| |
| |
| |
De Vlaamsche muziek in Noord-Nederland.
Zooals wij in onze vorige aflevering hebben medegedeeld, heeft onlangs te Amsterdam het festival-Benoit plaats gehad. Nadat Parijs onzen Vlaamschen meester had gehuldigd, is Holland's Hoofdstad niet willen ten achter blijven, en heeft Peter Benoit eene hulde gebracht, zooals zij aan Charles Gounod en Franz Listz vroeger had bewezen.
Het valt niet te ontkennen dat de wedergeboorte der Vlaamsche toonkunde in België op Noord-Nederland eenen machtigen indruk heeft gemaakt. Veel werd daartoe bijgedragen door den stichter van dit tijdschrift, wijlen A.J. Cosyn, die in het muzikaal tijdschrift Caecilia uit den Haag eene reeks artikelen schreef onder den titel: Peter Benoit en de Vlaamsche Muziek.
Onze lezers hebben kunnen vaststellen, dat het Festival-Benoit in de Amstelstad een overgrooten bijval heeft gehad. Zekere dagbladen aldaar hebben de meening uitgedrukt, dat het Festival onzen Peter Benoit in Holland heeft doen kennen, alsof de schepper van den Lucifer, den Oorlog, het Kinder-oratorio, enz., niet sedert lang in Noord-Nederland beroemd was, vooral dank aan zijne inleiding aldaar door den Heer W.F.G. Nicolaï, Bestuurder der Koninklijke muziekschool te 's Hage en schrijver van den Bonifacius.
Reeds vroeger werden te Rotterdam, in den Haag, te Arnhem en elders de gewrochten van Benoit uitgevoerd en gewaardeerd. Ook te Amsterdam werd destijds den Lucifer onder de leiding van den Heer Heinze ten gehoore gebracht en daags daarna voerde het Parkorkest, onder het bestuur van den Heer Stumpf, verscheidene symfonische werken van den Vlaamschen meester uit.
Het was den Heere Henri F.R. Brandts Buys voorbehouden de kennismaking met Benoit in nog grooteren kring te verbreiden, door de inrichting van het grootsche festival, dat door zijne meesterlijke leiding zoo schitterend gelukt is.
Vlaamsch België brengt hulde en dank aan de Heeren
| |
| |
W.F.G. Nicolaï te 's Hage, aan Ludwig Brandts Buys te Rotterdam, aan Heinze en Henri Brandts Buys te Amsterdam, voor hetgeen zij ter verspreiding van onze Nationale toonkunst bij onzen Noorderbroeders hebben gedaan.
Naar wij vernemen zal eerlang in Rotterdam De Schelde worden uitgevoerd onder het bestuur van den Heer Heyblom, en wij zijn overtuigd dat ook in die stad de Bestuurder onzer Antwerpsche muziekschool met genoegen zal teruggezien worden.
In het tekstboekje van het Amsterdamsch festival komen de levensbeschrijvingen voor van Peter Benoit en van zijne medewerkers Julius de Geyter en Emanuel Hiel. Wij meenen onzen lezers genoegen te doen dat gedeelte uit het boekje over te drukken.
| |
Peter Benoit.
Peter-Leonard-Leopold Benoit kwam ter wereld, op 17 Augustus 1834, te Harelbeke, een dorp in West-Vlaanderen.
Zijne ouders waren geene gewone dorpelingen, Harelbeke geen gewoon dorp.
Was het niet te Harlebeke, op den boord der Leie, dat men nog torens en muren zag van het burgslot der Forestiers of eerste Graven van Vlaanderen? Daar ook bestonden in Benoits kindertijd maatschappijen van rhetorika en harmonie, gilden, in de kerk een orkest van symphonie en een koor. Op het oxaal werden, met latijnsche woorden, brokken uit Mozarts, Haydns, Beethovens werken uitgevoerd; daarbuiten, in de stad, - want Harelbeke wil stad heeten - hield de secretaris zelf de kunst van dichten en voordragen hoog in eere.
Benoits grootvader van moeders zijde, Bernard Monie, als een late afstammeling der Oud-Germaansche barden, werd in den ganschen omtrek op huwelijks- en geboortefeesten genoodigd voor zijne gaven van improviseeren en voordragen. De ‘kunst’ was zijn hoogmoed en geluk.
Van vaders zijde was men hartstochtelijk liefhebber van muziek. Deze familie woonde te Beveren, waaruit Benoits vader en oom naar Kortrijk togen, om les te ontvangen in zingen en instrumentspelen. Vaak dan ook, later, op het veld,
| |
| |
werden de buren, in uren van rust, vergast op gespeel van hoorn en klarinet.
Dat gelijkt eene idylle; doch is het waarlijk alzoo geschied.
