| |
Dood van Hendrik Conscience
De grootste slag, die de Vlaamsche beweging, de Vlaamsche letterkunde thans treffen kon, is er aan toegebracht geworden. Onze beroemde Hendrik Conscience, onze groote romanschrijver, is Maandag 10 Oogst om half zes uur des avonds te Brussel in zijne woning, Museum-Wiertz, overleden. Ofschoon Conscience reeds maanden ziek was, ofschoon hij veel lijden had moeten verduren, was er in den laatsten tijd wat beternis in zijnen toestand gekomen en had men de hoop opgevat, dat de geneeskunst er zou in gelukt zijn, zijn kostbaar leven nog voor eenigen tijd te verlengen. Die hoop is verijdeld. De groote man, die, zooals onlangs te recht werd gezegd, ‘zijn volk leerde lezen’ is niet meer; de schrijver van zoo talrijke boeiende werken, ter verheerlijking van Vlaamsche helden, Vlaamsche zeden, Vlaamsche begrippen, de onnavolgbare schilder der Vlaamsche natuur en Vlaamsche gewesten, hij die enkel leefde voor zijn geliefd Vlaamsche land en zijne heerlijke moederspraak, heeft het tijdelijke met het eeuwige verwisseld!
De roem van Conscience was heinde en ver verbreid; hij was eene wereldvermaardheid; in bijna alle levende talen werden zijne werken overgebracht. Talrijke vorsten zonden hem ridderkruisen; in zijn vaderland vielen hem de hoogste onderscheidingen te beurt. Hij kreeg den titel van leeraar
| |
| |
van Vlaamsche taal der kinderen van Leopold I, onze tegenwoordige koning verhief hem tot de hoogste waardigheid in de Leopoldsorde, nog gedurende zijn leven werd hem een bronzen standbeeld in Antwerpen, zijne geliefde geboortestad, opgericht.
Geheel het Vlaamsche volk bracht hem, twee jaren geleden, de grootsche betooging, die nog versch in ieders geheugen ligt! Hoe werd de beroemde schrijver alsdan gefeest, gevierd, toegejuicht!
Hij is niet meer; doch het is een zoete troost voor ons, Vlamingen, dat de grootste onzer schrijvers de overtuiging met zich in het graf mededraagt, dat het Vlaamsche volk hem dankbaar is geweest voor al het goede en nuttige, dat hij heeft gesticht; dat het hem dankbaar is geweest, omdat hij het uit den slaap der onverschilligheid heeft opgewekt en het zijne taal heeft leeren achten en beminnen; dat het zijnen Conscience de grootste bewondering toedroeg.
Het telegram, dat ons met den dood van Hendrik Conscience bekend maakte, zegde dat zijne laatste woorden waren: Breidel... de Coninck... Brugge...
Zijne laatste gedachte was dus aan de helden gewijd, die hij in zijn meesterwerk De Leeuw van Vlaanderen verheerlijkte, die hij aan de vergetelheid ontrukte en er toonbeelden van maakte van vaderlandsliefde, Vlaamsche volksgezindheid en heldenmoed!
Brugge... Ja te Brugge zullen Breidel en De Coninck weldra in het brons verrijzen, en de hun aldus geschonken onsterflijkheid is men u, Conscience, verschuldigd!
Hendrik Conscience was geboren den 13 December 1812; hij zou dus weldra zijn 71e jaar bereikt hebben.
Wij ontvingen de droevige tijding zijner dood 's avonds ten 7 1/2 ure. Aanstonds hebben wij ons naar het Museum-Wiertz begeven, waarvan de overledene bewaarder was. Daar werden wij geleid in de zaal der benedenverdieping, die de kamer der herinneringen geworden is. Aan de muren dier kamer zijn portretten, schilderijen en gravuren opgehangen, huldebewijzen van vrienden-kunstenaars en die verschillende tooneelen voorstellen, genomen uit de werken van den schrijver. Het is met een gevoel van diepe droefheid dat wij daar die lauwerkronen met hunne treffende opschriften ont- | |
| |
moetten, en vooral het geschilderd portret van den schrijver, voorgesteld in al de kracht van den ouderdom, 29 jaren geleden, toen hij Kortrijk bewoonde.
Wij zullen de droefheid der familie niet beschrijven. Wij hebben mev. Conscience gezien, de uitmuntende gezellin van den beroemden overledene, mev. Maria Antheunis, zijne dochter, de heer Antheunis, zijn schoonzoon, door de droefheid ter neer geslagen, en als vernietigd door de slapelooze nachten. Wij troffen er ook de vrienden van den overledene aan, die zich gehaast hadden aan de diepbeproefde familie den troost van hunne oude vriendschap aan te bieden.
Men laat ons toe in de naburige kamer, waar het lijk van den volksschrijver rust. De magerheid van dit lichaam, dat uitgemergeld aangezicht, die fijngeworden handen toonen, welk lijden Conscience heeft onderstaan. Het gezicht nochtans heeft eene uitdrukking van groote zielskalmte. Het lijk zal in den salon gebracht worden, die in rouwkapel wordt veranderd.
