De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 14
(1884)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 31]
| |
Betooging ter eere van Mevr. van Ackere.De plechtige betooging ter eere van Mevr. Van Ackere was bepaald op 16 December ll. Noch het uiterst slechte weder, noch de verre reis kon ons weerhouden aan dit feest te gaan deelnemen, dat ons de gelegenheid gaf de begaafde dichteres een blijk te meer onzer hoogachting en waardeering te schenken, en tevens de schoonste oogenblikken onzes levens terug in het geheugen te brengen. Ofschoon vroeg vertrokken was het tamelijk laat toen wij te Diksmuide aankwamen, in elk geval te laat om de tachtigjarige dichteres nog een bezoek te brengen; dat genoegen moesten wij missen tot den volgenden dag. De avond brachten wij zoo gezellig mogelijk door bij de familie Doolaeghe-Van Ackere, waar ons gulhartig de gastvrijheid werd aangeboden en, zooals te begrijpen is, over weinig anders dan over de gevierde dichteres gesproken werd; duizende bijzonderheden werden ons verteld en tot de kleinste voorvallen als groote feiten aangehaald. Waarlijk wanneer men de dichteres niet kende of lief had, zou men haar wenschen te kennen en lief krijgen, als men hare kinderen, schoon- en kleinkinderen hoorende spreken, zich kan overtuigen van de liefde, den eerbied en de bewondering die zij allen haar toedragen, hoe zij fier en trotsch op haar zijn, hoe zij haar als het ware aanbidden. Dat was rein genot dat we daar smaakten en het strekt niet alleen tot eer van haar die er het vleiende voorwerp van was, maar ook van de braven wier harten zulke liefde koestert. Den volgenden dag waren wij al vroeg te been, en doorliepen de straten van het kleine stadje, dat er feestelijk uitzag; overal wapperde de nationale vlag, de beiaard had al vroeg zijn vroolijk geklingklang laten hooren en de groote klok de plechtigheid aangekondigd. Wij begaven ons daarna naar de dichteres die, wij zeggen het met hoogmoed, onze komst met ongeduld had afgewacht. Wij waren gelukkig haar nagenoeg in denzelfden staat terug te vinden als toen wij haar voor de eerste maal zagen, nu | |
[pagina 32]
| |
ongeveer acht jaren geleden. De tegenspoeden, het verdriet dat zij doorleefde heeft haar oogenschijnlijk niets van hare krachten afgenomen; zij is vroolijk en opgeruimd gebleven, geniet nog al hare vermogens en is nog immer vol vuur voor de kunst. Er werd natuurlijk gesproken over de vrienden en zij telt er velen, zooals zij in de laatste dagen eens te meer mocht ondervinden, want ter gelegenheid dezer betooging had zij uit Noord en Zuid Nederland gansche pakken boekwerken, gedichten, portretten, brieven, telegrammen, kaartjes, enz., enz., ontvangen en zij verheugde zich nu over het denkbeeld weldra met eenigen der getrouwsten persoonlijk kennis te maken en de hand te kunnen drukken. Hoe genoeglijk en gezellig wij ons ook in het gezelschap der dichteres bevonden, moesten wij voor het oogenblik afscheid nemen, want het uur naderde dat de plechtige ontvangst in de statie zou plaats hebben, door de heeren Burgemeester en Schepenen en M. de Breyne-du Bois, eerevoorzitter van het inrichtingskomiteit. De ontvangst der vreemdelingen was eenvoudig, maar zeer hartelijk. Velen der leden van het komiteit schitterden door hunne afwezigheid! Wij bemerkten