| |
Nationale toonkunde.
De jaarlijksche openbare oefeningen der Antwerpsche Muziekschool, welke van 9 Juli tot half Augustus hebben plaats gehad, zijn dit jaar onder alle opzichten belangrijk geweest, en zijn dan ook door het publiek trouw en druk bezocht geworden. Alvorens deze oefeningen zelf te bespreken, willen wij hieronder mededeelen, wat de Bestuurder Peter Benoit over het onderwijs zegt, dat in de Antwerpsche Vlaamsche muziekschool gegeven wordt
‘Het volledig onderwijs onzer Muziekschool, in verband met het Programma der Diploma-Examens, bestaat in:
a Lager, b. Middelbaar, c. Hooger onderwijs.
Elke leergang is verdeeld in lagere, middelbare en hoogere afdeelingen.
Het lager onderwijs bevat de solmisatie en meer uitgebreid practisch en theoritisch onderricht, behalve de gevorderde instrumentale en verfijnde zangleer.
Het middelbaar onderwijs bevat de lagere en de middelbare afdeelingen van den bijzonderen leergang van speeltuig en bijzondere stemoefeningen; daarbij:
1o De kennis van gezongen of instrumentale kamermuziek, vooral de nationale.
2o De litteratuur van het beoefend speeltuig of der beoefende stem.
3o De beknopte kennis van de vorming der stem of van den bouw en de geschiedenis van het beoefend speeltuig.
| |
| |
4o De grondbeginselen der harmonie, de bepaling van het enkel contrapunt, de navolging en de samenstelling des canons.
5o De beknopte geschiedenis der Oud-Nederlandsche en hedendaagsche nationale toonkunst.
6o De beginselen van vormleer en aesthetiek.
Het hooger onderwijs bevat de lagere, middelbare en hoogere afdeelingen van den bijzonderen leergang der beoefende stem of van het beoefend speeltuig. Verder de meer ontwikkelde kennissen van hetgeen bij het middelbaar onderwijs vereischt wordt.
Bij elken leergang worden de lessen gegeven volgens eenen studieleider, verdeeld in een zeker getal graden, en elke graad nogmaals, in een gegeven aantal door letters aangeduide onderverdeelingen.
Bij dezen leider berust voor elken leerling een boekje, waarin deze, onder toezicht van zijnen Leeraar, regelmatig aanteekent den graad en de letter van den graad, tot waar hij met goeden uitslag gestudeerd heeft.
Bij middel van leider en boekje, kan het Bestuur der school, op gemakkelijke en zekere wijze nagaan, tot hoever een leerling gevorderd is, en of hij, op een gegeven tijd, snel of traag is vooruitgegaan.
Indien de leerling later in het geval is zelve muziekonderricht te geven, zal de leider, als memento, hem zeer voordeelig wezen.
Bij de bijzondere leergangen wordt de leerling, die geen Nederlandsch kent, zooveel mogelijk bij middel zijner moedertaal onderwezen.
Bij het onderwijs van zang en lyrische declamatie hebben de leerlingen vijf graden door te werken. In de eerste en tweede graden, lager - in de derde en vierde middelbaar - onderwijs, bezigt de leerling zijne moedertaal. In den vijfden graad, hooger onderwijs, wordt de taal gebruikt, waarin de zangstukken oorspronkelijk zijn getoonzet.
Gevolgenlijk worden de stukken van Fransche Meesters in het Fransch, de Duitsche in het Duitsch en de Italiaansche in het Italiaansch enz. gezongen.
Wanneer de leerling de taal van den oorspronkelijken tekst niet naar behooren kan lezen noch verstaan, dan volgt
| |
| |
hij eene Nederlandsche vertaling, waarbij metrum en rythmus van het oorspronkelijke nauwkeurig bewaard zijn gebleven.
De studieleiders der instrumentale leergangen zijn insgelijks in vijf graden verdeeld.
