De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 14
(1884)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 180]
| |
Professor J.F.J. Heremans.
| |
[pagina 181]
| |
Ik maak mij niet schuldig aan overdrijving, wanneer ik beweer, dat niemnnd onzer stamgenooten aan gene zijde van den Moerdijk zich zoo verdienstelijk voor de herleving van het Nederlandsch in België gemaakt heeft als Heremans. Jacobus Franciscus Johannes Heremans was een Antwerpenaar. In de Scheldestad geboren (28 Januari 1825), bracht hij er de eerste negentien jaren van zijn leven door, het laatste dezer (1844) reeds als onderbibliotekaris der stadsboekerij. Hetzelfde jaar zag hem te Mechelen als leeraar aan het kollegie van Pitzemburg optreden, maar reeds het volgende ontving hij een beroep naar Gent als leeraar in de Nederlandsche taal aan het koninklijk Athenaeum. In Gent, waar hij van 1845 tot zijn dood vertoefde, vond hij een kleine kring van wakkere mannen, de kern der Nederlandschgezinde burgerij: J.F. Willems, Jhr. Blommaert, Prudentius van Duyse, Snellaert, Ledeganck, enz. Met hen begon Heremans aanstonds den sluimerenden geest voor vaderland en taal wakker te roepen. Hij stuitte aanvankelijk op velerlei vooroordeel. De Gentsche jongelingschap aan het Athenaeum zag laag neer op de Nederlandsche taal, waarvan zij alleen het plat Gentsch, of hoogstens het plat Oost Vlaamsch dialekt hadden leeren kennen. Toch wist hij er sommigen te bekeeren, die weldra aan zijne zijde zouden medestrijden met eene geestdrift. die allergunstigst voor de warme overtuiging en wegsleepende welsprekendheid van hun meester getuigde. De meest bekenden dezer nieuwe Nederlandsch-gezinde jonglingschap waren niemand minder dan Julius Vuylsteke, Tony Bergmann en Gustaaf Rolin, nu minister van Binnenlandsche Zaken. Telkens volgden anderen: Emil Moyson, Odilon Perier - een klein leger, dat zich aangordde tot den vaderlandschen kamp, dien zij: de Vlaamsche - beter de Nederlandsche Beweging noemden. Heremans had bijna oogenblikkelijk na zijne komst te Gent voor verbetering der onderwijsmiddelen gezorgd door de uitgave zijner Beknopte Spraakleer (1846) en zijne Beknopte Versificatie (1846). Door den vroegen dood van den genialen Ledeganck († 1847), een jaar, nadat deze met zijne Drie Zustersteden zijn meesterstuk had voltooid, werd Heremans genoopt eene schoone Levensschets van K.L. Ledeganck (1847) in het licht te geven, in hoofdzaak herhaald bij de | |
[pagina 182]
| |
volledige uitgaaf der ‘Gedichten van K.L. Ledeganck.’ Drie jaren later betrachtte hij denzelfden plicht der vaderlandsche dankbaarheid, toen hij bij het afsterven van Theodoor van Rijswijck ook eene Levensschets van dezen door den druk algemeen maakte. Intusschen hadden Heremans' oudste leerlingen het Athenaeum verlaten en waren zij als studenten aan de Gentsche Hoogeschool ingeschreven. Onder aanvoering van den wakkeren Vuylsteke zonden zij verzoekschrift op verzoekschrift aan de Regeering te Brussel, om een kollegie over Nederlandsche taal en letteren. In 1854 voldeed men aan den lievelingswensch der Gentsche studenten door de benoeming van Serrure tot hoogleeraar in de genoemde vakken, terwijl aan Heremans een lectoraat in de Nederlandsche taal werd aangeboden. Onder daverende toejuiching zijner oud-leerlingen opende Heremans zijn kollegie over de Nederlandsche taal (9 November 1854). Voor het eerst na 1830 klonk in het schoone universiteitsgebouw te Gent - gesticht door Willem I - de Nederlandsche taal. De nieuwe lector wijdde zich aan de behandeling der Midden-nederlandsche gedichten van Maerlant, inzonderheid de strofische Martijnszangen. Nog bleef één ding te bejammeren. De Nederlandsche taal en letteren behooren niet tot de vakken, waarin een examen wordt opgelegd, niet tot de onmisbare vakken van den Belgischen student en daarom kon Heremans' arbeid niet tot de volledigen wasdom komen. Eerst voor korten tijd evenwel zijn ook de Nederlandsche vakken bij het programma van de examen opgenomen, doch toen waren de krachten van den uitstekenden man reeds ondermijnd. Tien jaren lang bleef hij met onverflauwden ijver zijn lectoraat waarnemen (1858-1864), toen eene welverdiende benoeming tot buitengewoon hoogleeraar volgde. Hij had zich in dat tijdvak verdienstelijk gemaakt door de uitgave zijner Dichterhalle (1858-1864), door het Willemsfonds in het licht gezonden, een klassiek werk, dat van even groote letterkundige kennis en belezenheid als van fijnen smaak en juist oordeel getuigt. Nog een ander onderwerp ging hem ter harte: de invoering der nieuwe Nederlandsche spelling volgens De Vries en te Winkel voor het onderwijs in Zuid- | |
