermeden, noch betreurd kon worden.
Toen die gedachten, waarvan ik vroeger sprak, voor 't eerst in mij opkwamen, was het zeer natuurlijk dat ik aan Mr Valdemar dacht. Ik kende al te goed zijne gezonde wijze van het leven op te vatten om eenig verzet van zijnentwege te duchten; en geene verwanten waren er van hem in Amerika, die op gevoeglijke wijze konden tusschen komen.
Ik deelde hem ronduit mijn veriangen mede en tot mijne groote verwondering stelde hij buitengewoon belang in de zaak. Ik zeg tot mijne groote verwondering, want alhoewel hij zich altijd met de meeste bereidwilligheid aan mijne proeven onderworpen had, toch scheen hij nooit erg ingenomen met wat ik deed.
Zijne ziekte was van dien aard, dat ze eene juiste berekening van het tijdstip der ontknooping toeliet; en ten laatste werd er tusschen ons beide overeengekomen, dat hij mij verwittigen zou, vier en twintig uren, vóór het door de geneesheeren veronderstelde oogenblik zijner dood.
| |
| |
Iets meer dan zeven maanden geleden ontving ik van Mr Voldemar het volgende eigenhandige briefje.
Waarde P.
Ge zoudt nu wel kunnen komen. D. en F. zijn het eens, dat ik het niet tot morgen over middernacht zal uithouden, en ik geloof dat ze nauwkeurig gerekend hebben.
Valdemar.
Ik ontving dit briefje een half uur nadat het geschreven werd, en min dan een kwart uurs later, was ik in het vertrek van den stervende. Ik had hem sinds een tweetal dagen niet gezien, en was verschrikt door de akelige verandering, die op zoo korten tijd in hem had plaats gehad. Zijn gelaat was loodkleurig, de oogen gansch dof en de oogbeenderen schenen door 't vel te steken. Het fluimen was overvloedig, de pols nauwelijks voelbaar; nochtans was hij buitengewoon goed bij zinnen, en had zelfs eene zekere hoeveelheid lichaamskracht bewaard. Hij sprak duidelijk, kon zonder hulp verzachtende middelen gebruiken, en was, toen ik in de kamer trad, bezig eenige aanteekeningen in een dagboek te schrijven. Hij werd door kussens gerugsteund; de dokters L... en F... verzorgden hem.
Na een handdruk met Valdemar gewisseld te hebben, trad ik terzijde met deze heeren, die mij nauwkeurige inlichtingen nopens den toestand van den zieke gaven. De linkerlong was sinds achttien maanden tot knor en beenachtige deelen vergroeid, en bijgevolg als levensorgaan gansch ongeschikt geworden. De rechte was langs boven ook verbeend, zooal niet geheel dan toch gedeeltelijk, terwijl het onderste gedeelte wat meer dan eene maand etterende knobbels was, waarvan de eene den anderen verdrong. Op verschillende plaatsen waren die ingekankerd en op sommige was er eene bestendige aanhechting aan de ribben. De verschijnsels aan de rechterlong waren van lateren tijd. Ongewoon snellen voortgang had de verbeening gemaakt; eene maand vroeger was er geen spoor van te vinden, en de aaneenhechting had zich slechts sedert de laatste drie dagen veropenbaard. Buiten de tering, geloofde men nog aan het bestaan van eene slagaderbreuk, maar de vaststelling van dit punt werd door de verbeening belet.
| |
| |
Het gedacht der geneesheeren was dat Mr Valdemar op Zondag omtrent middernacht sterven zou. Het was Zaturdag en zeven uren des avonds.
Toen de dokters D. en F. het bed van den stervende verlieten, om met mij te spreken, hadden zij hem een laatst vaarwel toegestuurd. Ze dachten er niet aan nog weer te keeren. Nochtans stemden zij er op mijne vraag in toe om den lijder nog eens te bezoeken omstreeks 10 uren 's avonds.
Toen ze weg waren sprak ik vrijelijk met Mr Valdemar over zijn aanstaand overlijden en meer bijzonder over de voorgenomen proefneming. Hij was nog altijd vol goeden wil; zelfs scheen hij vurig naar de proefneming te verlangen, en drong er op aan dat ik oogenblikkelijk zou beginnen.