Behooren tot de lagere afdeelingen dezer leergangen: de leerlingen van den eersten en den tweeden graad; tot de middelbare afdeeling, die van den derden graad, en tot de hoogere afdeeling, die van den vierden en vijfden graad des studieleiders.
De leergangen van solmisatie zijn in twee afdeelingen gesplitst; de hoogere dezer in drij afdeelingen. Een bijzonder handboek bestaande in vier afdeelingen, regelt de studiën dezer leergangen.’
Over de oefeningen zelven zegt de Bestuurder het volgende:
‘De openbare oefeningen zijn in twee categoriën verdeeld: dagoefeningen, voor die der lagere leergangen; en avondoefeningen, voor die der middelbare en hoogere leergangen.
Die twee categoriën worden in drij reeksen verdeeld.
Reeks A: Lagere afdeelingen der instrumentale leergangen:
Reeks B: Lagere, middelbare en hoogere leergangen van solmisatie en samenzang (choralen, volks- en andere liederen en gezangen) en de lagere afdeelingen van den verfijnden zang.
Reeks C: Middelbare en hoogere afdeelingen van al de leergangen.
Het programma der jaarlijksche openbare oefeningen zal voor de eerste maal oefeningen behelzen van solmisatie en samenzang voor elke klas van notenleer, van af de laagste tot de hoogste graden.
Eene andere belangrijke oefening zal die zijn van de leerlingen der hoogere leergangen van zang, pianoforte, waar madrigalen, (bijna onbekend in België) zullen uitgevoerd worden van Cornelis Schuijt, Jan Pieters-Sweelinck, twee componisten der Noord-Nederlandsche School. (1597 en 1600).
Men weet dat Sweelinck (van Deventer) orgelist in Amsterdam, (1612-1621) de voorganger is van J.S. Bach.
Het is bij Sweelinck dat de groep Duitsche orgelisten zich kwam vormen, waaruit de groote Bach is voortgesproten.
| |
| |
Daarbij zal een keus van eenige der schoonste Nederlandsche Volksgezangen, alsmede nog onbekende werken onzer oude Vlaamsche clavecinisten: Van den Geyn, Boutmy, Krafft, Raick, Fiocco, Trazegnies, Staes, Van der Meert, Kennis, enz., dit programma volledigen.
Het onderwijs onzer Muziekschool beperkt zich bij den kring der nationaliteit. De proeven der klassen van orgel, verfijnden zang, pianoforte, van kamermuziek, enz. bewijzen dat benevens het onderwijs bij de opvoeding sui generis, de studie van alle scholen verplichtend is voor de leerlingen der hoogere leergangen.
Het doel onzer jaarlijksche openbare oefeningen laat zich raden. Zij stellen ons in staat de redelijke richting te waardeeren, aan de studiën onzer Muziekschool gegeven. Zij bewijzen de rechtzinnigheid eener inrichting, strekkende om het muziekaal gevoel te ontwikkelen van een ras, dat onder dit opzicht bijzonderlijk begaafd is.
Het heden onbetwiste grondbeginsel waarop het onderwijs onzer muziekschool berust, is dat der nationaliteit in de kunst als grondslag en vertrekpunt genomen, van eene muzikale opvoeding, die de kunstenaar in staat stelt de kunstuitingen van andere volken met volle bewustzijn, te voelen en te waardeeren.
Dat werk is gezamenlijk voltooid door den Bestuurder, de leeraren en eenige oudleerlingen onzer muziekschool.
Het is dus eenigermate eene zooveel mogelijk volledige tentoonstelling onzer muziekschool, waartoe deskundigen en het muziekminnend publiek worden uitgenoodigd.’
Deze openbare oefeningen hebben ons eerst en vooral aangetoond, in welken bloeienden toestand de Vlaamsche Muziekschool zich bevindt. Meer dan 1000 leerlingen zijn voor het publiek opgetreden, en de toejuichingen, welke zij hebben ingeoogst, hebben duidelijk bewezen, dat de degelijkheid en de strekking van het onderwijs der school door Antwerpen gewaardeerd worden.