[pagina 183]
| |
Nederland en tevens voor de officiëele Nederlandsche stukken der regeering. Aan zijn ijver gelukte het den minister M. Alphonsus Vanden Peerenboom tot zijne meening over te halen. Bij koninklijk besluit werd in 1863 voor Nederlandsch België de spelling van de Vries en Te Winkel vastgesteld.Ga naar voetnoot(1) Ten onzent werd Heremans door allen geëerd, die van nabij of uit de verte in taal en letteren belang stellen. Bij het eeuwfeest der Groninger Hoogeschool in 1864 werd hij tot doctor honoris causa benoemd: Z.M. onze koning schonk hem de ridderkruisen van de Eikenkroon en van den Nederlandschen Leeuw, lang voordat hem de Leopoldsorde ten deel viel. Voor het overige had hij zich niet te beklagen over gebrek aan waardeering in België. Terwijl hij zich van 1865-1868 met een hoogst verdienstelijken en uitputtenden arbeid, het samenstellen van een ‘Woordenboek, Fransch-Nederlandsch en Nederlandsch-Fransch’ in twee deelen bezig hield, en tevens eene ‘Levensschets van Prof. David’ (1868) uitgaf, naderde het oogenblik, dat hij, na het emeritaat van Serrure, tot gewoon hoogleeraar (1871) in de Nederlandsche Taal en in de Geschiedenis der Letteren werd aangesteld. Wat het laatste vak betreft, toonde Heremans weldra zijne uitnemende bevoegdheid door de uitgave van een keurig geschrift: Over den invloed van Noord-Nederland op de letterkunde in de Zuidelijke provinciën gedurende het tijdperk 1815-1830 (1874). In hetzelfde jaar 1871 werd hij tot ‘werkzaam’ lid der koninklijke Academie van België benoemd en reeds een jaar vroeger had Heremans zijn intocht gemaakt (Mei 1870) in de staatkundige wereld, toen hij gekozen werd tot id van den provincialen Raad in Oost-Vlaanderen. Hij nam die eervolle keuze aan, om voor zijne geliefde zaak, de eerbiediging der moedertaal, te strijden en liet voor het eerst in den provincialen Raad de Nederlandsche taal hooren, die hij volkomen zuiver, zonder eenig plaatselijk accent, als de beste Noord-Nederlandsche redenaar wist te spreken. Weldra (1871) werd hij tot lid van den gemeenteraad te Gent, later (1879) tot den hoogstmoeielijken post van Schepen van onderwijs gekozen. Zij, die weten met welke toewijding en | |
[pagina 184]
| |
zelfverloochening de edele man zich aan deze afmattende werkzaamheden wijdde, kunnen begrijpen, dat de arts, die hem in zijne langdurige kwijnende ziekte bijstond, als oorzaak van zijn dood ‘overmaat van geestesarbeid’ opgaf. Heremans hoopte veel van het onderwijs in de Nederlandsche taal - zoo lager, als middelbaar - voor de nationale beschaving in Zuid-Nederland. Sints 1875 was hij lid der plaatselijke schoolcommissie te Gent, sints 1878 tevens lid der kommissie van toezicht op het middelbaar onderwijs. Zijn streven was de kinderen van Zuid-Nederlandsche ouders, onmiddellijk als zij de school betraden, onder den invloed der moedertaal te brengen. Zij, die na Heremans zullen komen, om deze groote gedachte ten uitvoer te brengen, mogen toezien, dat de inspanning van den door en door verdienstelijken man ten volle het gewenschte doel bereiken. Intusschen breidde de werkzaamheid van den hoogleeraar zich telkens uit. In 1876 werd hem het vak der algemeene taal-vergelijking, in 1881 dat der vergelijkende letterkundige geschiedenis van de moderne Germaansche volken opdragen. Hij was vele jaren lang voorzitter der ‘Vlaamsche liberale Associatie,’ tevens voorzitter van het ‘Willemsfonds’ en van zoo menig anderen kring, niet het minst van den reeds genoemden der Nederlandsche letterkundige kongressen. Voor al deze zeer verschillende belangen had hij zijn ijver, zijne toewijding, voor eene enkele alleen zijn vollen hartstocht over; deze enkele zaak was: de liefde voor zijne Nederlandsche taal. Door zooveel arbeid en vlijt heeft de onvergetelijke Heremans zijn leven verkort. Het is diep weemoedig, dat zulk een nobel hart stilstaat op negen-en-vijftigjarigen ouderdom! Hij had nog zooveel voor de beide deelen van ons volk kunnen doen! Wat helpt hier vragen Fiat voluntas! of met Virginie Loveling spreken: ‘'t Geheim des doods blijft ons verborgen:
Wij zullen nooit u hier meer zien...
Maar gindsch, in onbekende streken,
Vindt men elkaar terug... misschien!’
Dr. Jan ten Brink.
|
|