| |
| |
| |
Calderon (Vervolg).
II.
Het getal werken door Calderon geschreven, zij het al zoo talrijk niet als die van den overvruchtbaren Lope de Vega, is toch zeer aanzienlijk. Velen echter zijn verloren gegaan en de teruggevondene, die met zekerheid aan hem mogen worden toegeschreven, bestaan uit niet minder dan 120 tooneelspelen, dat is te zeggen tooneelwerken in het algemeen, 95 autos sacrementales, 200 loas (voorspelen) en 100 saynetes of kluchtige nastukjes.
Al deze werken genoten bij hunne eerste opvoering den ondubbelzinnigsten bijval en tegenwoordig worden sommige nog in Spanje met het beste gevolg opgevoerd.
Zij werden ook reeds verscheidene malen in Spanje uitgegeven. Eene eerste goede uitgave werd verzorgd door zijn broeder en later verbeterd door Juan Fernandez de Apontas getiteld: Comedias del celebre poeta, enz. (1760-1763) in 11 deelen, bevattende 112 stukken en Autos sacramentales alegoricos y historiales del phenix de los poetas el Espanol, enz. (1759-1760) in 6 deelen, bevattende 73 autos en evenveel loas.
Rivadaneyra gaf in de Biblioteca de los autores espanoles, 122 stukken en 14 loas uit, voorzien van zeer belangrijke aanteekeningen van den verdienstelijken tooneelschrijver Juan Eugenia Hartzembusch en voor eenige jaren droeg de Spaansche akademie don Patrica de la Escosura de vereerende taak op eene nieuwe uitgave van den uitstekenden tooneeldichter te verzorgen.
Doch niet alleen in zijn eigen vaderland, ook in den vreemde vonden de werken van Calderon verdienden
| |
| |
bijval: in Duitschland werden zij voor het eerst algemeen bekend gemaakt door Goethe en Schlegel die er verscheidene bewerkten of vertaalden.
De Taschenbibliothek der auslandischer Klassiker gaf in 1824-1827 niet minder dan 12 deelen, vertalingen bevattende van Richard en Barmann.
Frankrijk bleef niet ten achter; sedert jaren leverden Linguet, La Beaumelle, Damas-Hinard, Antoine de Latour en meer anderen zeer verdienstelijke vertalingen.
In Italië, Zweden, Engeland en in andere landen volgde men dit voorbeeld en zelfs in ons vaderland zagen eenige vertalingen het licht, zooals blijkt uit de volgende lijst, welke wij aantreffen in de Nederlandsche Spectator van 1881, als bijvoegsel aan een artikel over Calderon, van F. Smit Kleine:
Het leven is maer droom. Bly- eyndigh treurspel (door J. Schouwenbergh uit het Spaensch vertaeld) Amst. 1647. 12o.
Sigismundus, prince van Poolen, of 't leven is een droom. (Vert. van Schouwenbergh) Amst. 1654. 12o.
2e dr. Amst. 1662; 3e dr Amst. 1668, 8o; 7e dr. opnieuw overzien en van verscheyde groote misslagen verbetert. Amst. 1695. 8o; den laatsten druk Amst. 1705, 8o; 8e dr. Amst. 1707, 8o; 9e dr. Amst. Z.J. 8o; andere druk Amst. 1738, 8o.
Sigismundus, prins van Polen, of het leven is een droom. Opnieuw verandert en herrymt, door N.W. Op den Hooff. Amst. 1767. 8o.
Sigismundus, of het leven is een droom. Uit het Spaansch opnieuw bewerkt, door A.L. Barbaz. Amst. 1813. 8o.
Het leven een droom. Tooneelspel, uit het Spaansch, door A.S. Kok. Voorafgegaan door eene verhandeling over Calderon en het Spaansche drama. Amst. Funcke. 1871. 8o.
Ulysses in 't eylandt van Circe, oft geen grooter toovery als liefde, hofspel. Brussel, 1668, 8o.
| |
| |
De tooveres Circe, uit het Spaensch door A. de Leeuw. Met kunst- en vliegwerken, nieuwe muzyk en balletten, enz. Amst. 1670. 8o met pl.
2e druk Amst. 1690, 8o met pl.
Don Jan de Tessandier, door L. de Fuyter. Amst. 1655, 8o
Herdr. te 's Hage o.d. titel: Don Juan of de gestrafte ontrouw. 1716, 8o.
Don Louis de Vargas of edelmoedige wraak, door D. Heynk-Pietersz. Amst. 1668, 8o.
Latere uitgaven zijn: Amst. 1701, 8o; Amst. 1707, 8o; Amst. 1725, 8o; Amst. 1729, 8o; Amst. 1762, 8o; Dendermonde, 1783, 8o.
Zenobia, treurspel met de doodt van Kaizer Aureliaan, vert. naar het Fransch, door Claude de Grieck, Amst. 1667. 8o.
De nachtspookende juffer, naer het Fransch van d'Ouville, vert. d. A. Peys, Amst. 1670, 8o.
Het spookend weeuwtje, naer dezelfde Fr. vert. d. L. Meyer. Amst. 1697, 8o.
2e dr. in de werken van Nil Volentibus arduum (Amst. 1677, 8o).