Twee bedienden, een knecht en eene meid, waren daar om te helpen; nochtans kon ik er niet toe besluiten om zulk eene gewichtige zaak te ondernemen zonder meer geldige getuigenissen dan diegene, welke die lieden zouden kunnen voorbrengen bij een onverwacht toeval.
Ik stelde de proefneming tot acht uren uit, toen de komst van een student in de geneeskunde mijner kennis, Mr Th.L. me voor goed uit de verlegenheid redden kwam. In 't eerst was ik voornemens geweest op de dokters te wachten, doch op het aandringen van Mr Valdemar en ook aangespoord door de overtuiging dat ik, gezien het rassche achteruitgaan van den zieke, geen oogenblik te verliezen had, besloot ik onmiddellijk te beginnen.
Mr L. voldeed bereidwillig aan mijn wensch alles aangeteekend te zien wat er zou voorvallen. 't Is naar zijn notas dat ik om zoo te zeggen mijn verhaal geschreven heb. Ik verkortte of schreef bijna letterlijk af.
Het was omtrent vijf minuten voor achten, toen ik den lijder verzocht, terwijl ik zijn hand in de mijne nam, aan den hr L., zoo duidelijk mogelijk de bevestiging te geven, dat het zijn uitdrukkelijk verlangen was, om de magnetische proefneming, onder zulke omstandigheden, op hem te zien doen.
Zwak maar zeer verstaanbaar antwoordde hij. ‘Ja, ik verzoek om gemagnetiseerd te worden.’ Hij voegde er onmiddelijk bij’ ik vrees maar dat gij veel te lang gewacht hebt.
Onder het spreken was ik begonnen met de bewegingen te doen, die ik wist dat hem het snelst tot slapen konden
| |
| |
brengen. Hij was reeds, bij de eerste poging, zichtbaar onder den indruk; maar alhoewel ik alle mijne krachten inspande, geen ander merkwaardig uitwerksel was te bespeuren voor tien minuten over tienen, toen de geneesheeren D. en F. kwamen. Ik deelde hun in weinige woorden mijn voornemen mede. Daar zij van gedacht waren dat de doodstrijd reeds aanvang genomen had en geene bezwaren maakten, ging ik zonder aarzelen voort. Ik veranderde evenwel de schuinsche bewegingen in rechte, mijn blik in het oog van den stervende sturend.
Intusschen werd de pols onmerkbaar en de ademhaling gestremd, bij tusschenpoozen van een halve minuut.
In dezen toestand bleef de lijder ongeveer een kwart uurs zonder te veranderen. Daarna loosde hij een natuurlijken maar schrikkelijk hollen zucht en de snorkende ademhaling hield op of liever ze werd onmerkbaar; de tusschenpoozen waren niet harder geworden. De voeten en handen van den lijder waren ijskoud. Vijf minuten voor elven begon ik onloochenbare teekens van den magnetischen invloed te bespeuren. Het glasachtige schitteren van het oog was veranderd in die pijnlijke uitdrukking van den blik naar binnen, die alleen bij den magnetischen slaap waargenomen wordt en die niemand bedriegen kan. Door nog eenige bewegingen zijdewaarts deed ik de oogleden knippen, juist zooals wanneer de slaap ons overvalt, en na nog een weinig aanhouden van mijne zijde, vielen zij geheel toe.
Nochtans was mij dit niet genoeg; ik ging krachtig voort met de grootste inspanning van wilskracht, tot ik de lidmaten van den slaper geheel verlamd had, na ze in eene schijnbaar gemakkelijke ligging gebracht te hebben. De beenen waren geheel uitgestrekt, de armen waren het bijna en rustten op het bed, op een geringen afstand van de lenden. Het hoofd was een weinig opgelicht.
Toen ik dit alles gedaan had, was het middernacht en ik verzocht die heeren den toestand van Mr Valdemar te onderzoeken. Na eenige proeven, erkenden zij dat hij in een wonderlijk volmaakte staat van magnetischen zinvang was. De nieuwsgierigheid der twee geneesheeren was uiterst opgewekt. Dr. D. besloot eensklaps de nacht bij den lijder door te brengen, terwijl Dr. F. afscheid nam en beloofde in den
| |
| |
vroegen morgen weer te keeren. De Hr L. en de ziekendieners bleven.