Bernard Monie was niet alleen knap in het dichten voor de vuist; hij kende eenen schat van sprookjes en vertelsels, en verhaalde met geestdrift de belangrijkste gebeurtenissen uit Vlaanderens geschiedenis. Zijne dochter, Peters Moeder, die in de rederijkspelen de voornaamste rollen vervulde, declameerde soms aan den huiselijken haard geheele stukken van Kotsebue. Haar echtgenoot gaf den kinderen les in muziek.
Is het wonder dat Peter, die van nature met muzikaal talent was bedeeld, al vroeg verscheidene instrumenten speelde, de kunst liefhad, en schoolmeester noch koster wilde worden?
Den 3n September 1850 was het prijsuitdeeling in 't pensionnaat van zijn geboortedorp; op het Programma, dat vóór ons ligt, lezen wij: ‘4o. Distribution des Prix. - La musique est composée et dirigée par Benoit Pierre, élève de l'établissement. Le Directeur, F.A. Irerbyt.’ - Dus op zijn 16e jaar, toen hij nog nooit Harelbeke had verlaten, ‘toondichtte’ hij reeds, en zwaaide den staf.
Kort daarna kreeg hij oorlof om te Brussel aan 't Conservotorium te gaan studeeren. Drie jaar later was hij primus in harmonieleer, contrapunt en fuga; in 1857 won hij den prijs van Rome, en mocht vier jaren op 's lands kosten den vreemde bezoeken.
Waarom verkoos hij Duitschland boven Italië en Frankrijk? Te Brussel had men hem vooral Fransche en Italiaansche kunst ingeprent; Parijs, Florence, Rome, Napels zijn daarbij zoo aantrekkelijk; hij wist zelf niet goed hoe het kwam; - maar het zaad, door grootvader en ouders in zijne ziel gestrooid, was zaad van Vlaamschen, van Germaanschen bodem.
Achtereenvolgens verbleef hij te Leipzig, Dresden, Praag, Munchen, Berlijn, en studeerde aldaar, niet alleen de regels van 't schoone, maar ook de wetten van 't ware, en de geschiedenis zijner kunst.
Het deed hem leed, dat zijn geliefd Vlaanderen, dat de Nederlanden geene eigene muziekschool hadden, zij die zulke prachtige schilderschool bezaten; en hij wilde pogen er eene te stichten.
Maar ook hij kon niet leven van den hemelschen dauw;
| |
| |
nauwelijks in Brussel teruggekeerd, moest hij te Parijs, aan het theater van Offenbach dan nog, als orkestbestuurder dienst gaan nemen. Doch wat hem in 't hartebloed zat, zou er niet uit: in Parijs zelf wist hij zijn orkest belang in te boezemen voor zijne droomen; vaak gebeurde 't, dat zijne makkers, als zij maar een uurtje tijds hadden, onder het tooneel in den caveau, stukken speelden van zijne eigene schepping.
Na een paar jaren hield hij 't niet meer uit, kwam naar Brussel terug, bracht eenige Denderliedekens van Emmanuel Hiel in muziek, en schreef toen Lucifer, op verzen van denzelfden dichter. Groot was de opoffering die gedaan moest worden om het werk uit te voeren; maar de uitslag ging aller verwachting te boven.
Zóó diep drongen der schrijvers gedachten in 't gemoed van 't Vlaamsche volk, dat, reeds vóór de uitvoering van Lucifer, Minister van den Peereboom ook het Vlaamsch voor den wedstrijd van Rome toeliet, en nu bijna al de Vlaamsche jongelingen hunne moedertaal verkiezen boven het Fransch.
't Was in 1867 dat Benoit naar Antwerpen werd geroepen. De Rubensstad bezat alsdan maar de schaduwe eener muziekschool; edoch, de vele kleine liefhebbers en lesgevers, die er den toon voerden, waren niet bereid hunne aanspraak op grootmanzijn te laten zwijgen en hem te helpen in 't stichten van iet waarlijk grootsch. Wat al hondjes rondom den braven leeuw keften en blaften, is niet te gelooven, evenmin met welken tegenzin een aanzienlijk gedeelte der bevolking - het verfranschte - hem ontving.
Wat wilde hij ook? Zijn ouden droom: Vlaamsche muziek! eene eigene toonschool, gelijk de Vlamingen sinds eeuwen eene eigene schilderschool bezaten, en gelijk zij eene eigene letterkunde weer in 't leven riepen....
Wie had hier ooit in de wereld aan zulke machtige dingen gedacht?
Benoit was echter man uit één stuk, een reus uit den heele; en kalm, met onbreekbare kracht, ging hij zijnen weg, zonder omzien, recht op zijn doel af.