En geen wonder. Het programma was derwijze samengesteld, dat het de kieskeurigsten moest bevredigen, en de vertolking door de leerlingen mocht over het algemeen puik genoemd worden.
| |
| |
Behalve zang- en muziekstukken van gekende klassieke toondichters, werden nog choralen en madrigalen van oude Nederlandsche meesters ten gehoore gebracht, terwijl aan de jongere Zuid- en Noordnederlandsche komponisten eene goede plaats is ingeruimd geworden.
Onder alle opzichten dus moeten deze oefeningen der Antwerpsche Muziekschool geprezen worden. Maar voornamelijk komt eer en lof toe aan hen, die met het onderwijs in deze zoo bloeiende school gelast zijn, aan den kundigen bestuurder, Peter Benoit, en aan al de ieverige leeraars en leeraressen, zonder onderscheid. Wij noemen geene namen, omdat wij niet eenen willen vergeten.
Maar behalve de degelijkheid van het onderricht, hebben deze oefeningen nog de noodzakelijkheid bewezen, welke er bestaat om de muziekschool een geschikt lokaal te geven. Het tegenwoordig gebouw is niet alleen te klein, maar slecht ingericht en bouwvallig. Jaarlijks moet een groot getal leerlingen worden geweigerd, omdat de noodige ruimte ontbreekt. Wij drukken dan ook den wensch uit, dat men dringend een behoorlijk lokaal ter beschikking onzer Vlaamsche Muziekschool stelle: zij verdient het ten volle.
Bij het eindigen der oefeningen werd door den bestuurder der muziekschool de volgende rede uitgesproken:
‘Het Vlaamsche volks- en kunstleven in zijn verleden nagaan, om hetzelve met het tegenwoordige te verbinden, en zóó eene ware degelijke Vlaamsche muziekkunst voor te bereiden, is het doel dat wij ons voorstellen.
Dat dan ook onze oude Nederlandsche choralen, madrigalen en volksliederen, benevens nieuwere zang en instrumentale muziek van Nederlaadsche Componisten, ons onderwijs tot grondslag verstrekken, valt licht te begrijpen.
In de inleiding zijner verzameling van oude Vlaamséhe liederen, zegt Vader Willems: ‘De mensch kon niet lang in de maatschappij leven, zonder dat de eigenlijke muziek en met deze de kunstige dans uitgevonden werd. Gelijk bij den eersten dag des menschenwording, zoo galmde het lied over de wieg van elk volk en langen tijd waren de volksgezangen de oorkonden, waarin de daden van het voorgeslacht bewaard bleven.
Het lied is de oudste vorm in de letterkunde; dit bewijst de Geschiedenis en die der Germanen in het bijzonder.’
Dat is inderdaad zóó; want wij vinden in onze volksliederen alles terug wat het wel en wee van het volk kenmerken kan. Wij bezitten der- | |
| |
halve oude minneliederen, historische liederen, verhalende liederen (zooals sagen, legenden, sprookjes) drinkliederen, geestelijke liederen, enz.
Daarom nemen onze Nederlandsche volksliederen eene eerste plaats in bij ons onderwijs, als onontbeerlijk ontwikkelingsmiddel onzer Vaderlandsche toonkunst. Zij vereenigen in zich het zuiverste, het geniaalste van ons volksgevoel, van onzen volksgeest.
‘Geef mij de volksliederen eener natie’ zegt een beroemde schrijver ‘en ik bouw er hare geschiedenis mede.’
Doch niet enkel om die reden; maar ook om de ongedwongenheid van hunnen zwier, de natuurlijkheid en de oorspronkelijkheid van hun naïeven, muzikalen vorm en prosodie, zal men ze aan het volk en aan onze nationale toondichters en beoefenaars van muziek als dagelijksch geestesbrood voorschrijven.
