| |
| |
| |
XIXe Nederlandsch taal- en letterkundig Kongres te Brugge.
Zondag avond, 24 Oogst 1884.
Te midden van eene bonte dooreenwemelende menigte, bij schetterende muziektonen en door het roode fakkellicht beschenen, had de ontvangst der Kongresleden aan de Spoorhalle plaats. Hartelijk en gul klonk het welkom den Kongresleden uit duizende monden toe. Vandaar in stoet, Noord Zuid dooreengemengd, naar het raadhuis op den Burg, waar de wat drogere officieele ontvangst plaats greep. Hier bemerkten wij: voor het Noorden: Dr Jan ten-Brinck, J. De Jonge van Elleemet, Prof. Verdam, Pastoor Brouwers, Dr Doorenbos, J. De Roo-Hamelberg, Servaas Van Royen, Vorsterman Van Oyen, Taco de Beer, W. Gosler, enz., enz. Voor het Zuiden: Rooses, Benoit, Hansen, de Geyter, Sleeckx, Pol. De Mont, mej. Swarth, Van der Cruyssen, enz. Onder het aanbieden van den eerewijn; eene hartelijke rede van Burgemeester Visart tot Noord en Zuid gericht, aan alle dichters, schrijvers, geschiedkenners en kunstenaars. Een antwoord van M. Désiré Delcroix, afgeveerdigde der Belgische regeering. Daarna ook een woord van dank door Dr Jan ten Brinck gesproken in naam van Noord-Nederland. Dan drukte de heer Jul. de Geijter de meening uit, ook de Transvaalsche Republiek in 's burgemeesters welkom te mogen begrepen denken, wat door dezen toegestemd werd. Nog een kort, gelukkig gedicht van pastoor Brouwers en de officieele ontvangst was afgeloopen.
Dan naar de Markt. Reeds van uit de verte klonken ons de tonen van de op het belfort geplaatste bazuinen tegen. Weldra hieven duizende stemmen onder de bezielende leiding van Benoit het ‘Vlaanderen’ van R. Hol en Th. Van Ryswijck aan. Daarna 't Wilhelmuslied en 't Lied van Transvaal. Overheerlijke stond! Allen in geestdrift en dan het omringende: de Halletoren, de oude huizen van de Markt, geheel
| |
| |
het oude Brugge in een woord en de duizende greestdriftvolle stemmen van kunstenaars, geleerden en volk, in ééne groote stem vereend bij het aanheffen der vaderlandsche liederen.
En... ja hier moet er toch eene kleine opmerking uit. Misschien klinkt ze wel wat grimmig en knorrig, na zulk een heerlijk onthaal. Eene plechtige ontvangst der Kongresleden, een banket tot besluit van het Kongres, 't bezoeken van merkwaardigheden in de congrestad, enz., daar hebben wij niets op af te wijzen. Zoo het zich hierbij bepaalde, alles wel; maar wat we meenen in bedenking te mogen geven is dit: Zou het juist wel erg in 't voordeel van Nederlandsche Kongressen zijn, die immer te doen samenvallen, met groote feestelijkheden, stoeten, wedstrijden, enz. enz.? We denken het niet en meenen opgemerkt te hebben dat er een paar algemeene zittingen wel door geleden hebben. Zou dit door de regelingskommissie niet dienen in aanmerking genomen te worden? Ons dunkt van ja.
| |
Maandag, 25 Oogst.
In de prachtige, overprachtige nieuwe normaalschool kwamen rond 9 1/2 ure de Kongresleden bijeen. Het bureel nam plaats, samengesteld uit de HH. De Pauw, de Maere, Van der Cruyssen, Sabbe, Coppieters, de Meyer en Sorel.
De heer N. De Pauw, voorzitter der regelingskommissie nam het woord om nogmaals een welkom tot Noord en Zuid Nederlanders te richten. Wat hem vooral aangespoord had om de leiding der regelingscommissie aan te nemen, was het overal beantwoorden van den oproep der kommissie.
Op dit oogenblik trad de heer Woeste, minister van justicie, gevolgd door ridder Ruzette, goeverneur van West-Vlaanderen, in de zaal onder toejuichingen der aanwezigen.
De spreker ging voort met er op te wijzen, hoe op al de kongressen de verbroedering tusschen Noord en Zuid bij middel der taal het steeds beoogde doel geweest was. Ook het goede, door die kongressen tot stand gebracht, werd door den redenaar aangehaald. Zij hebben bewezen dat in Noord en Zuid slechts eene taal meer klinkt. Alle grond verloor het vooroordeel, dat Vlaamsch een patois zijn zou. De aanleiding
| |
| |
zijn zij geweest, tot het ontstaan van een algemeen nederlandsch woordenboek. De heropbeuring van het nationaal tooneel in België, de vestiging eener nationale esthetiek enz. werden door spreker mede aangehaald. Door de taal zal eens de broederband tusschen Noord en Zuid onverbreekbaar zijn, eindigde de spreker en besloot met de kreten: Leve Leopold II, Leve Willem der Nederlanden.
Daarna deelt de heer Nelis de ingekomene stukken mede.
De kommissie heeft een brief ontvangen van Koning Willem waarin verklaart wordt dat Zijne Majesteit, met alle maatregelen instemt door Koning Leopold genomen, tot bescherming en steun van het Kongres.
Een brief uit Brussel meldt dat koning Leopold II de titel aanneemt van Beschermer van het XIXe Nederlandsch Kongres.
De heer Beernaert, minister van landbouw, deelt zijne belangstelling in de werkzaamheden van dit Congres mede. Hij betreurt het verhinderd te zijn aan de vergadering deel te nemen. De H. Désiré Delcroix, is gelast verslag te doen over het Congres. Daarna leest de schrijver een brief van den H. Jul. De Geyter waarin gemeld wordt, dat hij door president Kruger gelast is als vertegenwoordiger van den Transvaal op te treden.
Vervolgens werd bij toejuiching het eere-voorzitterschap van het Congres, den heere de Pauw, het voorzitterschap den heere De Maere-Limnander opgedragen. De H. de Maere ware liever van de moeielijke taak verschoond gebleven. Hij verzocht gematigheid en verdraagzaamheid op ieder terrein. Hij noemde dit den weg om tot goede uitslagen te komen.
Daarna werden op voorstel van den heer voorzitter de HH. Jhr. W.C.M. De Jonge van Ellemeet, Dr Jan Ten Brink, Brouwers en Max Rooses tot ondervoorzitters benoemd. Gram, Sabbe, Nelis en Vorsterman-van Oyen tot schrijvers.
Ten slotte werd overgegaan tot het benoemen der afdeelingsbureelen. Wij laten de samenstelling dier bureelen hier volgen:
1e AFDEELING.