Wij lieten Mr Valdemar gerust tot drie uren 's morgends, toen naderde ik en vond hem in denzelfden toestand, als toen doktor F, heengegaan was, 't is te zeggen dat hij nog in dezelfde houding uitgestrekt lag. De polsslag was bijna niet meer te voelen, de ademhaling zacht, nauwelijks merkbaar, uitgenomen met een spiegel tegen de lippen te houden; de oogen waren gesloten en de ledematen zoo stijf en koud als marmer. Nochtans was het uitzicht hoegenaamd dit niet van den dood. Toen ik bij Mr Valdemar kwam, deed ik eene kleine poging om zijnen arm de zachte bewegingen, die ik hier en daar boven zijn lichaam maakte, te doen volgen. Vroeger, wanneer ik zulks met hem beproefd had, was het me nooit volkomen gelukt, en ik hoopte niet ditmaal een beteren uitslag te bekomen. Maar tot mijne groote verwondering volgde zijnen arm langzaam, alhoewel onduidelijk, al de bewegingen die ik maakte. Ik besloot er toe om eenige woorden te wisselen.
Mijnheer Voldemar, zegde ik, slaapt gij!
Hij antwoordde niet, maar ik zag de lippen trillen en ik was verplicht mijne woorden voor de tweede en de derde maal te verhalen. Bij de derde poging rilde hij over zijn gansch lichaam, de oogleden gingen omhoog om eene witte streek van den oogbal te ontdekken, de lippen bewogen zich en hij murmelde, nauwelijks verstaanbaar:
- Ja - ik slaap nu - wek me niet. - Laat mij zoo sterven.
Ik betastte de lidmaten en bevond dat ze nog altijd even stram waren. De rechterarm volgde zooals daar straks de richting mijner hand. Ik ondervroeg op nieuw den slapende.
- Voelt ge nog altijd pijn aan de borst, Mr Valdemar?
Het antwoord volgde nu onmiddellijk, maar was nog even onduidelijk als het eerste.
- Pijn? - geene; ik sterf.
Ik vond het niet gepast hem langer te kwellen, voor het oogenblik, en niets werd nog uitgevoerd of gezegd voor de komst van Dr F. Hij kwam een weinig voor zonsopgang, en drukte zijne hoogste verwondering uit, den lijder nog levend
| |
| |
te vinden. Na den pols gevoeld en den spiegel aan de lippen gehouden te hebben, verzocht hij mij den slaper nogmaals aan te spreken. Ik voldeed aan dit verlangen en zegde:
Mijnheer Valdemar, slaapt ge nog altijd?
Zooals vroeger, verliepen er eenige minuten voor dat er antwoord kwam; de zieke scheen al zijne wilskracht in te spannen om te spreken. Na voor de vierde maal mijne vraag herhaald te hebben, antwoordde hij zeer stil, bijna onverstaanbaar:
Ja, altijd - ik sterf.
Toen brachten de dokters het gedacht of liever den wensch in het midden, om Mr Valdemar zoo te laten, zonder stoornis, in dien schijnbaar kalmen toestand, tot de dood komen zou. En dit moest, men was het hier omtrent eens, binnen de vijf minuten gebeuren. Ik besloot nochtans hem nog eens aan te spreken en ik herhaalde mijne vorige vraag.
Onder het spreken kwam er eene merkbare verandering in het gelaat van den slaper. De oogen rolden in hunne kassen, door de oogleden die omhoog gingen langzamerhand ontbloot. Het vel nam eene lijkachtige tint aan, meer aan wit papier dan aan perkament gelijkend. En de twee ronde teringvlekken, die tot dan sterk afgeteekend op iedere wang te zien geweest waren, doofden plotseling uit. Ik gebruik die uitdrukking, omdat het plotselinge van hun verdwijnen, mij denken deed aan het uitblazen eener kaars. De bovenste lip krulde terzelver tijd om; en trok boven de tanden te zamen, terwijl het onderste kinnebakken met een hoorbaren snork neerviel, de mond wijd open sperrend, en eene zwarte opgezwollen tong zien liet. Ik veronderstel dat alle aanwezigen aan het ijzingwekkende van een doodsbed gewoon waren; maar het uitzicht van Mr Valdemar was op dit oogenblik zoo afzichtelijk boven alle mogelijk begrip, dat ieder verre van het bed terug trad.