Dat onze jonge Vlaamsche Componisten de gedichten derzelve op muziek brengen, terwijl zij er den muzikalen inhoud van bestudeeren, en zij zullen met het volle bewustzijn van wat Nederlands taal en kunstwezen is, de gedichten van onze hedendaagsche dichters door hunne muziek op degelijke wijze kunnen verheerlijken.
Doch nevens de studie onzer volksliederen, dringt zich de kennis en de studie van onze choralen en madrigalen niet minder noodzakelijk op.
Het Gregoriaansch choraalgezang, standvastig voortschrijdende op de ingeslagen baan, is tot dien vorm geraakt, welken het sinds eeuwen verkreeg en heden nog behoudt.
Een uitvloeisel van dezen is het hedendaagsche choraalgezang in de volkstaal, dat b v. in Engeland, Duitschland, en Skandinavië, zoowel in Katholieke als in Protestansche tempels, door het volk gezongen wordt.
Wat zijn echter die grootsche choraalgezangen (zooals onze leerlingen er een paar, tijdens de openbare oefeningen van solmisatie en gezang hebben uitgevoerd) die soms met duizenden stemmen aangeheven, altijd een onbeschrijflijken indruk te weeg brengen? Wat zijn die gezangen, zoo niet eene verhevene uitboezeming van de versmilting der goddelijke gedachte met het diepe menschelijke gevoel.
De choralen, door elk volk in de moedertaal gezongen, niet enkel onder de gewelven zijner godsdienstige tempels, maar tevens in den huiselijken kring en de openbare vergaderingen, overal waar de omstandigheden zulks toelaten, bekomen alzoo, benevens hun algemeen n drukwekkend karakter, nog eene bijzondere beteekenis. Door vernuftige mannen gemaakt, komen zij in alle toestanden, als de uitdrukking van het geestelijk wel en wee eens volks te voorschijn, als waren zij een zedelijk schutsel tegen alle overweldiging van geest en gevoel; als waren zij de ideale straal van alle zielsvoldoening en geluk.
In alle landen, waar de muziek niet enkel als een beschavend, maar tevens als een onvermogend ontwikkelingsmiddel van zielsgevoel,
| |
| |
beoefend wordt, dienen de nationale volksliederen, de choralen en madrigalen als grondslag van alle huiselijk en openbaar muziekonderwijs.
Wat zijn madrigalen?
Onder de meerstemmige gezangen bekleedden deze in het midden der XVIde eeuw eene eerste plaats. Vòór dien tijd echter, dat is in de XIVde eeuw, bestonden er reeds motetten, welke men met dien titel bestempelde, maar die enkel godsdienstige composities zijn, zooals de oorspronkelijke betiteling: madri-gale ‘uitgalming ter eere der moeder of lofzang aan Maria’ bewijst.
Latertijds, in de XVIde eeuw, werd het madrigaal allengs wereldlijk van inhoud, maar het behield niettemin zijne eerste benaming. Zoo is dit ook het geval geweest met het Oratorio.
Het wereldlijke madrigaal, dat aan de later (1650) ingevoerde Cantate tot grondslag strekte, werd voornamelijk gezongen in dramas, treur- en blijspelen, bij boertige mascarades, feestelijke optochten, en waren de uitdrukking van het algemeen gevoel der volksmenigte of soms ook van de gewaarwordingen eens enkelen persoons, die op het tooneel zwijgend en slechts door gebaren zijn gevoel te kennen gaf, dat door een onzichtbaar koor gezongen werd.
Dergelijke tooneelstukken met koren, in den madrigaalstijl en met geïdealiseerden tekst der fabel voor de handelende personen, vindt men onder andere reeds in 1650 door A. Della Viola, (een leerling van onzen Adrianus Willaert) gecomponeerd.
Veel van deze belangrijke zaken zullen langzamerhand onze kunstminnende bevolking voorgezongen en voorgesteld worden en alzoo ons dichterlijk en muzikaal verleden, levendig, sprekend en zingend, voor oog en oor, vatbaar komen maken.