Nederlandsche Taal- en Letterkunde.
Voorzitter: Van der Cruyssen; Ondervoorzitters: Alberdingk Thym en Hansen, Secretarissen: Burgersdyck, Coopman.
| |
| |
2e AFDEELING.
Nederlandsche geschiedenis en Oudheidkunde.
Voorzitter: Wouters; Onder-Voorzitters: Te Winkel en P. Fredericq. Secretarissen: Vorsterman-van Oyen, Prayon-van Zuylen.
3e AFDEELING.
Nederlandsch Tooneel, Muziek, Beeldende Kunsten.
Voorzitter; Peter Benoit; Onder-Voorzitters: Taco de Beer en Altenrath. Secretarissen: Schulman en de la Montagne.
4e AFDEELING.
Nederlandsche Boekhandel en stoffelijke belangen.
Voorzitter: Van Eck; Onder-Voorzitters: Gondry en Schubart. Secretarissen: Gosler en Scherpenseel.
| |
1ste Afdeeling.
De belangwekkendste van allen dient deze afdeeling genoemd te worden, zoo onder oogpunt van behandelde stoffen als door het getal van bijwoners. De Westvlaamsche particularistenkwestie, waarvan nochtans de bespreking niet op het programma voorkwam, stond hier op voorrang. Weinig dacht zeker de H. Taco de Beer, door zijne hoogst wetenschappelijke en belangrijke voordracht over dialektstudie, het Westvlaamsche vraagpunt op te halen. Bij hem toch is het te doen om, tot nut der algemeene taal, de dialekten in studie te nemen en niet zooals, bij sommige Westvlamingen, om, bijmiddel van een eigen afgescheiden schrijftant, een bijzondere zinbouw en gewestelijke woorden eene afzonderlijke taal te vormen. Veel valt er op dit terrein te doen, zegde spreker, bijzonder in den zin van wat er reeds tot stand gebracht werd in Zuid-Nederland: de Idioticons van De Bo en Tuurlinckx.
Door de H. Doorenbos werd nu aangemerkt, dat in oud Griekenland, vier dialekten naast elkander voortleefden en dit wel degelijk op letterkundig gebied.
Dr Jan ten Brink antwoordde hierop dat later in het bloeiendste tijdvak der Grieken eene algemeene, letterkunkundige taal ontstond.
Naar aanleiding van den wensch, door den voorzitter, M. Van der Cruyssen uitgedrukt, treedt de heer De Beer in eenige bijzonderheden aangaande het gebruik der dialecten in de geschreven taal.
| |
| |
Volgens hem kan het dialect uitmuntende uitslagen opleveren, waar het wordt aangewend tot het schilderen van landelijke, eenvoudige toestanden. Dit bewijzen, naar des sprekers meening, Groth en Reuter.
Nooit echter mag het dialect gebruikt worden om de algemeene, letterkundige taal, dit voertuig der beschaving, te vervangen; om gewesten of bevolkingen te bevreemden van de weldaden des vooruitgangs. Waar de Provençaalsche félibres hunne taal willen vrijwaren voor ondergang, daar juicht hij toe! Moesten zij het Fransch door hun tongval willen vervangen, dan zou hij hunne handelwijze ten hoogste afkeuren.
Door Heer Hugo Verriest, priester, werd de vraag gesteld, wat dan eigenlijk door Nederlandsche taal hoefde verstaan te worden. Tot hiertoe, meende spreker, was die vraag niet opgelost en 't ware misschien beter ze onopgelost te laten. Uit eigenaardigheid en verscheidenheid alleen kunnen 't leven en de kracht onzer Nederlandsche letterkunde voortspruiten. En hiermee was het steekspel over Westvlaamsch en Nederlandsch aan den gang, steekspel dat zoo wat gedurende heel het kongres en in bijna iedere afdeeling, hoffelijk en onpartijdig zou gevoerd worden, om alleen in de laatste algemeene vergadering tot een ernstig en bloedig gevecht dreigen over te slaan. Doch hierover later.
De heer Rooses nam het woord en vond de vraag van den H. Verriest gevaarlijk. Waar moet hef streven der Westvlamingen toe komen? tot scheuring in de taal van Noord en Zuid; iets wat natuurlijk en op nadeelige manier terugwerken zal op onze Nederlandsche letterkunde. Hoogstens zouden uit dialekten woorden mogen genomen worden, die onze taal verrijken kunnen. Zijn nu de Noord-Nederlanders geheel vrij te pleiten van overdrijving In tegenovergestelden zin. Zeker neen. Wat al te veel wordt door hen afgekeurd als niet Nederlandsch, wat nochtans echt Nederlandsch mag genoemd worden. Ten andere de Noord Nederlanders, hebben er de hand naar om hun schrijven met Fransche woorden te doorspekken, tot zoover zelf dat de kennis van de Fransche taal eene vereischte wordt om dit schrijven te verstaan.
De heer Taco de Beer, nam nogmaals het woord om te zeggen dat hij de zaak natuurlijk zoo niet verstond, en in
| |
| |
geen geval de studie van dialekten aanleiding mocht geven tot het trekken van een Chineeschen muur rond een gewest en het af te sluiten van de algemeene spraak.
Hier werd de zitting geheven en het vraagpunt op het dagorde der laatste zitting van de afdeeling gebracht.
| |
2de Afdeeling.
In deze afdeeling kwam de heer Van de Pavord-Smits eerst aan het woord en handelde over de hervormden, die van Brugge naar Leiden waren uitgeweken. Daarna sprak de heer Paul Faedericq breedvoerig over de historische volksliederen van vóór de hervorming.
| |
IIIde Afdeeling.
De derde afdeeling (Schoone Kunsten) voorgezeten door den heer Peter Benoit, bestuurder der Antwerpsche muziekschool, was in groot getal opgekomen. Onder de aanwezigen waren de Nederlandsche beroemde toondichter Nicolaï, Richard Hol, de Brugsche toondichter Mestdahh, Frans de Conick, professor Mervilly en vele anderen. Na eenige praktische opmerkingen over tooneelkunde, geeft de heer voorzitter het woord aan den heer notaris Van der Sloten van St-Martens-Laathem. die het groote vraagstuk over de hedendaagsche omwenteling der Lyrisch-Dramatische kunst in verband met de Vlaamsche-Nederlandsche muziekschool te behandelen had: Spreker oogste de warmste toejuichingen der vergadering in en verwierf den dank van den heer voorzitter Peter Benoit.
| |
IVde Afdeeling.