Vandaag bestaat de Vlaamsche muziekschool, en haar stichter heeft in Antwerpen niet éénen openlijken vijand meer.
Veel zal in later tijd geschreven en gesproken worden over
| |
| |
de vraag: waardoor Benoit zich verdienstelijker heeft gemaakt, ofwel door het stichten der Vlaamsche school, met hare vertakkingen over geheel Vlaamsch-België, en haren invloed op Noord-Nederland, ofwel door het schrijven van meesterwerken? Men bedenke dat Zuid-Nederland sind honderden jaren in de muziekwereld voor niets gold; dat het van verre den vreemde nadeunde, en niemand er eene eigene kuntstuiting droomen dorst. Gelukkig bezat Antwerpen geen noemenswaardig muziekgesticht; hadde de Regeering, vóòr Benoit, er een ingericht, 't zou een door-en-door Fransch geweest zijn, waaruit de eigenaardigheid van ons volk, de rythmus onzer taal, het gezingzang onzer ziel, nooit zou geklonken hebben; - en er zou geene plaats meer geweest zijn voor eene stichting gegrond op gezonde natuur; onze toonkust, zonder levenskracht, zou eeuwig vermengd, verzwolgen zijn geworden in die van Frankrijk.....
Toch stellen wij den toondichter hooger dan den schoolstichter, den Schepper boven den leeraar.
Onsterfelijke werken heeft hij gewrocht.
In Brussel met Emml. Hiel begonnen, die hem den Lucifer (1863), de Schelde (1866), de Liefde in het leven (1868), tal van Liederen en later (1882), nog de Schoonheidshymne leverde, ging hij in Antweroen voort met Jan van Beers, wiens eerlijken Oorlog hij bewerkte (1873), en met Julius de Geyter, die voor hem schreef de zoo gevierde Rubens-cantate, (1877), de Wereld in! (1878), de Muze der Geschiedenis (1880), Joncvrou Kathelijne (1879), en een bundel kleinere stukken waaronder Transvaal, op 17 April jl. onze Afrikaansche broeders zoozeer in verrukking bracht. Het moet erkend worden, dat hij in 't werk dezes laatsten dichters vooral het middel vond om in zijn gewrochten een nieuw element, duizenden kinderen, in te voeren.
Benoit schreef ook Charlotte Corday (1876), een lyrisch drama, waaruit zekere gedeelten spoedig beroemd zijn geworden; Willem de Zwijger, tafereelen uit de Pacificatie van Gent (1877), een drama door Emile van Goethem; De Leie, de rivier uit zijn geboortestreek, op woorden van Verriest; Christus lijden (1871), op rijmloozen tekst, enz. enz.
Tevens ontvouwde hij zijn doel en verdedigde zijn werk in talrijke brochuren. Nederlanders, zijn laatste schrift, dat
| |
| |
eerlang zal verschijnen, zal tot titel voeren: Onze muzikale Eenheid.....
Nooit oefende in België iemand zulken invloed op de muziek uit, als thans Benoit. Ook drukte niemand in tonen zoo echt als hij den aard der Vlamingen uit. Zelfs Frankrijk, tegen wien zijn streven gericht scheen, juicht hem toe, erkent dat ‘in 't Vlaamsch’ gevoelen, denken en zich uiten alléen de Belgen daarstelt tot een zelfstandig volk.
De Meester is lid van de koninklijke Academie, Commandeur in de Leopoldsorde, maar daarom nog niet vermogend bij de Waalsche Staatsgrooten en hunne omgeving. Wat deert dit echter? Waarheid en natuur zegevieren overelken wederstand. Ook ‘ceci tuera cela.’
Benoit is thans 50 jaar, maar nog in de volle kracht des levens. Hij heeft nog vader en moeder, op drie uren van Antwerpen, te midden van bosschen en hei. Dezen zomer werkt hij aan den Rijn, den kronkelenden Rijn, zoo eigenaardig door zijn vriend Julius de Geyter opgevat. ‘Voor dat werk, zeide hij ons onlangs, wil ik weer jong worden, mijn gemoed van gevoel en liefde nogmaals laten overvloeien.....’
Het zij zoo! Hij leve nog lang, de begaafde en overtuigde man; want aan hem zullen de oude Nederlanden, Noord zooals Zuid, naast hunne prachtige schilderschool, ook eens eene prachtige muziekschool te danken hebben.
1884.
A.Z.
| |
Julius De Geyter.
Te Lede bij Aalst, 25 Mei 1830 geboren, kwam De Geyter in 1848 naar Antwerpen. Hij was eerst hulp-onderwijzer, werd eenigen tijd vertaler aan het Handelsblad, daarna mede-griffier en later avoué bij de Arrondissements-rechtbank. Sinds 1874 werd hij bestuurder aan de Bank van Leening (Berg van Bermhartigheid.)
