| |
Boekbeoordeeling.
I.
Beersel-bij-Brussel. Eene monographie door Teirlinck-Stijns, Roeselare, DeSeyn-Verhougstraete. Prijs: fr. 1,25.
De schrijvers van dit boekje zijn voorzeker geene onbekenden voor den ‘Bode’. Toch op het gebied der historie is het een eersteling, dat zij ons hier aanbieden. In hun voorwoord zeggen zij: ‘Veel wordt er heden gewerkt aan historische monographieën van gemeenten. We wijzen enkel op de degelijke gewrochten van De Potter en Broeckaert, van A. Wauters, van Everaert en Boucherij. Wij hebben gedacht, ook op dit terrein, eenig nut te kunnen stichten met deze studie - samenvatting van vele opsporingen - in het licht te geven. Hadden wij het mis voor? De lezer oordeele.’
Na gelezen en geoordeeld te hebben, moeten wij verklaren, dat de schrijvers het ‘goed voor hadden’ met dit werkje te schrijven en uit te geven. Eenvoudigheid en klaarheid, de twee vereischten van een dergelijken arbeid, worden ook hier aangetroffen, en dit zegt reeds veel.
Beersel-bij-Brussel is in 3 deelen verdeeld: het eerste bevat de grondbeschrijving des dorps, 't is te zeggen wetenswaardigheden betrekkelijk alle wijken, plaatsen, velden, weiden enz.; het tweede is de beschrijving des kasteels; het derde, ook het uitgebreidste, spreekt over de Heeren van Beersel.
Eigenaardig en zeer belangrijk zijn, vooral in het eerste
| |
| |
gedeelte, de taalkundige ophelderingen nopens enkele plaatsnamen en de vergelijking dier namen met dezelfde uit andere gewesten des lands. De geschiedenis der Heeren van Beersel getuigt van gewetensvol onderzoek en is voorzeker niet het minst belangrijke gedeelte van het werk der schrijvers. Het geheel vormt eene nuttige bijdrage tot de geschiedenis de lands.
Dit zeer onderhoudende boekje is in goed Nederlandsch geschreven en doet ons van Teirlinck-Stijns meerdere werken van dien aard verlangend te gemoet zien. De uitgever heeft, gelijk hij het overigens gewoon is, deze monographie in een zeer behaaglijk kleedje gestoken: ook hij verdient een woord van lof.
G. KERKHOVE.
| |
II.
Ochtendliederen en Middagzangen door Louise Stratenus. Nieuwe goedkoope uitgave. Roeselare, De Seyn-Verhougstraete.
Prijs, fr. 3.25.
Dubbel welkom zal voorzeker deze uitgave zijn, eendeels om de verzorgde uitvoering, anderdeels om den schoonen inhoud van het boek.
Spreken wij van de uitgave, dan moeten wij ze wezenlijk goedkoop heeten, want het papier is kloek, en de druk is zuiver en duidelijk, en toch kost dit boek van 408 blz. slechts 3.25 fr. Daarom dus verdient deze uitgave van De Seyn-Verhougstraete reeds aanbevolen en gekocht te worden.
Maar ook wegens den over het algemeen degelijken inhoud verdient deze dichtbundel in veler handen te komen.
De Ochtendliederen en Middagzangen zijn het werk eener vrouw, en niemand zal het dan ook verwonderen, dat het gevoel in deze poëzie de hoofdrol speelt. Maar hier is geene weekheid te bespeuren, geene overdrevene gevoelerigheid, maar wel verkwikkende warmte, die opbeurt en verheft, die tot het hart spreekt en het harte goed doet. Wij zouden tot staving van hetgeen wij zeggen meníg stuk uit deze verzaling kunnen overdrukken, en ons zelfs kunnen bepalen tot
| |
| |
enkele kleine gedichtjes of aphorismen, welke in het boek van Louise Stratenus zoo veelvuldig voorkomen, en die den stempel dragen van fijn gevoel, van stillen ernst in het beschouwen des levens, van gelatenheid en moed in het lijden, van kracht in het strijden tegen de wederwaardigheden des lots.
Wij laten hier enkele stukjes volgen:
Bede.
Mijn God, ik smeek om meerder kracht,
Om zonder wanklen, toorn of klacht.
Den stormen 't hoofd te bieden;
Ja, zelfs nog in den lijdensnacht
Te stamelen, onhoorbaar zacht:
‘Uw wil, hij moog' geschieden!’
En op eene andere plaats:
Stel het immer u voor oogen,
Laat het nooit uw hart ontgaan:
Zoeter is 't één traan te drogen
Dan een diepe wond te slaan!