Vele Noord-Nederlandsche boekhandelaars, weinig Zuid-Nederlandsche. Wanneer zullen de boekhanderen ten onzent toch eens wakker worden? De heer Van Eck, lid der tweede kamer was hier voorzitter. Door den heer E. Van den Berghe van Brussel werd de vraag besproken: Wat dient er gedaan te worden om nuttige Noord-Nederlandsche boekwerken meer door het Vlaamsche volk te doen lezen?
Hierop gaven de HH. Tadema en Th. van Holkena, en de HH. Jac. Robbers en Boele van Haesbroek te kennen dat in het Ned. sprekend gedeelte van België leesgezelschappen en
| |
| |
Bibliotheken en in de groote steden Leeskabinetten moesten worden opgericht. In alle plaatsen zouden commissiën worden benoemd om in dien geest werkzaam te zijn. In dien zin werd een besluit genomen.
In deze woordenwisseling nam ook de heer De Seyn-Verhougstraete het woord, en klaagde er terecht over, dat in Holland zoo weinig wordt gedaan tot verspreiding van Vlaamsche boeken.
| |
Algemeene vergadering
De eerste zitting, door minder leden dan wenschelijk was bijgewoond, werd geopend door eene uitstekende redevoering van Prof. Julius Sabbe over goeverneur Vrambout en het voorgaande Nederlandsch Kongres van Brugge. De openbaringen van den heer Sabbe over de toenmalige houding der franschgezinde liberalen, als Paul Devaux en burgemeester Boyaval, tegenover den warmen vlaamschgezinden Vrambout maakten eenen diepen indruk, al waren zij met kieschheid en welgepastheid voorgedragen, hetgeen nochtans de warmste welsprekendheid niet uitsloot. Die redevoering had een grooten bijval.
Daarna vervielen we in de muzentaal; een lierdicht op Alph. Van den Peerenboom door den heer Brouwers van Ieperen. Van sierlijke puike proza in gerokken poëzie vallen is alles behalve aangenaam, bijzonder op een Kongres. De verveling gaf zich dan ook weldra lucht, en enkele kongresleden slopen zedig de zaal uit. Wat echter de vlucht nog meer algemeen maakte was een ellenlange rede van Dr Van Eck over de wijze van openbaarmaking van het verhandelde op het Kongres. Die rede duurde tot het einde der zitting, zoo omtrent een uur.
Te zeven ure 's avonds werd dien dag den Congresleden een prachtig Concert aangeboden door het Westvlaamsch muziekkomiteit.
Ziehier het programma:
Eerste deel.
|
1o |
Symphonie in D (Andante en final) |
Rich. Hol. |
2o |
Romanzo in F, uit te voeren door den heer Goetinck |
Van Beethoven |
3o |
Kindercantate (500 uitvoerders) |
Peter Benoit |
| |
| |
Tweede deel.
|
4o |
Welkomgroet
De solo te zingen door M Blauwaert |
J. Busschop |
5o |
Scherzo (voor orkest) |
L. Hinderyckx. |
6o |
a) Hoe lang |
|
|
b) Van den getrouwen minnare, te zingen door den h. Van Langermeersch |
A. Wybo. |
7o |
Agnus Dei (koor en orkest) |
F. De Coninck. |
8o |
‘Die Saghe van Groeninghevelt,’ Gedicht van A. Duclos, te zingen door M. Bouchout |
J. Duclos. |
9o |
Vrijheidshymne (koor en orkest) Gedicht van Emiel Hiel |
K. Mestdagh. |
Derde deel.
|
10o |
Inleidingstuk (voor orkest) |
H. F R. Brandts Buys |
11o |
Het lied van de Klok (3e deel) Gedicht van Schiller
De solo te zingen door M. Blauwaert. |
Nicolaï. |
12o |
Venizia verlost (3e deel). Gedicht door van Soust-de Borkenfelt |
L. Van Geluwe. |
Het verrukkend Kinder-oratorio van Peter Benoit, dat natuurlijk in zijn geheel werd gebisseerd, was een echte triomf voor den meester en voor zijn streven. Ook fragmenten uit Nicolaï's oratorio De Klok en vooral fragmenten uit Van Gheluwe's Venizia verlost deelden in dat groot succes.
De jonge Brugsche komponisten schitterden ook op dat heerlijk concert. Eigenaardig is het Scherzo van den heer Hinderyckx. De heer Wybo zag er twee zijner liederen, prachtig door eenen uitstekenden tenor (den heer van Langermeersch) gezongen, met grooten geestdrift onthalen. Het Agnus Dei van den heer De Coninck verraadt ook veel talent en werd goed toegejuicht. Doch vooral de Vrijheids-hymne, koor van den heer Mestdagh, trof ons door zijne breedte, zijne inspiratie, zijne kleur en zijne krachtige opvatting. Dat is het werk van eenen veelbelovenden meester.
| |
| |
| |
Dinsdag, 26 Augusti.
1ste Afdeeling.
Dr L.B. Burgersdijk van Deventer hield eene belangrijke rede over het gebruik van oude, vooral Grieksche versmaten in Nederlandsche gedichten. Daarna las hij eenige door hem puik vertaalde brokken voor, uit Shakespeare, die algemeen bijval vonden.
De H. Doorenbos sprak daarna over de waarde van kracht en kernachtigheid in onze taal, en besloot dat er vooral in onze jongere letterkunde, meer verhevenheid zou mogen te vinden zijn.
De heer Evers gaf hierop zijne vrees te kennen, dat door het jacht maken op verhevenheid, onze taal op een struikel blok, ‘het deftige’ zou stooten. Eene demokratische strek king niet alleen in gedachten maar ook in den vorm is in de hedendaagsche letterkunde van heel Europa te vinden.
Hier merkte de heer Pol de Mont aan, dat de meer demokratische richting, die overal doordringt, hoegenaamd de verhevenheid der gedachten niet uitsluit. Als voorbeeld werd door hem Shelley aangehaald.
Jhr. De Jonghe van Ellemeet deed eenige gewestelijke uitdrukkingen van Zeeland kennen. Eene uitlegging werd door hem over een eigenaardig walchersch woord verlangd. Hierover werden door verschillende leden eenige meeningen geuit.
Door zijne rede over het aanleeren eener tweede taal in de lagere school verwekt de heer Van der Cruysen gegronde tegenspraak.
De H. Van der Cruyssen vindt het wenschelijk, noodzakelijk zelfs, om aan Vlaamsche kinderen van hunne jongste jeugd het Fransch aan te leeren. Wanneer de kinderen eenigszins hunne moedertaal machtig zijn, wil hij reeds een aanvang zien nemen met het aanleeren eener tweede taal.