De Geyter werd, 1885, in den Staatsprijskamp bekroond, maar niet die officieële poëzie telt onder zijne verdienstelijkste gewrochten. Waar zijn groot talent zich vooral lucht geeft, is in zijne Drie Menschen van in de wieg tot in het graf, waarvan het eerste boek in 1861, het tweede in 1865 verscheen, Reinaart en zijn Geuzenlied.
| |
| |
De Geyter schreef gezamentlijk met Peter Benoit eenige zinggedichten, als: Vlaanderens Kunstroem (Rubens-cantate); De Wereld in! eene school-cantate; Joncfrou Katelijne; Hucbald; De Genius des Vaderlands; ook Jenny Lind, getoonzet door Nicolaï, enz,
Sinds 1874 heeft De Geyter veel gewerkt; niet minder dan drie lijvige boekdeelen van zijne hand zouden in 1881 worden uitgegeven. In 1880 heeft hij afgebroken met alle toondichters, om te werken aan het einde zijner Drie menschen, aan eenen Tweeden (nieuwen) Reinaart, en aan een legendisch epos uit der Kerelen tijd.
| |
Emanuel Hiel
werd geboren, 30 Mei 1834, te St. Gillis-bij-Dendermonde, ontving zijn eerste lager onderwijs in het Dendersteedje, en nam, nog jong zijnde, ieverig deel aan de redactie van de Gazette van Dendermonde, waarvan zijn vriend, Emiel Ducaju, destijds uitgever was. Daarin beproefde en ontwikkelde hij zijne jeugdige krachten. Hij schreef en vertaalde dan vele liederen.
Na eenigen tijd in Dendermonde, als fabriekbestuurder, werkzaam geweest te zijn. en vruchteloos beproefd te hebben aldaar eenen boekhandel recht te houden, werd hij tolbeambte, te Brussel, en kwam daarna, in het Vlaamsch bureel bij het Ministerie van Binnenlandsche zaken.
In 1867, werd hij professor van Nederlandsche Uitgalming bij de Koninklijke Muziekschool, te Brussel, en daarbij, in 1869, bibliothecaris-boekhouder van het Koninklijke Nijverheids-museum benoemd.
In de jaren 1856 tot 1864 schreef hij de volgende werken: Eenige galmen bij de vijf-en-twintigste verjaring van 's Konings Bekrooning; Looverkens bij onze stambroeders de Hoogduitschers geplukt; Herinnering aan Prudens Van Duyse; Nieuwe Liederen; Gedichten; De Kwijtbrief, (tooneelspel naar het Fransch); Ella, lustspel in één bedrijf; Hedweg, lustspel in één bedrijf, (naar het Hoogduitsch); in 1880 schreef hij De Wind, welk gedicht terecht als een meesterstuk van lyrische poëzie beschouwd wordt en door het Staatsbestuur bekroond.
| |
| |
In samenwerking met Peter Benoit schreef hij: Lucifer, de Schelde, Prometheus, drie oratorio's, die te Antwerpen en Gent een ongemeenen bijval verwierven; Isa, drama in 3 bedrijven en De Liefde in het Leven, (naar het Engelsch van Tennyson).
Tot zijne latere werken behooren: Gedichten, bij Brockkaus te Leipzig; Breidel en De Coninck, Bloemeken, en Kinderliederen, terwijl nog wekelijls gedichten en liederen in talrijke weekbladen en tijdschriften verschijnen, onder titel: Historische Koren en Liederen. De Waarheid in het leven. Werkmansliederen.
Sedert 1879 is hij lid van den gemeenteraad van Schaarbeek.
Verscheidene van Hiel's gedichten werden in het Duitsch en het Fransch vertaald.
Eene heugelijke tijding, welke ongetwijfeld met genoegen door onze lezers zal vernomen worden, komt ons toe. Den 17n Augustus eerstkomende zal een der oudste medewerkers aan de Kunstbode, de alom geachte Bestuurder der Antwerpsche muziekschool, de heer Peter Benoit den ouderdom van 50 jaren bereiken. Tevens zal het 51 jaar geleden zijn, dat de geliefde ouders van den gevierden man in den echt zijn getreden.
Dit gouden Bruiloftsfeest, verleden jaar om redenen van ziekte verschoven, zal in de maand Augustus tezamen met het verjaringsfeest van den zoon plechtiglijk gevierd worden. Wij zijn gelukkig dit nieuws aan lezers van den Bode te kunnen bekend maken, en wij zijn overtuigd dat allen in onze vreugde zullen deelen.
|
|