En elders:
De ware liefde blijkt geen spel van tijd of jaren!
Maar als vergetelheid of koude smaad haar hoont,
Heeft zij slechts 't enkel woord dat heel haar diepte toont:
‘Mij voegt nog de ontrouw niet wijl andren trouwloos waren!’
Vele andere kleine stukjes zouden wij hier kunnen mede deelen, indien wij niet vreesden langdradig te worden. Toch willen wij uit de grootere gedichten nog de twee volgende afschrijven:
XLVI.
O! zeg toch niet, daar woont geen liefde in onze ziele!
Noem haar geen ijdle glans die 't vurig oog bedriegt,
Ontneemt mij 't eenigst niet, waarvoor 'k op aarde kniele;
Wat blijft er van den mensch, zoo zelfs zijn harte liegt?
Of hebt ge in eigen borst die zangster nooit vernomen!
Sloeg nooit het zondig hart een reiner harptoon aan?
Of heugt uw ziele zich geen van die tooverdroomen,
Die u een glimlach schonk, geheiligd door een traan?
| |
| |
Moest in een zandwoestijn uw eigen hart verschroeien!
Kent gij die wereld niet met haar vertroostend leed,
Dat van verfijnde kracht ons wezen komt doorgloeien,
Waar de eene ziel zichzelv' voor 't zusterhart vergeet?
Rampzalig zijt ge dan! al kende uw plantenleven
Geen doorne, die de bloem ons in de vingeren liet...
Gij mist het godlijk deel ons in de ziel gegeven,
Gij kent de zoetste roos van heel onze aarde niet!
Grafbloemen.
‘In het graf - uit het hart!’
Is de leus der koude wereld:
Of daar al een klacht ontsnapt,
En een traan het oog beperelt,
In dien traan ligt soms bedrog!
O! gij allen, zegt het mij,
Wie de dood eens kwam bedroeven,
Roovend juist uw lieveling;
Zegt! uw schatten in de groeven
Leven ze in uw harte nog?
Op het kerkhof dekt een steen
Ja, het graf van uwe Dooden;
Maar wat zegt dat marmer al,
Zoo zij uit uw harte vloden,
En de tijd hun beeld vertrad!
Neen, wie mijne ziel bemint,
Schoon het hun geen vreugd kan geven,
O! mijn Dooden! 'k mag het ééns
Fluisteren, bij het eind van 't leven,
‘'k Heb u immer lief gehad!’
De poëzie van Louize Stratenus is over het algemeen beschouwend, en de onderwerpen, welke zij behandelt, zijn meestal afgetrokken. Toch treffen wij daarin, ofschoon in kleiner getal, eenige beschrijvende gedichten aan, die stellig voor de eersten niet moeten onderdoen. Men leze: Het Spinstertje, Bella, de arme geitenhoedster, Aleida, en andere.
Deze dichtbundel bevat 300 gedichten, groote en kleine. Denkelijk is het om dit ronde getal te bereiken, dat de schrijfster enkele - vooral kleine - stukken heeft opgenomen, die onzes dunkens konden gemist worden. Wat er ook van zij, die stukken van mindere waarde kunnen ons toch al het
| |
| |
goede niet doen vergeten, dat wij in de Ochtendliederen en Middagzangen hebben genoten, en dat ons de plicht oplegt dezen bundel warm aan te bevelen.
Ten slotte willen wij nog het volgend gedicht uitknippen, dat ter gelegenheid der Belgische onafhankelijkheidsfeesten in 1880 vervaardigd werd, en den zonderlingen titel draagt van
L'Union fait la force.
Heil! driewerf heil! Zuid-Nederland,
Gij hebt uw feest gevierd,
En niets is in ons hart ontvlamd
Dat 't broederhart ontsiert.
Alleen, waar gij gejubeld hebt,
Daar hebben wij getreurd,
Dat de eene helft van Nederland
Aan de andre was ontscheurd.
Zuid-Nederland, Zuid-Nederland,
Hebt ge in uw vreugd gevoeld,
Hoe de oude liefde in onze ziel
Nog voor de broeders woelt!
Hoe wij erkennen dat geen vreugd,
Geen blaam ons hart meer wacht,
Voor dat gij de oude spreuk erkent:
‘Slechts eendracht maakt de macht!’
Zuid-Nederland, Zuid-Nederland,
Wij wachten op hereeniging,
Wij hebben steeds bemind.
Gij zijt als de afgedwaalde, die
Hoe ver, hoe wijd zij zwierf,
Toch nimmer uit het ouderhart
Of voor haar broeders stierf.
Keer weder, waar het broederhart
Nog om zijn broeder weent,
De Nederlanden zijn slechts groot,
|
|