Hierop werd door Mev. Cortebeek van Brussel flink geantwoord. Zij bestreed met veel talent de meening van den H. Vander Cruyssen, en dacht het niet te veel, zoo een kind tot op zijn 14 jaar zijne moedertaal grondig aanleerde, om slechts dan met het aanleeren eener tweede taal aanvang te nemen. Warme toejuichingen vielen haar ten deel
| |
| |
De H. Pol de Mont was van dezelfde meening als Mev. Cortebeek, en deelde mee dat te Antwerpen, in de lagere scholen, slechts in de hoogste klassen een weinig Fransch aangeleerd werd. Nochtans wordt juist door de leerlingen uit de lagere scholen, in meestal de prijskampen van Atheneums enz., de overwinning behaald.
| |
2de Afdeeling.
Le heer Paul Fredericq zette zijne voordracht over de Volksliederen voort, en oogstte veel bijval in. De heer Nelis sprak over het doelmatigste middel om de nog voortlevende volksliederen en sprookjes te verzamelen; en eindelijk voerde de heer Denijs van Komen het woord over het rechtschrijven der plaatsnamen in België. Elk dezer onderwerpen lokte ruimschoots bespreking uit.
| |
IIIe Afdeeling.
De heer Taco De Beer nam hier het woord en wakkerde de Zuid-Nederlanders aan het Nederlandsch Tooneelverbond te steunen. De Heer Max Rooses stelde voor te vragen, dat van de beste leerlingen der declamatieklassen van Zuid-Nederland er jaarlijks enkele naar de Tooneelschool van Amsterdam zouden gezonden worden op kosten van stad en Staat. Hiertegen kwam de Heer Mervilie op; volgens hem kon er geen spraak zijn van versmelting tusschen Noord en Zuid in taal en kunst; vrienden kon men wezen, maar ieder moest zijne eigenaardigheid behouden. Het samenleeren op eene zelfde school was daarom verderfelijk. Hiertegen bracht de H. Max Rooses in dat onze Kongressen altijd gestreefd hebben om de eenheid van Nederlandsche taal en letteren te bevorderen, dat eene tooneelkunst wier beoefenaars verschillend spreken, niet denkbaar is, omdat die eenheid van taal en kunst, waartegen sommigen opzien, geen kwaad, maar veel nut heeft gesticht in alle landen van modern Europa. Sprekers voorstel wordt met nagenoeg algemeene stemmen aangenomen.
Daarna nam onze meester Benoit het woord. ‘Over onze muzikale eenheid.’ Uiterst belangrijk waren zijne mededeelingen aangaande de Antwerpsche muziekschool.
Spreker drukte den wensch uit, voor het beoordeelen der
| |
| |
werken van de prijskampen van Rome twee jurys te zien benoemen, een voor de Fransche en een voor de Nederlandsche stukken. Daar de muziek wel degelijk het karakter draagt van de woorden waarop ze geschreven wordt, zal er dienen rekening gehouden te worden van 't verschil tusschen muziek op Nederlandschen en die op Franschen tekst.
Door spreker werd nog een stelsel uiteengezet om meer samenwerking op muziekaal gebied tot stand te brengen. Een voorstel door den heer Benoit daaromtrent neergelegd, werd aangenomen.
Daarna sprak de heer Huf van Buren over het Nederlandsch tooneel.
| |
IVde Afdeeling.
Door den heer Van de Pavord Smits werd in deze afdeeling de vraag besproken wat er kon gedaan worden om de Zuid-Nederlandsche boeken, vooral die uit vorige eeuwen, weer onder oogen van belangstellenden te brengen. Hij wenschte dat eene boekenlijst zou gemaakt worden in aansluiting met die van het Willemsfonds, met aanduiding van de Bibliotheken waar die boeken te vinden zijn. Hij denkt dat hierin een krachtig middel te vinden is om de beoefening der Nederlandsche taal te bevorderen.
Zijne denkwijze werd echter door den heer Sleeckx bestreden.
De heer Gondry stelde voor dat alle briefwisseling tusschen Noord en Zuid in het Nederlandsch zou gevoerd worden. De sierlijke rede van den heer Gondry vond veel bijval en zijn voorstel werd warm toegejuicht.
De heer Scherpenseel betreurt dat vele Hollanders en Duitschers, eenmaal bij ons gevestigd, zich bij de franschgezinden aansluiten. Verder sprak den heer Scherpenseel nog over de duurte der Noord-Nederlandsche boeken.
Verscheidene N. Nederlanders maakten echter de opmerking dat vele werken, in N. Nederland voor een groot debiet vatbaar, zeer goedkoop zijn.
Achtervolgens wordt door verscheidene leden de vraag besproken of het niet dienstig zou zijn advocaten en geneesheeren van Zuid- en Noord-Nederland aan beide zijden der grenzen hun ambt te laten uitoefenen en of het posttarief voor
| |
| |
drukwerken niet gelijkvormig in beide landen zou kunnen gemaakt worden.
Over dit laatste punt werd de volgende beslissing genomen.
Zoodra de internationale post overeenkomst zulks toestaat dienen bij de Belgische en Hollandsche regeeringen pogingen aangewend te worden om verlaging van het port van drukwerken te bekomen.
| |
Algemeene vergadering.
Weinig in getal waren de Kongresleden. De invloed van de Brugsche feestelijkheden was duidelijk te bespeuren. De afwezigen hebben er niet bij gewonnen. De H. Jul. de Geyter vergastte de leden op eene sierlijke kernachtige voordracht over Transvaal. In zijne bondige en gemoedelijke rede, met sympathieke stem voorgedragen, wees hij er op hoelang Afrika daar als vergeten gelegen had, hoe nu aller blikken er op gericht zijn, en dit werelddeel wellicht een nieuw Amerika worden zal. Voor ons Nederlanders, zegde spreker, hangt het af er onze taal te zien heerschen. Daarom echter hoeven we de Transvalers te helpen en te blijven helpen.
Spreker bracht hulde aan de Transvalers en stelde voor die hulde door het bureel naar Pretoria te laten overbrieven, wat met algemeene stemmen onder geestdriftige toejuichingen werd aangenomen. Ook wakkerde spreker de leden aan boeken naar Transvaal te zenden.
Hieromtrent werd door Dr Jan Ten Brink medegedeeld dat de maatschappij van Letterkunde te Leiden eene som heeft gestemd om 500 gebonden boeken naar Pretoria te sturen.
De heer De Geyter voegde hierbij dat onlangs uit Antwerpen eene kist Nederlandsche boeken aan het Transvaalsche volk werd gezonden.
Verders werd medegedeeld dat Kongresleden die verlangen boeken ten geschenke te geven, verzocht worden ze aan de bestendige Kongrescommissie te laten geworden.
Nu betrad de heer Sevens van Kortrijk het spreekgestoelte en las een sierlijk gedicht voor: Verbroedering.