Men ziet het, onze school spruit dus voort uit de bron der natuur zelve, uit het naïeve en dichterlijke gevoel, uit den schranderen en ongekunstelden geest van ons Vlaamsche volk.
En nu een woord van erkentenis aan de Antwerpsche Stadsregeering. die door hare krachtdadige ondersteuning, mogelijk maakt, dat onze school zich uitbreiden kan, om naar de hoogere nationale en tevens algemeene kunstsfeer vooruit te streven.
Aan de Antwerpsche kunstminnende bevolking, die de stedelijke onderstenning toejuicht. Aan onze wakkere Leeraressen en Leeraars, alsmede aan onze moedige Leerlingen, die dit jaar een groot werk verricht hebben, een werk, dat de school toeliet het publiek, voor de eerste maal, als op eene tentoonstelling van alles wat zij leert, uit te noodigen.
Aan die uitnoodiging heeft de Scheldestad ten volle beantwoord, want het is met fierheid, dat wij op de menigte toehoorders mogen wijzen, die onze oefeningen sedert zes weken met zooveel belangstelling hebben opgevolgd.
| |
| |
Mochten wij eens de grondbeginselen onzer Muziekschool bij al wat Vlaamsch is in de stad en de provincie Antwerpen zien invoeren; mochten wij eens die onontbeerlijke eenheid in de muzikale samenwerking tot stand zien komen, zonder welke onze muziekschool moeilijk en misschien wel nooit het toppunt van haren luister in de toekomst zou bereiken. Dankbaar zouden wij dit heerlijke feit zich zien voordoen, want het overige, dat is het algemeen samenwerken van het gansch Vlaamsche Land, zou van zelfs volgen.
***
Op Zondag, 12 Augustus l.l., had te Brussel, in het Vaux-hal, eene muzikale plechtigheid plaats, welke was ingericht door de vereeniging Le Progrès, ten behoeve der wereldlijke scholen, en door het Willemsfonds ten bate van nieuwe volksboekerijen.
Het programma bevatte drie afdeelingen. De eerste werd uitgevoerd door het uitstekend orkest van den Munstschouwburg. Daarop volgde de gunstig bekende koninklijke zangvereeniging Les Artisans réunis, onder het bestuur van den heer Blauwaert, en bracht o.a. het koor der Pelgrims uit Wagner's Tannhäuser meesterlijk ten gehoore
De uitvoering, door het voormelde orkest, van brokstukken, uit het lyrisch drama Willem de Zwijger (alias de Pacificatie van Gent) van Peter Benoit, onder diens eigene leiding, volgde het tweede gedeelte.
In Brussel was dit grootsche werk, dat in 1876 ter gelegenheid der 300e verjaring der Pacificatie van Gent gecomponeerd en uitgevoerd werd, nog niet bekend.
't Is dan ook daaraan toe te schrijven dat het Vauxhal tot stikkens gevuld was.
Toen de maëstro optrad, werd hij door de artisten en het publiek met een daverend handgeklap begroet.
De ouverture bevat verschillende motieven, die, later in het drama terugkeerend, op eene zeer karakteristieke wijze weergeven de handelingen der Inquisitie, de onverbiddelijkheid van Alva's wil, de verheven pogingen van den dorst naar vrijheid van het onderdrukte volk.
De overige nummers zijn alle even welsprekend en indrukwekkend. Heerlijk vooral is de karakterschets van den
| |
| |
Zwijger uit het vierde bedrijf, ‘Willem's droefheid, zijne vaderlandsliefde en zijn verheven moed, die het vaderland zullen redden. ‘Ook de groote optocht der gilden met trommen, fluiten en doedelzakken is vol effect en deed den toondichter stormachtige toejuichingen behalen.
Na het prachtige finaal, met de naïeve volksdansen, het treffende motief van de Pacificatie van Gent, en het Wilhelmuslied uit de ‘Schelde,’ kwam er haast geen einde aan de geestdriftige toejuiching van artisten en publiek.
|
|