De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 14
(1884)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 286]
| |||||||
Festival Peter Benoit te Amsterdam.Ga naar voetnoot(*)Op Zaterdag 10 Mei had in het Paleis voor Volksvlijt het ‘Festival Peter Benoit’ plaats, ten voordeele van het Kinderziekenhuis alhier. Groot was de belangstelling door eenieder aan den dag gelegd; men kon zien, het gold hier iets ongewoons. Trouwens de ‘Rubens-cantate’ te hooren uitvoeren, waarbij men over eene groote ruimte en een groot aantal medewerkenden beschikken moet, komt niet alle dagen voor; meestal hoort men bij ons te Amsterdam overbekende zaken. Des te meer deed het ons genoegen nu eens recht goed kennis te maken met een van de begaafdste toondichters uit onzen tijd, met Peter Benoit. - Benoit is o.i. een hoogst origineel man; men kan hem bij geen anderen componist vergelijken. Hij volgt zijn eigen weg, en, is hij misschien in zijne eerste compositiën nog een weinig Fransch, later is hij geheel de man, die steeds zijn gekozen ideaal nastreeft. Dat ideaal is: het stichten van eene Vlaamsche Toonschool. Men mag dan ook van zijne compositiën zeggen wat men wil, zij zijn uit den geest van het Vlaamsche volk gesproten, en als zoodanig heeft Benoit zeker reeds een groot deel van zijn ideaal bereikt. - De Rubens-cantate, het laatste, maar ook het voornaamste nummer van het programma, werd gecomponeerd in 1877, bij gelegenheid van de Rubens-feesten te Antwerpen en toen uitgevoerd op de Groenplaats, met medewerking van den beiaard van de prachtige O.L. Vrouwekerk, enz. Men begrijpt dus, dat men bij de beoordeeling van dit werk rekening moet houden met de omstandigheden. Eene compositie, welke geschreven is om in de open lucht uitgevoerd te worden, eischt eene buitengewone bezetting voor koor en orkest en er moet veelal unissono gezongen worden, wil de componist zijne gedachten tot gelding brengen. Men zou dus kunnen vragen, of de indruk, dien men van dit werk ontvangt in eene zaal, zelfs in eene van zulke groote afmetingen als het Paleis voor Volksvlijt, wel de ware is? Ons komt deze compositie voor als een hoogst frisch werk, | |||||||
[pagina 287]
| |||||||
dat zeker op elk onbevangen gemoed indruk maakt. Vele motieven zijn zeer origineel, alle spreken tot het hart van het volk en geven als 't ware dien geestdrift weer. Daar wij geen klavier-uittreksel bezitten, valt het eenigszins moeielijk in bijzonderheden te treden; toch willen wij even aanstippen, dat ons in het bijzonder de schoone modulatiën troffen in die gedeelten, waar de koormassa te zamen optreedt (in het tekstboekje met ‘Al de werelddeelen’ aangeduid) terwijl wij daarentegen het begin, waar die werelddeelen afzonderlijk optreden (Europa, Azië, Afrika, Australië en Amerika) wel eenigszins monotoon vinden, al geven wij toe, dat de componist hier zeer gelukkig geslaagd is in het aanbrengen van een eigenaardig coloriet. De instrumentatie is glansrijk en dikwijls kwam het ons voor, alsof Benoit - als kind van zijn tijd - veel meer zijne gedachte in het orkest neerlegt dan in de stemmen. - De uitvoering was in de meeste opzichten te roemen; de koren klonken frisch, krachtig en toch genuanceerd, en ook het orkest was in menig opzicht bevredigend; jammer dat de fanfares, door de Thebeäansche trompetten geblazen, grootendeels mislukten. Doch van die kleine ongelukjes gebeuren bij de meeste groote uitvoeringen. Ook het kinder-oratorio ‘De Wereld in’ slaagde, op enkele uitzonderingen na, zeer goed. Bijzondere opmerking verdient het echter, dat de kinderen nog al eens onzuiver zingen; b.v. waar de tekst luidt. ‘Zooals op uw wangen de rozen doen’; waarschijnlijk ligt dit gedeelte den kinderen minder goed in het gehoor, of wat hoog. De ouverture; ‘Erelkoning,’ waarmede het concert begon, kunnen wij niet zoo zeer roemen; het is duidelijk te bespeuren, dat Benoit, toen hij dit werk schreef, nog niet was, wat hij nu is. Ook op de uitvoering van de ouverture viel wel wat af te dingen. De Balscène uit Charlotte Corday had mede, wat de uitvoering betreft, eenige vlekjes aan te wijzen; doch dit ligt o.i. meer aan de plaatsing van het orkest en aan de enorm groote zaal, waar waarschijnlijk dit werk niet op berekend is.Ga naar voetnoot(1) De | |||||||
[pagina 288]
| |||||||
heer Henry Fontaine zong eene scène (‘Arteveldes Geest’) uit het 2e deel van het zanggedicht ‘De Schelde’ en deed zich kennen als een zanger van een lang niet alledaagsch talent. Hij heeft een heerlijk, hoewel niet krachtig getimbreerd, geluid, van tamelijk grooten omvang; zijn zang onderscheidt zich door eene zeer duidelijke uitspraak en eene uitnemende manier. Uitstekend voldeed hij dan ook in deze ‘scène,’ even als in de zeer origineele liederen, hoewel wij ons overtuigd houden, dat die in eene kleinere zaal nog oneindig meer voldaan zouden hebben. Dat men aan het einde van dezen avond stormachtig om Benoit riep, is te begrijpen en toen hij ten leste op de estrade verscheen, werd hij met bloemen, kransen en luide fanfares begroet. Nu rest ons nog ‘last not least’ eene oprechte hulde te brengen aan hem, die ons dezen avond bereid heeft, aan den heer Henri F.R. Brandts Buys. Zeer zeker verdiende hij de lauweren en fanfares, die ook hem in ruime mate ten deel vielen, en het moet hem eene streelende gewaarwording geweest zijn, dat Benoit, zooals wij van bevoegde zijde vernamen, bijzonder met de uitvoering ingenomen was. Trouwens, Brandts Buys is zeker de rechte man op de rechte plaats, waar het geldt groote koor- en orkest-massa's aan te voeren; want hij verstaat de kunst met vuur en energie te dirigeeren. Deze avond zal ons en velen met ons lang bijblijven. | |||||||
Nieuwe uitgaven.
|
|