Daarna deed de heer Sabbe het voorstel dat de vergadering aan de Belgische regeering vragen zou, van na de vacantie
| |
| |
de wet van 1884 op het gebruik der talen in het middelbaar onderwijs, van toepassing te maken.
Weinigen verwachten zich, ter gelegenheid van dit voorstel, de particularistenstrijd te voorschijn te zien komen. En nochtans stond de heer Mervillie recht om er eene lans voor het Westvlaamsch te breken. Men bracht dien heer echter het ontijdige zijner opmerkingen ter gelegenheid van dit voorstel onder de oogen en weldra erkende hij zelf het ongepaste zijner gezegdens.
Dan werd het voorstel van den heer Sabbe bij toejuichingen aangenomen.
Bij het te voorschijntreden van den heer Van Eck om nogmaals het door hem, den vorigen dag besproken punt te hernemen, moeten vele Kongresleden betreurd hebben niet het voorbeeld der afwezigen gevolgd te hebben.
Weldra ging er dan ook luid protest op onder de aanwezigen en de heer Jan ten Brink nam het woord om terecht op te merken dat het Kongres geen tijd aan nietige zaken verspillen kan.
Nu werd overgegaan tot de benoeming der bestendige Kongreskommissie. De heer Vuylsteke drukte den wensch uit niet herkozen te worden. Werden benoemd voor Noord-Nederland, de HH. Beets, ten Brink, de Veer, Alberdingk-Thym; voor Zuid-Nederland de HH. De Pauw, Rooses en Fredericq.
Daarna werd de zitting geheven.
| |
Woensdag, 27 Oogst.
1e Afdeeling.
Vrij talrijk waren de leden dezer afdeeling opgekomen. Er stond dan ook een punt op het dagorde, dat de belangstelling van ieder gaande maakte: De strijd tusschen Westvlaamsch en Nederlandsch zou besproken worden. Weinigen hebben zeker den uitslag verwacht, die de beraadslaging gehad heeft.
Vooreerst kwam de heer Omer Watté met eenige opmerkingen den strijd openen.
| |
| |
Dan nam de heer Verriest het woord en verklaarde dat hij, alhoewel geen Westvlaming, na ernstige studie tot de gedachten der particularisten was overgekomen. De spreker kwam hier op neer dat het den Westvlamingen bijzonder te doen was om woorden, uit de algemeene taal verdwenen, er terug in te brengen. Is het niet wenschelijk eene taal te verrijken door aan het verlorene op nieuw eene plaats in te ruimen. Evenzoo met eigenaardige wendingen die de rijkheid van taal vermeerderen kunnen. Spreker kwam tot het besluit te vragen dat als Nederlandsch zouden aangenomen worden alle woorden, waarvan op taal en woordafleidkundigen grond de Nederlandsche oorsprong kan bewezen worden.
De heer Max Rooses antwoordde dat, zoo de zaak algemeen verstaan wordt zooals de heer Verriest ze uitlegt, er gemakkelijk eene overeenkomst te bewerken is tusschen beide gezindheden. Hij persoonlijk stemt volkomen in met wat de heer Verriest zegde. Zelfs, zegde spreker, in het algemeen Ned. Woordenboek worden alle woorden opgenomen, waarvan bewezen kan worden dat ze van echt Dietschen, echt Nederlandschen oorsprong zijn. Spreker gaf echter zijne vrees te kennen dat heer Verriest soms niet in aller naam gesproken had.
De heer Verriest zegde daarop dat hij dacht in naam van alle Westvlamingen gesproken te hebben. (Dit werd door al de aanwezige Westvlamingen krachtdadig bevestigd.) Natuurlijk, vervolgde de heer Verriest, kon hij niet instaan voor de gedachten van enkelen. Overdrijvingen zijn in alle gezindheden te vinden. Met zijne woorden zou de meerderheid der Westvlamingen instemmen, dacht hij te mogen verzekeren.
Daar men het over het opnemen van woorden eens was, voegde spreker er nog bij, zouden ook wendingen en sommige vormen mogen aangenomen worden, van het oogenblik dat ze etymologisch juist werden bevonden.
Daarna dacht de heer Voorzitter dit debat als tot ieders genoegen geëindigd te mogen beschouwen.
Jhr De Jonghe van Ellemeet teekende protest aan tegen een artikel in zeker Nederlandsch dagblad, waarin gezegd werd dat bij de ontvangst, de heer Burgemeester in bargoensch Nederlandsch de Kongresleden welkom had geheeten.
| |
| |
De heer Max Rooses zegde gelast te zijn door den heer Cuperus van Antwerpen, (die door familieomstandigheden belet werd het Kongres bij te wonen) eenige brokken uit ‘Proeve eener turnvaktaal’ voor te lezen. Spreker bracht als een voorbeeld van onvoldoende woorduitlegging in lexicons, de twee werkwoorden loopen en gaan, en liet er tevens de uitlegging dier woorden door den heer Cuperus opvolgen.
De heer voorzitter verleende het woord aan Jhr De Jonge van Ellemeet om over de wet van 7 april 1867 en bijzonderlijk over art. 7 dier wet te spreken. Door dit artikel wordt verboden andere dan de aangewezen Grieksche en Fransche benamingen voor maten en gewichten te gebruiken.
Jhr de Jonghe zag echter van het woord af, daar hij niet juist ingelicht was over de wijze van toepassing der wet.
De heer Voorzitter bedankte de leden en verklaarde daarna de werkzaamheden der 1ste afdeeling afgeloopen.
| |
IIIe Afdeeling.
Hier werd eene merkwaardige voordracht door den heer Schulman van Hilversum gegeven over het standpunt van den schilder in verband met de tegenwoordige kunstrichting in Nederland. Veel bijval vonden zijne gedachten over het verband dat er moest bestaan tusschen de moderne, en de vroegere kunst.
De heer Altenrath van Antwerpen voerde nog het woord over onze kunst en kunstnijverheid. Hij deed hunne vroegere geschiedenis kennen en sprak over hun huidig leven.
| |
IVde Afdeeling.
De heer Scherpenseel sprak over het Ned. tolverbond.
De heer Sabbe sprak over de landverhuizing naar Zuid-Afrika; zijn voorstel om eene commissie tot stand te brengen, die de uitwijking naar Transvaal zou bevorderen, wordt aangenomen. Het is te hopen dat dit komiteit weldra en werkdadig zal optreden. Wij wenschen het een duurzaam bestaan toe en hopen ons in goede uitslagen te mogen verheugen.
| |
Algemeene vergadering.
Het meerendeel der Kongresleden woonde deze laatste zitting bij. De zitting begon met de bespreking in welke stad
| |
| |
het aanstaande Kongres zou gehouden worden. De keus werd aan de bestendige kommissie overgelaten, met dien verstande dat de naaste bijeenkomst in 1886 en in Noord-Nederland zou plaats grijpen.