slechts de heeren Em. Hiel, Lodewijk de Vriese, Florimond van Duyse, A.C. Vander Cruyssen, Pieter D'Hondt, Pieter De Swarte en Karel Bogaerd, verders de heeren Dr Van Oye, P. Denijs, Brouwers en meer anderen die ons ontsnappen. M. de Breyne-du Bois bood de vreemdelingen ten zijnen huize een lunch aan, waarna wij ons, voorafgegaan van maagdekens draagsters van bloemtuilen en lauwerkransen, naar de woning der dichteres begaven. Mevr. van Ackere, het eerekruis op de borst, was omringd van hare twee schoonzonen, hare dochter en kleindochter, van Mevr. Prudens van Duyse, hare trouwe vriendin en van Mevr. May, van Brugge, die, volgens men ons verzekerde, vroeger eene zeer verdienstelijke tooneelkunstenares was. Mevr. Van Ackere scheen zeer gelukkig, en kalm en fier tevens. Talrijke kransen en bloemtuilen werden haar aangeboden, namens het Gemeentebestuur, maatschappijen en vrienden, vervolgens door den ondergeteekende het album der leden van den kunstkring ‘Wees U Zelf’ en daarna door M. Em. Hiel het schoone, het prachtige album, waaraan de bijzonderste mannen van Noord en Zuid hunne medewer- | |
[pagina 33]
| |
king hadden verleend. Buiten de bijdragen van de hoogst geplaatste personen op staatkundig gebied, troffen wij er o.a. in aan de dichters Nicolaas Beets, Joan Bohl, Nolet de Brouwere van Steelant, Jan van Beers, Em. Hiel, K. Bogaerd, Dr Van Oye, W. Rogghé, P. Geiregat, V. Loveling, Mevr. Courtmans, M. David, Pol de Mont, V.A. Dela Montagne, E. van Driessche, Verstraeten, Prayon van Zuylen, Emm. Rosseels, Brans, J. Teirlinck, R. Stijns, G. Segers, A. Cornette, enz., enz.; van de toondichters Gevaert, P. Benoit, Van Gheluwe, Huberti, Samuel, Van den Eeden, F. van Duyze, H. Waelput, J. Blockx, J. Bosiers, enz., enz.; van de schilders Lamorinière, Delvaux, Jan en Frans Verhas, Van Leemputten, De Beul, d'Hondt, Markelbach, Portaels, Meerts, Backvis, Van den Bussche, P. Neuckens, enz., enz.; van de beeldhouwers Dillens, Lambeaux, vander Linden, van Rijswijck, enz. enz.; van de bouwmeesters Jan Bees, Laureys, Naert, Leemans, enz. Mevr. Van Ackere, die lang tegen de aandoening bestand scheen, kon zich niet langer bedwingen en bedankte, met tranen in de stem, in eenige welgepaste woorden. Zij vroeg vervolgens dat men haar de tegenwoordigen zou voorstellen en had voor allen een lief en hartelijk woord ten beste. Ook de weeskinderen der stad vergaten de dichteres niet en zonden haar eene groote schotel versierd met groen en lauwerbladeren en in het midden eene W in immortellen-bloemen. De plechtigheid was afgeloopen; zij was kort maar indrukwekkend en had bij velen een traan uitgelokt. Voorafgegaan door den Muziekalen Kring, die gedurende de plechtigheid zijne beste stukken had uitgevoerd, trok de stoet opnieuw de stad in en ging op de Groote Markt uiteen tot het uur van het banket zou aanbreken, dat om 1 uur plaats had in de eerezaal van het Stadhuis en door het Stedelijk bestuur het inrichtingskomiteit was aangeboden. Langs weerskanten der schouw prijkten de portretten van Mevr. Van Ackere en van haren boezemvriend dichter Prudens van Duyse, te midden las men het volgende jaarschrift: geaChte VroUW MarIa DooLaeghe bIJ | |
[pagina 34]
| |