Van de leden zelf van zijne familie hebben wij de volgende bijzonderheden vernomen over de laatste oogenblikken van den dierbaren overledene. Tot de laatste minuut heeft Conscience al zijne tegenwoordigheid van geest behouden. Hij sprak met de leden zijner familie; zijne stem was zwak, maar nog verstaanbaar. Hij sprak met kalmte over het einde dat hij voelde naderen. ‘De wet der natuur moet uitgevoerd worden,’ zegde hij.
Den dag vóór zijnen dood kwamen zijne drie kleinkinderen, de twee zoontjes en het dochterken van den heer Antheunis, hem tuilen van zijne uitverkorene bloemen brengen. Terwijl hij met hen sprak, vond hij er vermaak in op zijn bed de viooltjes, de resedas en de witte rozen uit te spreiden; hij lachte de kinderen toe en sprak hun over hunne spelen met zijne gewone goedhartigheid.
In den nacht van Zondag tot Maandag, vroeg hij voortdurend naar zijne vrienden van Antwerpen en met eene merkwaardige duidelijkheid, maakte hij een overzicht van de verschillende tijdvakken van zijn leven, te beginnen van zijne teerste jeugd.
De doodstrijd begon maandag, ten een uur. Hij was lang en buitengewoon pijnlijk. Men had mogen hopen dat na
| |
| |
zulke lange ziekte, het lichaam geen weerstand meer zou bieden aan den laatsten aanval en dat Conscience zou inslapen als een licht dat uitdooft. Doch de levenskracht was nog groot in den zieke en de ziel streed lang in dien strijd, waarin zij de bovenhand moest hebben.
Tot het laatste oogenblik herkende Conscience de personen die hem naderden, en toen het woord hem begaf, toen zijne tong belemmerd werd, zegde hij hun nog vaarwel met de oogen. Hij had het uur van zijnen dood voorzegd van bij de eerste aanvallen van den doodstrijd. Zijne laatste woorden zooals wij hooger zegden, waren: ‘Breydel... De Coninck... Brugge...’
De doodstrijd had bijna zes uren geduurd.
Sedert twee jaren had Conscience niets meer uitgegeven. Hij had een roman begonnen, getiteld de Duivel: hij heeft hem niet kunnen voleinden.
Ten gevolge eener reis die hij verleden jaar naar Rochefort deed, verergerde zijn toestand. Hij genas, doch die beterschap bleef niet duren, en sedert verscheidene maanden, verliet hij het huis niet: hij kwam nog enkel in den hof van het Museum Wiertz. Later kon hij zelfs in den hof niet meer gaan uitrusten. De ziekte hield hem vastgekluisterd tusschen de vier muren zijner kamer.
De lijkdienst heeft donderdag ten elf ure plaats gehad in de St-Bonifaciuskerk, Vredestraat, Brussel.
De geneesheeren van Conscience waren de doctors De Roubaix, Thirlard, Joux en Hauben. Het is doctor Hauben die de laatste oogenblikken van den romanschrijver heeft bijgewoond. Doctor Hauben legt als volgt de ziekte uit, waaraan Conscience leed.
Conscience bezwijkt ten gevolge van eene zwelling van den ondermaagmond, van die plaats der maag waar dit laatste orgaan in den darm overgaat. Het voedsel, na de vertering, kon niet meer in den darm komen, omdat het tegengehouden was door het gezwel, welk den ondermond der maag versperde.
De groote schrijver is van uitputting gestorven. Het is dezelfde ziekte waaraan Napoleon III en de graaf van Chambord bezweken zijn.
| |
| |
De zieke leed sedert verscheidene jaren aan slechte spijsvertering. Conscience hield zich veel met geneeskundige studiën bezig. Hij bezat eene volledige bibliotheek van genees- en heelkunde. Zijne liefde tot de natuurwetenschappen dreef hem aan om allerhande proefnemingen te doen. Hij plukte aldus alle soorten van planten, die hij deed stoven en opat, bij wijze van proefneming. Eens dat hij op de vischvangst was, at hij een rauwe forel op: het dier, het lichaam, zegde hij, moet aan den engel, den geest gehoorzamen.
Eene andere oorzaak, die de werkingen der maag moest stooren, is dat hij met veel eetlust at en dat hij onmiddellijk daarna zich aan het werk stelde, het lichaam voorover gebogen, eene houding die den omloop in den buik belemmert. Toen hij de Kerels van Vlaanderen schreef, heeft hij zes maanden lang zijne kamer niet verlaten; hij slikte haastig zijn middag- en zijn avondmaal op, dat de dienstbode hem 's morgens en 's avonds bracht.
Zulke leefwijze moest natuurlijk het krachtigste gestel ondermijnen.
De doodstrijd is ten een uur namiddag begonnen. De zieke heeft weinig geleden en is gestorven in 't volle bezit van zijn verstand. Den dag te voren was hij onderhevig geweest aan brakingen, die verschrikkelijke pijnen deden lijden. Hij was als doorzichtig geworden van magerheid.