Daarna wordt overgegaan tot de mededeeling van het verhandelde in de verschillende afdeelingen.
De schrijver der 1ste afdeeling is niet aanwezig.
De heer Vorsterman-Van Oyen van 's Gravenhage, secretaris der 2de afdeeling, maakt der vergadering bekend, dat de heer De Nys van Komen gesproken heeft over het rechtschrijven van de namen der steden en gemeenten in België, en dat de afdeeling eene kommissie heeft benoemd om de kwestie te bestudeeren en in een volgend Kongres daarover verslag te doen, Die Commissie bestaat uit de heeren Prayon-Van Zuylen, Vorsterman-Van Oyen, Daniel, De Nys en Van Speybroeck. De benoeming dier commissie wordt door de algemeene vergadering bekrachtigd.
Een lid heeft in de 2de afdeeling een voorstel gedaan strekkende dat het Kongres den wensch uitdrukke, dat de stad waar een Kongres gehouden wordt, op het tijdstip dier vergadering, eene tentoonstelling zou inrichten, betrekking hebbende op de geschiedenis en plaatsbeschrijving der stad. Dit voorstel wordt aangenomen.
De 3e afdeeling heeft aan de bestendige commisie den last opgedragen zich tot de overheid te wenden om te bekomen, dat de muziekscholen van het land zouden ingericht worden op den voet van degene te Antwerpen. Het programma dier. school zal in de handelingen opgenomen worden; men zal ook vragen dat het muziekaal onderwijs in de lagere scholen in verband worde gebracht met het onderwijs in de muziekscholen, en dat de festivals, die onlangs werden afgeschaft, hersteld worden en Brugge, welke het eerst door de afschaffing leed, ook de eerste stad zij, waar het festival zal plaats hebben.
Ten slotte zal men nog vragen om de Fransche en Vlaamsche partituren in den muzikalen staatsprijskamp, gezegd prijs van Rome, afzonderlijk elk door eenen verschillenden jury te beoordeelen en voor ieder een afzonderlijken prijs uit te loven; er zullen ook twee verschillende prijzen uitgeloofd worden voor het schrijven van een Nederlandsch en een
| |
| |
Fransch gedicht, die moeten dienen om op muziek gesteld te worden. Die voorstellen zijn allen aangenomen.
In de vierde afdeeling is de wensch uitgedrukt, dat er in België eene kommissie tot stand kome, gelijk er eene te Amsterdam bestaat, om de uitwijking van Zuid- en Noord-Nederlanders, die wenschen hun land te verlaten, naar den Transvaal te bevorderen, in plaats van naar Australië of Amerika. Dit wordt aangenomen.
Ook het voorstel van het Willems-Fonds wordt aangenomen, dat strekt om den wensch uit te drukken dat alle briefwisseling tusschen Noord Nederlandsche besturen, maatschappen en bijzondere personen, en de Belgische besturen, Vlaamsche maatschappijen en Nederlandsch sprekende Belgen, in het Nederlandsch gevoerd worde.
Tot hiertoe was alles wel en in de beste orde afgeloopen. Doch eilaas, de overeenkomst, des morgends tusschen partijgangers en bestrijders van het Westvlaamsch particularism getroffen, scheen hier weinig bijval te vinden. Het dient echter opgemerkt dat het geharrewar ontstond door toedoen van twee personen, die vreemd aan de handelingen der eerste afdeeling gebleven waren. Ziehier de feiten.
Een voorstel van de derde afdeeling (dit over kweekelingen onzer tooneelscholen naar N. Nederland te zenden) kwam voor de algemeene vergadering. De heer Mervillie, een West-Vlaming, vroeg dat voorstel te zien volledigen in min of meer particularistischen zin. De heer Mervillie had zoo wat de drie congresdagen lang, dan in deze vergadering dan in gene, lansen gebroken ten voordeele van een overdreven Westvlaamsch streven. Dit wekte ergernis bij velen. Het had nochtans nooit de heer Frédéricq mogen verleiden om de erg ongepaste en onhoffelijke opmerking te maken, dat de vergadering den heer Mervilly zou verstaan kunnen, zoo hij Nederlandsch sprak en geene gewestspraak. Nu eerst gingen de poppen aan 't dansen, en weldra stonden alle strijders in volle vuur.
De heer Mervillie vraagt welke wet de Kongresleden oplegt Nederlandsch te spreken.
De heer Prayon-Van Zuylen, van Gent, onderbreekt den spreker dadelijk, om eene motie van orde voor te stellen. Hij zegt: Wij zijn hier op een Nederlandsch Kongres, men moet Nederlandsch spreken.
| |
| |
Eene stem: Men heeft op vorige Kongressen wel Platduitsch gesproken.
De heer Vuylsteke, van Gent, zegt dat het geen Nederlandsch taalkongres zou zijn maar een babbeltaal Kongres zou worden, indien men toeliet dat ieder hier zijne gewestspraak bezigde.
Een lid doet opmerken dat hij niet beter den laatsten spreker dan den heer Mervillie verstaat. (Tegenspraak.)
De heer Max Rooses begeeft zich naar het spreekgestoelte en zegt dat de heer Hugo Verriest, van Roeselare, in de afdeeling verklaard heeft dat het streven der school van de gewestspraken niet verder gaat dan eenen keus te doen van uitdrukkingen in de gewestspraken, welke beantwoorden aan de vereischten der taalgeschiedenis en der woordafleiding, om er de taal door te verrijken.
Daar de heer Rooses uitwijdde op dit punt, stelt een lid voor om den spreker verder het woord niet te laten, daar hij zich niet bepaalt bij het geval, dat de vergadering bezighoudt.
De heer Rooses besluit dan met te zeggen, dat in de eerste afdeeling met algemeene stemmen is aangenomen, dat de studie der gewestspraken nuttig is, in den zin door den heer Verriest aangeduid. Alle poging om verder te gaan is gevaarlijk.
De heer Mervillie beklimt nu ook het spreekgestoelte en stelt vast dat de voorzitter hem het woord heeft laten ontnemen.
Eene stem: Dat is een blaam op den voorzitter!
De heer Voorzitter. - Ik heb u laten onderbreken om een lid toe te laten eene motie van orde voor te stellen. Dat is het gebruik in alle vergaderingen.
De heer Mervillie zegt dat hij Nederlandsch gesproken heeft. Het verschil ligt maar in de uitspraak, in den klank, niet in het woord. Bijna allen spreken verschillend uit.
Men zegt, roept spreker uit, dat ik geen Nederlandsch spreek; welnu ik daag mijne tegensprekers uit, een enkel woord uit mijne rede aan te halen dat geen Nederlandsch zij.