Ik besef dat ik nu met mijn verhaal zooverre gekomen ben, dat de lezer mij niet meer gelooven zal. Nochtans is het mijnen plicht voort te gaan.
Geen het minste teeken van leven was nog in Mr Valdemar te bespeuren; wij besloten daaruit dat hij dood was, en lieten het lichaam aan de zorgen der ziekendieners over, toen er eene sterke trillende beweging in de tong merkbaar
| |
| |
werd. Dit duurde ongeveer een minuut. Na dit tijdverloop sproot er uit de vaneengesperde en onbeweeglijke kinnebakken eene stem - die het uitzinnig zijn zou te willen beschrijven. Nochtans zouden er twee of drie uitdrukkingen op toe te passen zijn; zoo kan ik zeggen dat de klank scherp, afgebroken en hol was; maar het afgrijselijke van het geheele is niet te bepalen, om reden dat nooit in menschenooren zulke klanken gehuisd hebben. Er zijn nochtans twee bijzonderheden die - ik dacht het toen en denk het nu nog - als kenmerkend voor de stem kunnen gebezigd worden, en die eenig gedacht van de buitenaardsche zonderlingheid kunnen geven. Ten eerste de stem scheen ons - aan mij ten minste - van een verren afstand of uit eenigen onderaardschen afgrond toe te komen. Ten tweede maakte zij mij den zelfden indruk - ik vrees inderdaad dat het mij onmogelijk zijn zal mij te doen verstaan, - welke slijmachtige of slibberige stoffen op het gevoel maken.
Ik heb tegelijkertijd van den klank en van de stem gesproken. Ik wil zeggen dat de lettergrepen duidelijk afgescheiden, zelfs afgrijselijk en schrikverwekkend duidelijk waren. Mr Valdemar sprak, dit was klaar, om de vraag te beantwoorden, die ik hem eenige minuten vroeger gesteld had. Men zal zich herinneren dat ik verlangd had te weten of hij nog altijd sijep. Hij zegde nu:
Ja - neen - ik heb geslapen - en nu - nu ben ik dood.
Niemand der aanwezigen trachtte het onbeschrijfelijk, griezelend afgrijzen te loochenen, of zelfs te onderdrukken, dat door deze weinige woorden te weeg werd gebracht. Mr L. (de student) viel in onmacht. De ziekendieners vluchtten onmiddelijk uit de kamer en het was onmogelijk ze terug te doen komen. Wat mijne eigene gewaarwordingen betreft, ik wil het waagstuk niet doen ze aan den lezer diets te maken
Een uur ongeveer bezigden wij in stilzwijgendheid (niet éen enkel woord werd gesproken,) om Mr L. weer te doen bijkomen. Toen hij tot zich zelven gekomen was, gingen wij voort met onze navorschingen omtrent den staat van Mr Valdemar.
Hij was onder alle opzichten zoo gebleven als ik hem beschreven heb, ter uitzondering dat de spiegel geen spoor
| |
| |
van ademhaling meer blijken liet. Eene proef van aderlating aan den arm bleef zonder uitslag. Ik moet er ook melding van maken dat dit lid niet meer aan mijnen wil onderworpen was. Ik tracht te vergeefs het de richting mijner hand te doen volgen. Het eenig wezenlijk teeken van magnetischen invloed was nu te zien in de trillende beweging der tong, iedermaal dat ik aan Mr Valdemar eene vraag stelde. Het scheen dat hij moeite deed om te antwoorden, maar dat het willen daartoe niet lang genoeg duurde. Aan eene vraag door andere personen gesteld, scheen hij ongevoelig te blijven, alhoewel ik gepoogd heb hem met ieder lid van het gezelschap afzonderlijk, in betrekking te stellen.
Ik geloof dat ik nu alles vermeld heb wat noodig is, om den toestand van den slaper gedurende dit tijdstip te doen begrijpen.