Aan de eeretafel namen plaats: MM. Dautricourt-Woets, burgemeester; Em. Hiel, letterkundige, te Brussel; de Breyne-du Bois, eerevoorzitter van het feestcomiteit; Feys-Kesteloot, schepen; Doolaeghe-Van Ackere en Haemers-Van Ackere, beide schoonzonen der gevierde dichteres; Lodewijk De Vriese, letterkundige, te Gent; Pieter D'hondt, kunstschilder, te Brussel; Edmond Paret, schepen; Vandercruyssen, hoofdschoolopziener, te Brugge; Florimond Van Duyse, toondichter, te Gent; Edward Van Bergen, letterkundige, te Antwerpen; Karel Bogaerd, letterkundige, te Brussel; Pieter De Swarte, voorzitter van het Willems-Fonds, te Nieupoort. Ongeveer 90 personen hadden op het banket ingeschreven; spijzen en dranken waren voortreffelijk en voor de liefhebbers en nieuwsgierigen deelen wij hier mede de Spijskaart. Dat er talrijke heildronken werden uitgebracht, dient nauwelijks te worden gezegd en namentlijk door de heeren de Breyne-du Bois, Em. Hiel, A.C. Vandercruyssen, burgemeester Dautricourt-Woets, Dr Van Oye, Lod. De Vriese, schepen Feys-Kesteloot, Edw. Van Bergen en Guido Rotiers; onnoodig er bij te voegen, denken wij, dat al de sprekers warme hulde brachten aan de gevierde dichteres, aan de inrichters der plechtigheid en de gelegenheid te baat namen om de Vlaamsche grondbeginsels te bekrachtigen. Ook verscheidene dichters hoopten aan het woord te komen, wat echter onmogelijk was, gezien het gevorderde uur. Karel Bogaerd echter was gelukkig genoeg lezing te kunnen geven van het volgende gedicht: | |
[pagina 35]
| |
Tachtig jaar.
| |
[pagina 36]
| |
Leef nog lang, gij, edelste aller vrouwen,
leef nog lang, uw land en volk tot eer!
leef nog lang, omringd door uw getrouwen,
zien wij u nog lang en dikwijls weer!
Vlecht nog lang, uw schoone dichterbloemen
in de kroon van 't Vlaamsche vaderland,
dat uw' naam door de eeuwen heen zal roemen,
tegen elk vernielingswerk bestand.
Aan haren schoonzoon Doolaeghe-Van Ackere, had de dichteres de taak opgedragen lezing te geven van het volgende gedicht, dat herhaaldelijk werd toegejuicht en veel geestdrift verwekte; | |
Aan de heeren Vrienden, Kunstbroeders en Artisten, die mijnen 80en verjaardag wel geliefden te gedenken, en op den 16 December 1883, te Diksmuide, mij met eene voortreffelijke betooging vereerden,
| |
[pagina 37]
| |
Gegroet! Gij allen zijt Hem waardig,
Den grooten Vlaming, d'eedlen man,
Die, zoo beraden als rechtvaardig,
Des vreemdlings wet hier sloeg in ban.
Frans Willems hief zich op als wreker:
Hij werd ons eerste boeiverbreker,
Toen moed ontzonk aan 't letterkoor,
Dat zuchtend zweeg, miskend, vernederd,
Gelijk een arend, die, ontvederd,
Zijn forsche macht en kracht verloor.
Hij stelde goed en bloed te pande;
Hij kampte tegen Fransch geweld;
Verdreef van 't kunstgebied de schande,
En heeft het in zijn recht hersteld.
Zijn groepje taalgetrouwen groeide
Tot reus; de letterkunde bloeide;
Van Duyse trenste haar de kroon;
En Willems' onvermoeibaar slaven,
Stichtte, uit den schoot der oudheidsgraven,
Voor Vlaandrens taal een' eeretroon.Ga naar voetnoot(1)
In Conscience straalt onze eere,
Hij, Dickens van het Vaderland;
Wat letterglans de tijd verwere,
De roem eens Ledegancks houdt stand;
Hij zal 's Lands Lamartine blijven,
Die elk gevoel in 't hart kon drijven,
Of, als eens Rubens, beelden riep
In 't licht, wier kleurengloed en leven
Deed aan Natuur het aanzijn geven,
Zooals haar 's werelds Bouwheer schiep.