Een stem: Men moet hier beschaafd Nederlandsch spreken.
Verschillende leden: Wat is beschaafd Nederlandsch.
Om de beraadslaging niet tot in het oneindige te rekken,
| |
| |
verzocht de heer Voorzitter, den heer Mervillie van het woord af te zien.
De heer Mervillie voldeed aan dit verzoek.
Nu kwam echter de heer Jan Van Ryswyck aan het woord om zijne meening uit te drukken, dat de vergadering een besluit moest nemen en het niet gezegd mocht worden, dat op het XIXe congres het bestaan der Nederlandsche taal werd betwijfeld. Het is eene kwestie van zijn of niet zijn. Spreker zegt een voorstel te zullen doen.
De heer Scherpenzeel, van Brussel zegt dat wanneer het Belgisch goevernement zal verklaard hebben dat het Nederlandsch de taal der Vlamingen is, er veel zal gewonnen zijn, Op het 17e Congres werd voorgesteld en aangenomen aan het goevernement te vragen om onze taal in de officieele stukken Nederlandsche te noemen.
De vertegenwoordiger van het goevernement verklaart dat dit verzoek niet is ingekomen bij het Staatsbestuur. Hij heeft de zaken die betrekking hebben op de Vlaamsche taal en letterkunde onder zijn beheer, en zou het moeten ontvangen hebben indien het ware ingezonden. In zijne bureelen heeft men echter niet gewacht naar het inzenden van het besluit van gemeld Kongres; van over lang gebruikt men er het woord Nederlandsch om onze taal te noemen.
De heer Brans van Brussel: Ik vraag dat de heer vertegenwoordiger van het goevernement Nederlandsch zou spreken! (Eenige leden juichen toe; de meesten geven teekens van afkeuring).
Eene stem. - Wij verstaan hem niet beter dan den heer Mervillie!
De heer Voorzitter. - De heer Delcroix heeft het Goevernement vertegenwoordigd op bijna al de Kongressen in België en Noord-Nederland; het is de eerste maal dat hem eene dergelijke opmerking gemaakt wordt, die de vergadering stellig niet goedkeurt. (Geestdriftige toejuichingen ten bewijze van achting voor den heer Delcroix.)
De heer Everts doet nu in hartelijke woorden eenen oproep tot verzoening. Voor de verbroedering is het beter geen voorstel te stemmen; de vraag is niet gesteld geworden: Bestaat er Nederlandsch! maar wel: wat is Nederlandsch? De eerste afdeeling heeft berust in de verklaring van den heer Verriest. Laat ons elkanders uitspraak dulden.
| |
| |
De heer pastoor Brouwers, van Bovenkerke, bij Amsterdam, vraagt de vergadering om het woord van verzoening van de lippen van den heer Everts gevloeid, te aanhooren. Dat allen die onze moedertaal spreken, onverschillig met welken tongval, elkander beschouwen als broeders, elkanders gebreken vergeven en elkander de hand reiken.
Het incident heeft zooveel tijd ingenomen, dat er niet meer tot de bespreking van andere onderwerpen kan overgegaan worden. De sprekers worden door den heer Voorzitter verzocht hunne geschrevene redevoeringen op het bureel neer te leggen. Men zal de redevoeringen opnemen in het verslag.
De heer de Jonghe van Ellemeet bedankt den heer Voorzitter, die met zooveel krachtdadigheid als onpartijdigheid en wijsheid de debatten van het Kongres heeft geleid.
De heer De Maere bedankt de vergadering voor den ijver dien zij aan den dag heeft gelegd. Er zijn gewichtige vraagstukken op dit Kongres opgelost; en het XIXe Kongres zal gewis, gelijk de vorige, goede vruchten afwerpen. Spreker bedankt ook de dames die het Kongres hebben bijgewoond; hij schrijft het op beminlijke wijze aan haar toe dat de onweerswolk, die een oogenblik boven deze vergadering heeft gehangen, niet in eenen storm is losgebroken en sluit de laatste zitting van het XIXe Nederlandsch Kongres.
Op het banket dat tot besluit van het Kongres den heeren leden aangeboden werd, gaf de heer Goeverneur van West-Vlaanderen kennis der benoeming van den heer Alberdingk-Thym te Amsterdam, tot ridder der Leopoldsorde. Ook de heeren De Vries en Beets zijn tot ridders benoemd.
| |
Transvaal.
(Redevoering, voorgedragen door den Heer Julius de Geyter, als vertegenwoordiger van het Transvaler Gezantschap, op het Kongres te Brugge.)
Is het niet als een droom?
Er lag daar, ten westen van Azia, ten zuiden van Europa, een onmetelijk vasteland, een werelddeel, van welks bestaan alle volkeren wel bewust waren, maar dat niemand waarlijk kende; een werelddeel waartoe, ja Egypte, Nubië. Arabië behoorden, maar dat ook voor die volkeren immer ontoegankelijk had geschenen; het gebied van wilde stammen, van millioenen negers, wriemelend rondom de Sahara; kortom, daar lag - de Zwarte Continent.
En terwijl het beschaafde menschdom, van Azia uit, zich ontwikkelen kwam in Europa, van Europa in Amerika; terwijl de moderne Staten de Indiës, Australia ontdekten, binnendrongen, openlegden voor zeevaart, handel, welzijn. - zeilde men Afrika voorbij, liet men 't op zij liggen, als een plek die men schuwen moest, waarboven iets hangende was 't welk denken deed aan vervloeking en onheil....
Dat duurde zoo eeuwen en eeuwen....
| |
| |
En ziet, vandaag richten alle volkeren tegelijk hunne oogen op dat geheimvolle werelddeel: in onzen tijd zet ieder daar een voet aan wal: Frankrijk legert in het Noorden, Engeland omklemt het Zuiden, Duitschland ontscheept op den westeroever, Belgiës koning zendt een zwerm van ontdekkers diep het binnenland in, langsheen de boorden van een reuzenstroom.
Op eens, plotselings, verdwijnt van boven Afrika die donkere wolk van naarheid, en praalt het, als een gezegend land, in heerlijke klaarheid
't Is ook een prachtig land, overrijk aan allerlei grondstoffen, zelfs aan de edelste, goud en diamant; met weelderigen plantengroei in zijne tropische streken, zoo vruchtbaar als Europa in zijne koelere gewesten.
‘Gelukkig, roept men thans uit, gelukkig het volk dat Afrika bezitten zal...’
Maar welken volke zal Afrika eens werkelijk toebehooren?
Het antwoord is niet moeielijk te geven: noch Engeland, noch Frankrijk, noch Duitschland, noch Holland, noch België.
