De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 14
(1884)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 321]
| |
Theodoor van Ryswyck in den Berg-van-Barmhartigheid.Men weet dat bij den uitgever Lodewijk Janssens te Antwerpen de volledige werken verschijnen van Theodoor van Ryswyck. Deze nieuwe uitgave, naar tijdsorde gerangschikt en in de oorspronkelijke spelling, wordt bezorgd door den gekenden dichter Jos. Staes, die er eene uitvoerige levensbeschrijving van den Door zal aan toevoegen. Met dit doel heeft de Heer Staes zich gewend tot den huidigen bestuurder van den Berg-van-Barmhartigheid van Antwerpen, ten einde inlichtingen te bekomen aangaande het verblijf aldaar van den volksdichter. De Heer Julius de Geyter heeft opzoekingen gedaan, en hij is zoo welwillend geweest den lezers van den ‘Bode’ den uitslag van zijne opsporingen mede te deelen. De onderstaande brief, aan den Heer Jos. Staes gericht, bevat de wederwaardigheden van Antwerpens geliefden dichter in de Bank van Leening. Zij zullen, wij zijn er van overtuigd, onzen lezers hoogst welkom zijn. | |
Antwerpen, 24 Juni 1884.Heer STAES,
Theodoor van Ryswyck vroeg in 1835 eene openstaande plaats van surnumeraris in den Berg. Er waren nog 16 andere aanvragers. De Raad-van-beheer deed de benoeming op 5 Juni 1835; in zijn procesverbaal staat daarover: ‘15o - J.B. Van Rysewyck disant être connu de M. Kramp’ - een der Raadsleden. ‘Den-Door’ werd niet benoemd. Werd verkozen: ‘11o J.J. Holthoft, rue de l'Etalage S. 1 no 2146 sousmaître muni de quelques déclarations et deux lettres écrites à Mrs le Bourgmestre et Kramp y jointes.’ | |
[pagina 322]
| |
Die Holthoft, zegt mij de Greffier Ch. Van Sulper, was een missendiender, en een zijner getuigschriften meldde dat hij regelmatig te biechten ging.
Maar kort daarna overleed een bergbeambte, en den 28n october 1835 werd van Ryswyck, die dan geene concurrenten schijnt gehad te hebben, toch tot surnumeraris benoemdGa naar voetnoot(1). ‘Den-Door’ is in den Berg gekomen op 1o November 1835, als surnumeraris, zonder jaarwedde noch profijten.
Op 11 Juli 1836 werd hij tot 3n hulpklerk benoemd. Hij moest 2000 fr. borg storten, die hem door den Hr van Sulper geleend werden en 4% intrest opbrachten. Zijne jaarwedde en voordeelen (deze waren grooter dan de jaarwedde) namen aanvang den 1n Juli.
Alzoo, niet vóór 1o Juli 1836 heeft Den-Door in den Berg geld gewonnen: dat (1/2) jaar trok hij fr. 52.90 voor wedde, 303 fr. voor profijten, te zamen fr. 355.90. In 1837, 38 en 39 heeft hij niet meer dan 410 fr. per jaar ontvangen.
Op 24 Oct. 1839 werd hij tot 1n hulpklerk bevorderd, met recht op de jaarwedde en profijten van zijn nieuw ambt sinds 1o October. Van dan tot 1846 won hij ongeveer 657 fr. per jaar.
Op 18 Maart 1846 werd hij afschrijver benoemd (traceur), om deze functie uit te oefenen van den 1n April. Voortaan won hij jaarlijks omtrent 691 francs.
Op 7 Mei 1849 is hij gestorven. Zijne weduwe en kinderen kregen zijne jaarwedde en profijten tot..... den 31n Juni. Die beslissing is geteekend: Loos, Kramp-van Eupen, Eug. van Delft. Alles te zamen is voor Den-Door in 1849 betaald fr. 362.02. Voornoemde raadsheeren lieten weduwe en weezen in den Berg voortwonen tot 31 December, ‘mits betaling van den bepaalden huurprijs’. Trekt men dien prijs - 100 fr. - van jaarwedde en profijten af, dan staat het vast dat Den-Door, zijne gade en zijn kroost, in 1849, om te leven, van de Bergbeheerders fr. 262.02 ontvangen hebben. Dat de Berg tot de kosten van ziekte, verzorging en begraving eene duit zou bijgedragen hebben, vind ik nergens vermeld. | |
[pagina 323]
| |
Wanneer is Theodoor van Ryswyck in den Berg komen wonen? Op 15 Aug. 1839 huisde hij nog op de Minderbroedersrui. Den 30n October trouwde hij. Eerst den 15n Januari 1840 nam hij bezit van het berghuis no 7, het 3e van het straatje dat uitkomt in de Venusstraat. Die woning, voor welke hij 100 fr. in 't jaar betaalde, hebben zijne vrouw en kinderen op 31 Dec. 1849 voor eenen anderen beambte moeten ruimen.
Zoodus, waarde Heer, was Th. van Ryswyck bergbeambte voordat hij één vers uitgaf, en was hij 't nog, als hij alles had geschreven wat zijne Volledige Werken bevatten. Dàar dus, in die krocht, behield deze Dichter geest genoeg om te schitteren. En de groote Menheeren die hij diende, met den Burgemeester van Antwerpen aan 't hoofd, lieten den kunstenaar met vrouw en kinderen gebrek lijden. 't Was de gulden tijd der Franskiljons: ze zagen uit hunne hoogte op hem niet eens neder. Arme Door! Zijn hoofd en hart waren dan ook elders. Hij die geheel de stad met zijne geestigheid vervulde, heeft in den Berg bijna geen aandenken nagelaten. Zijne oude collega's kennen van hem schier geene anecdoten, grappen, snedige zetten. 't Kàn zoo niet gegaan zijn: ze moeten veel vergeten hebben of erg bekrompen zijn geweest Op een muur stond lang wat hij zittende schreef met een stuk kool, ge kunt wel denken wàar: Kantoor van lossing. - Op de dagkaart van 24 sept. 1842 kribbelde hij: ‘Heden is den Poëet van der Borcht verdronken. GRAFSCHRIFT. Weinig meer is van den levenslustigen man bekend - in den Berg. Hoe moest hij Jan-Oom, Bestuurder en Beheerderen liefhebben.... Dat houden ze op hun geweten, de groote Menheeren. Arme Door! Met een handdruk, JULIUS DE GEYTER. |
|