Zijne gedachten als ontlost van alle stoffelijkheid, hadden sedert eenigen tijd eene ongemeene uitbreiding, een bovenmenschelijk karakter aangenomen. Hij was voorzeker niet in staat van geestverrukking, doch eene algemeene prikkeling der verstandvermogens maakte hem bijna ongevoelig aan zijn lijden, hoe schrikkelijk het ook was.
Hij wist dat zijn einde naderde, en hij sprak er over zonder schrik en zonder bluf. Conscience aanbad zijne kleinkinderen: Hendrik, Bertha en Karel Antheunis.
Zijne laatste oogenblikken voelende naderen, had hij den wensch uitgedrukt dat zij bij hem zouden blijven. Hendrik de oudste, heeft den moed gehad aan het verlangen van zijn grootvader te voldoen, doch de twee jongste, in tranen stikkende, zijn verplicht geweest in de naburige kamer te gaan.
Toen de groote romanschrijver den laatsten adem uitblies, had hij nevens zich zijne echtgenoote, zijne dochter getrouwd
| |
| |
met den heer Antheunis, hun oudsten zoon Hendrik en de heer Julius Hoste, den vriend van den huize. Juist ten 5 1/2 uur had eene lichte zenuwtrekking, eene onbemerkbare stuiptrekking plaats: Conscience was niet meer.
De ziekte, die hem heeft weggerukt, duurde sedert vijftien maanden. Conscience voor wien men zorgvuldig de ernstigheid dier aandoeningning had verborgen, had ze bij toeval vernomen en sedert dan had hij geene rust meer. Hij kocht geneeskundige boeken, deed op zichzelven proefnemingen, die dikwijls schadelijk waren. De twee geneesheeren die hem verzorgden, kondenzijne overtuiging niet aan het wankelen brengen. Conscience wist dat hij verloren was, en het vaste gedacht van zijnen dood heeft den eindafloop verhaast.
Hij heeft een agenda nagelaten die nooit zal uitgegeven worden, en waarin hij, dag voor dag, den vooruitgang zijner verschrikkelijke ziekte opteekende. Hij hield veel aan dat agenda, dat hij met eene jaloersche bezorgheid bewaarde. Hij verloor nochtans niets van de onveranderlijke ingeborene vroolijkheid. Altijd met zijne bloemen bezig, had hij het ontwerp opgevat eene serre te bouwen bij zijne woning. Wij hebben verscheidene stukken schrijnwerkerij gezien, die hij met eigen hand voor de serre gemaakt had.
* * *
Woensdag morgend is het gebalsemd lijk van Hendrik Conscience in den salon, links van den ingang van het huis overgebracht, met het hoofd naar de deur gewend.
Conscience was in zwart gewaad gekleed: op zijne borst prijkten de plaat van groot-officier der Leopoldsorde en zijne andere decoratiën. De salon, als lijkkapel ingericht, was letterlijk met bloemen, tuilen en kronen gevuld. Rechts stond het borstbeeld van den doode, met lauweren bekroond; boven de katafalk een kruisbeeld en twee waskaarsen.
Het lijk van Conscience lag openbaar ten toon, en alhoewel het Muzeum Wiertz tamelijk ver van de stad gelegen is, was het den ganschen dag als eene processie, op al de wegen die er naar toe leidden. Vele duizende personen zijn eene laatste hulde gaan brengen aan den volksgeliefden schrijver. De aanpalende straten stonden vol rijtuigen.
Onder de bezoekers van het lijk waren alle standen der samenleving vermengd.
| |
| |
* * *
Donderdag, 13 September ll. had de plechtige begrafenis plaats.
Mevrouw Conscience en Mijnheer en Mevrouw Antheunis en hunne kinderen ontvangen het rouwbeklag der talrijke vrienden en bewonderaars van Conscience. Uit alle steden van het rijk waren er maatschappijen en afgevaardigden gekomen. Vier lijkredenen werden in het sterfhuis uitgesproken, te weten: door den heer A. Willems, namens de Academie van Belgie; door den heer Hiel, namens de Vlaamsche letterkundigen; door den heer Coppieters van Brugge, voorzitter van de Breydelcommissie, namens die commissie; en door den heer De Laet, volksvertegenwoordiger van Antwerpen, in eigen naam.
De geestelijkheid begeleidde het lijk naar kerk en kerkhof. De hoeken van het baarkleed werden gedragen door de heeren Van Beers, Lambert Van Ryswyck, Michiels, Hiel en een schepen van Brugge. Talrijke kronen werden in den stoet gedragen. Op de kist lag eene kroon met het opschrift: ‘Aan onzen betreurden echtgenoot en vader.’ Vier leden van het Willems-Fonds droegen de kist. De gemeenteraad van Antwerpen was vertegenwoordigd door de heeren Van Beers, Suremont, Markelbach, Cuperus en Michiels. Het huis des konings was insgelijks vertegenwoordigd, als ook dat van den graaf van Vlaanderen. De heer schepen van Brugge was in officieel kostuum.
Treurmarchen werden door muziekkorpsen uitgevoerd; detachementen jagers vormden de haag. Nooit zag men zooveel volk te been. Het was eene ware nationale betooging.
|
|