Fier, Vrienden, wijs ik op 't verleden:
Hoevele broeders sluimren niet,
Hulpvaardig eens ons bijgetreden,
Wier naam weêrklinkt in 't kunstgebied?
Ik, ja! steeds zegen ik die allen
En doe hun 't warme danklied schallen,
Voor kloeken moed en vaste trouw.
Zij hielpen 's Vlamings roemzuil stichten;
Zij wisten voor geen last te zwichten,
Aan taalbewegings sterk gebouw
| |
[pagina 38]
| |
Hun kunstrijk voorbeeld leerde broedren
Van eigen Land niet te versmaân;
Maar in de liefde der gemoedren,
Hun ook een plekje toe te staan.
Zij wisten Clesse en 't Waalsch te minnen;Ga naar voetnoot(1)
Maar 't dwaas vooroordeel te overwinnen,
Dat onze Taal ontkleeden zou
Tot op het naakte lijf, en wilde
Dat elk voor 't Fransche wachtwoord trildeGa naar voetnoot(2)
En Vlaandrens eer verkeerde in rouw.
Wij ook, zóó blijven we eensgezinden:
Ons doel is de eer van Vlaanderland;
Zijn rechten te eischen; steun te vinden
Voor eigen Taal, van hoogerhand.
Niet met de Waalsche broêrs te twisten,
Geen nijd te doen in de aders gisten,
Maar hart en hand elkaar te biên.
Wat ook de boosheid poog' te schrijven:
Wie smaad ons in 't gezicht durft wrijven,
Moog 's Klauwaerts goedendag ontzien!
Ik zag reeds meer dan zestig jaren
's Lands Volksbeweging treurig aan,
Geslingerd als de woeste baren
Die klotsend op- en nederslaan.
Heil ons! er is wat rust gekomen:
Verwezenlijkt zijn onze droomen
Van onafhankelijkheid! Gij wilt
o, Broeders, eigen spraak en wetten,
En laat uw taalschat niet verpletten
Door dwang, die Volkeneer verspilt.
| |
[pagina 39]
| |
Neen, neen! dat zult ge ook nimmer dulden!
Dit zegt mij deze blijde dag.
De mannen, die hun Zuster hulden,
De ziel in gloed, in 't oog de lach,
Die zijn geen valsche letterhelden:
Maar waardig 't bloed der Artevelden,
Der Zannekins, en 't kloeke ras
Dat Caesar, Rome's Aadlaar, tartte,
Den horizont zijns roems verzwartte,
En Belgies oorlogswond genas.
Dank! vrouwen; dank! mijn Vlaamsche vrinden;
Hebt dank! gij broeders, Holland's zoons!
Wat heil doet gij mij ondervinden,
Wat spreidt ge mij voor 't oog al schoons!
Uwe Albums zijn een rijkdom tevensGa naar voetnoot(1)
Van Schilderschatten, lust des levens,
Van Dichterwaarde, een heiligdom.
'k Zal 't alles in mijn ziele drukken,
Mij in 't bedwelmend zicht verrukken,
Van heil en van verbazing stom!
Daarna werden er nog eenige liederen gezongen, die we echter niet meer hoorden, daar we maar juist den tijd hadden om afscheid te nemen en naar de statie te loopen, waar de trein al vertrekkens gereed stond. Met moed ondernamen wij opnieuw de lange en vervelende reis, gansch voldaan over het schoone eenvoudige feest dat we bijwoonden en dat zooals opgemerkt werd, evenals de feesten ter eere van Conscience, ter eere van Mevr. Courtmans aan de vijanden van onzen stam, van onze taal bewijzen zal dat ‘Vlaanderen verrijst en opnieuw met volle levenskrachten wil schitteren onder de zon, door vrijheidsliefde en kunstroem’.
9 Januari 1884. Edward Van Bergen. |
|