Wij wierven andere ziekendieners aan, en te tien ure verliet ik het huis in gezelschap van de twee dokters en van Mr L.
In den namiddag kwamen wij allen terug om den lijder te zien. Hij was volstrekt in denzelfden staat. Toen bespraken wij het tijdige of ontijdige en het mogelijke eener ontwaking. Maar weldra waren wij het eens dat er hoegenaamd geen nut uit voortspruiten kon. Het was duidelijk dat de dood of 't gene men gewoonlijk door het woord dood te kennen geeft, door de magnetische werking was tegengehouden. Het scheen ons allen duidelijk, dat het wakkermaken van M Valdemar enkel zijn laatsten stond verhaasten kon, of ten minste de ontbinding van het lichaam bespoedigen zou.
Van toen af tot op het einde van verleden week - een tusschentijd van ongeveer zeven maanden - kwamen wij dagelijks in het huis van Mr Valdemar bijeen, nu en dan van dokters en andere vrienden vergezeld. Gedurende dien tijd bleef de slaper zonder de minste verandering, juist zooals ik hem beschreven heb. De ziekendienders waakten voortdurend.
Het was verleden Vrijdag dat wij er eindelijk toe besloten, de ontwaking te doen plaats hebben, of ze ten minste te beproeven en het is de misschien betreurensweerdige uitslag dezer laatste poging, die aanleiding gaf tot zoovele betwistingen in de kringen, dat zoovele geruchten deed ontstaan, waarin het mij onmogelijk is iets anders te zien dan den uitslag van
| |
| |
eene niet te rechtveerdigen algemeene bijgeloovigheid.
Om Mr Valdemar uit den magnetischen schijnslaap te wekken, maakte ik van de gewone bewegingen gebruik. Gedurende eenige oogenblikken bleef dit zonder uitslag. Het eerste kenteeken van herleving was het gedeeltelijke nederzakken van den oogappel. Wij merkten als iets belangrijks op dat dit nederzakken vergezeld ging van het overvloedige loopen, onder de oogleden uit, van een geelachtig vocht met een sterken hoogst onaangenamen reuk.
Toen opperde men het gedacht mijnen invloed op den arm van Mr Voldemar te beproeven, zooals ik vroeger gepoogd had.
Ik deed het, doch zonder uitslag. Dokter F. verlangde dat ik Mr Valdemar eene vraag zou toesturen. Ik vroeg het volgende:
- ‘Mijnheer Valdemar, kunt gij ons uitleggen welke nu uwe gevoelens en verlangens zijn.’ Plotseling kwamen de ronde vlekken terug op zijne wangen; de tong trilde of liever rolde hevig in den mond, alhoewel de kinnebakken en de lippen altijd even onbeweeglijk bleven, en ten lange laatste berste dezelfde verschrikkelijke stem los, die ik reeds beschreven heb en riep:
‘Om godswil - snel - snel - doe me slapen - of wel - snel - maak me wakker - spoedig - ik zeg u, dat ik dood ben!
Ik was gansch ontzenuwd en gedurende een oogenblik wist ik niet wat me te doen stond. Eerst trachtte ik Valdemar te stillen, maar daar de tijdelijke onmacht van mijnen wil het mij niet toeliet te gelukken, deed ik het tegenovergestelde, en spande mijne krachten in om hem zoo spoedig mogelijk te doen ontwaken.
Weldra zag ik dat die poging volkomen gelukken zou, of ten minste ik beeldde mij in, dat alles volkomen meêvallen zou en ik ben zeker dat ieder in de kamer zich aan de ontwaking van den slaper verwachtte.
Wat er echter in de wezenlijkheid gebeurde, nooit kon het zich een menschelijk wezen zoo voorstellen.
Terwijl ik snel de vereischte bewegingen maakte - te midden der kreten ‘dood - dood!’ die niet op de lippen, maar op de tong van het lijk letterlijk ontploften; verbrokkelde
| |
| |
zich eensklaps in eenen minuut tijds en zelfs minder - verbrokkelde - verrotte - onttrok zich het lichaam onder mijne handen. Op het bed, voor al de aanwezigen, lag eene walgelijke bijna vloeiende massa, eene afschuwelijke verrotting.
Antwerpen 1884.
K. VAN LAEN.
|
|