Afrika zal den Afrikanen behooren, net als Amerika, niet meer Engeland, niet meer Spanje, maar zich zelven toebehoort. Geene koloniën zal men van Afrika maken, om door Europa te worden uitgebuit; vrijheid zal er heerschen; onafhankelijk zal het bestaan, ten minste dat gedeelte dat zich uitstrekt tusschen den Evenaar en de Kaap; Zuid-Afrika, het beste van die nieuwe wereld, 't welk alleen toch zoo groot is als Spanje, Italië, Frankrijk, Engeland Duitschland en de Nederlanden bijeen....
Stellen wij de vraag dus juister: welke stam zal zich op Afrikaanschen bodem voortplanten; welke taal zal men er spreken?
Op die vraag kan alleen de toekomst een stellig antwoord brengen; maar 't is niet verwaand te voorzeggen, dat het hoofdzakelijk onze taal zijn zal, zoo wij het willen. De kans staat voor ons het schoonste.
Aanschouwt Amerika: daar sprak en spreekt men Spaansch, Fransch, Duitsch, Nederlandsch; maar Engelsch is voor immer de taal van 90 Amerikanen op 100 geworden.
Aldus ook schijnt Zuid-Afrika uit de Oceanen die 't omspoelen, te willen oprijzen als een Vlaamsch, een Nederlandsch, een Dietsch werelddeel.
Op Zuid-Afrika toch - de Kaapkolonie, Natal, Basutoland, Griqualand-west, Oranje-Vrijstaat, Transvaal, te zamen genomen, - wordt door 3 blanken op 5, ja ruim door 3 op 5 Nederlandsch gesproken. De Transvaal is heel en al in 't Nederlandsch ingericht; ook de Oranje-Vrijstaat, met dit verschil dat onze taal en de Engelsche in den Vrijstaat gelijke rechten hebben op schoolgebied. De Kaapkolonie, ofschoon nog een Engelsche bezitting, heeft onlangs zooveel recht aan onze taal als aan de Britsche toegekend; in haar parlement klinkt elken dag, steeds meer en meer, de tale van den ouden Maerlant.
Beter dan dat alles: aan het hoofd van al die gewesten staan de heldhaftige Boeren met hunnen vasten wil en onwankelbaar vertrouwen; over geheel Zuid-Afrika wordt hunne zedelijke overmacht gevoeld, erkend, door de meerderheid gewenscht; ze zijn weer voortrekkers, voortrekkers naar een groote toekomst: de ‘Bond der rechte Afrikaanders,’ die ten Zuiden als ten Noorden, ten Oosten als ten Westen tallooze leden aanwerft, die Bond is hun werk; zij zeggen luidop wat ze willen: ‘de Vereenigde Staten van Afrika’; hun Transvaal doen zij in Londen zelf erkennen als de ‘Zuid-Afrikaansche Republiek’; het kenmerk en de band van hun vereenigd rijk is hunne ‘Afrikaanse’ taal.
| |
| |
Hunne Afrikaansche taal? Dus geen Vlaamsch, geen Hollandsch? Natuurlijk! Geen Engelsch beheer op hunnen geboortegrond duldende, mogen zij er ook geen andere vreemde heerschappij te dulden schijnen: tot eigen beheer behoeft hun eene eigene taal, en met echt boersche schalkscheid vinden zij die in 't Nederlandsch.... uitgesproken op zijn Afrikaansch. Er is daarbij verbastering; maar die is er ook bij ons, Vlamingen, ontstaan uit honderden jaren afzondering, Juist gelijk wij, in deze dagen, met reuzenschreden tot de goede, echte taal zijn teruggekeerd, juister: terugkeeren, even snel, ja, sneller zullen de Boeren, die gezonde voortrekkers, op hunnen weg zich gaan laven, niet aan grebjes en grachtjes, maar aan de reine rotsbronnen van het algemeene Nederlandsch.
Men twijfele daaraan geen oogenblik: is de volksspraak er al erg ontaard, ze was en is het ook erg in Vlaamsch België; wij, echter, zullen in onzen strijd voor het ware en goede volkomen zegevieren; hoe zouden zij het niet, zij die zooveel voor hebben op ons; zij wier Bijbel, wetten, rechterlijke vonnissen, bestuurakten in zuiver Nederlandsch zijn vervat; zij die een du Toit hebben tot grondlegger van nationaal onderwijs; du Toit, een geniaal man, die geen verloopen maar echt Nederlandsch eischt tot leertaal in al de scholen?
Zuid-Afrika zal den Afrikanen behooren, gewis; maar onze taal zal er de overheerschende zijn, zoo wij de waardige Boeren helpen en blijven helpen met raad en daad.
Och! zoo koning Leopold alles wat hij ginds opricht, in onze taal wilde stichten en in 't leven houden! Hoe zou men eens, van daar en van Transvaal uit, nog over honderden mijlen afstand, elkander de broederhand toereiken.
Engeland geeft den strijd niet op; en Duitschland, dat er nu pas den voet aan wal zet, kan zooveel uitwijkelingen naar Angra Pequena sturen....
Nederlanders van Noord en Zuid, wij hebben ernstige plichten te vervullen, zoo wij onzen stam en onze kinderen liefhebben; zoo wij willen, dat ginds een Nederlandsch Amerika oprijze; zoo wij niet willen dat weer al die gewesten en steden hunnen Nederlandschen namen verliezen, eens ‘Nieuw-Amsterdam’ werd uitgevaagd voor ‘Nieuw-York.’
't Is hier niet de plaats om te zeggen: ‘Nederlanders, leent hun geld als ze 't vragen!’ maar wel moet hier klinken: ‘Zendt hun boeken en woorden van broederliefde! Zoo zult gij voor de taal van Maarlant, Vondel, Conscience, Multatuli een ander gebied voorbereiden, dan 't geen besloten ligt tusschen Groningen en Ieperen! En wie weet welke letterreuzen opschieten zullen op dien maagdelijken grond, onder dien warmen zuiderhemel!
Waar stamverwanten uit Noord en Zuid-Nederland te zamen komen om hunne gemeenschappelijke taal en letteren te beoefenen, daar ook zouden wij, die in het verre Zuiden dezelfde taal spreken, o zoo gaarne aan hunne zijde staan, doordrongen als wij zijn van het besef, dat de tale gansch het volk is. Zóó schreef het Transvaler Gezantschap, Krüger, du Toit, Smit, op 1 Mei, uit Lissabon. Heeren leden van dit Congres, laat ons hulde brengen aan mannen die zoo denken en handelen, hulde aan het volk dat hen zond, hulde aan al onze taalbroeders in Zuid-Afrika; en verzoeken wij het bureel die hulde van 't Kongres naar Pretoria over te brieven.
Dit voorstel werd met geestdriftige toejuichingen gestemd.
|
|