Latere dr. zijn: Amst. 1706, 8o; 3o dr. Amst. 1713, 8o; 4o dr. Amst. 1715, 8o; Amst. 1720, 8o.
De Sipier van zich zelven. Blyspel. (Naer het Fr. van Th. Corneille), d. P. van Geleyn Amst. 1678, 8o.
Latere dr.: Amst. 1679, 8o; Amst. 1705, 8o; Amst. 1737. 8o.
Herodes en Marianne (El mayor monstruo los zelos), naer het fr. van F. Tristan l'Hermite, d. K. Lescailles. Amst. 1688, 8o.
Latere dr: Amst. 1730, 8o; K. L's Mengel- en Tooneelpoëzij, dl. 3, Amst. 1731, 4o; Amst. 1757, 8o; Amst. 1791, 8o.
De tovery zonder tovery. Blyspel naer het fr. van Lambert, d. J. Meekren, Amst. 1696, 8o.
Heraklius. Treurspel (Ex esta vida todo es verdad y
| |
| |
todo mentira) (uit het fr. van P. Corneille, d. F. Ryck), Amst. 1695, 8o.
Herdr: Amst. 1735, 8o; Amst. 1762, 8o; Amst. 1782, 8o.
Den valschen astrologant (El Astrologo) blyspel met sangen van de uitvinding van J. Krafft, n.h. fr. (van Th. Corneille) d. J.F. Cammaert. Brussel, 1763, 8o.
Don Ferdinand oft Spaenschen Sterrekyker (El Astrologo?) vert. (d. Barbara Ogier) Amst. Z.J. (1714) 8o.
De landman regter. Naer het Spaensch. Uit het fransch vertaeld van Linguet, door R.C. van Goens (Utrecht) 1783, 8o.
Hetz. verb. uitg. Amst. 1794, 8o.
De bekeerde mannenhaatster. Naar het Spaansch, uit het Hoogduitsch vertaald, door C.J. Roobol, Amst. 1841, 8o.
De Fransche schrijvers bepaalden zich niet bij bloot weg de werken van Calderon te vertalen, maar volgden ze na en bewerkten ze voor het hedendaagsch tooneel.
Het is ons niet mogelijk geweest al die navolgingen en omwerkingen op te sporen, in de lijst der in het Nederlandsch uitgegeven stukken, hebben wij er eenige aangetroffen en wij laten hier nog eenige der bijzonderste volgen:
‘Spot met de liefde niet,’ heeft Molière de algemeene gedachte gegeven en verscheidene bijzonderheden zijner ‘Femmes Savantes.’ Scribe vond er het onderwerp in van Frontin mari-garçon en van le Soprano.
‘Een huis met twee deuren is moeilijk te bewaren,’ werd door Beaumarchais gedeeltelijk nagevolgd in ‘Le Mariage de Figaro’ en Duvert en Lauzanne maakten er het blijspel ‘Renaudin de Caen’ van.
‘De Alcade van Zalaméa’ werd eene eerste maal bewerkt door Linguet en later door den tooneelspeler Collot-d'Herbois, onder den titel van ‘Le paysan magistrat.’
‘Don Cesar des Ursins’ van Lesage is eene navolging van ‘Van kwaad tot erger.’
‘Het leven een droom’ vond een navolger in Boissy.
| |
| |
‘Het kwade is niet altijd zeker’ werd bewerkt door Scarron onder den titel van ‘La fausse apparence.’
Thomas Corneille gaf onder denzelfden titel eene bewerking van ‘Zijn eigen cipier.’
‘De Nachtgeest’ werd eerst nagevolgd door d'Ouville onder denzelfden titel, later door Hauteroche, onder den titel van ‘La dame invisible’ en nog later door Hippolyte Lucas onder den titel ‘Diable ou femme.’ Het is niet onwaarschijnlijk dat het engelsche stuk van Addison, waarnaar Destouches zijn ‘Le tambour nocturne’ schreef, insgelijks door de Nachtgeest van Calderon werd ingegeven.
‘De geveinsde Astroloog’ van Th. Corneille is anders niets dan el Astrologo fingido.
‘L'Adroite ingénue’ van Desaugiers en Dumaniant is eene bewerking van Het geheim met luider stem.
Voltaire verminkte ‘In dit leven is alles waarheid en alles leugen’ om te dienen als bewijsstuk in den twist tusschen dit werk en l'Heraclius van Corneille.
‘Les Engagements du hasard’ van Th. Corneille is eene navolging van ‘los Empenos de un acaso.’
‘De wonderbare toovenaar’ biedt wel eenige punten van gelijkenis met Polyeucte van Corneille, terwijl Cercé en eenige andere stukken het bewijs leveren dat hij het Spaansche drama met vrucht gestudeerd heeft.
Ook in Engeland werden verscheidene zijner stukken bewerkt: Worse and Worse en Better and Better van lord Bristol vinden wij bij Calderon onder den titel: Peor està que estaba en Mejor està que estaba.
‘Adventures of five hours’ van Fushe is eene bewerking van ‘De moeielijkheden van zes uren.’
‘Mock astrologer’ van Dryden is getrokken uit Astrologo fingido.
De Italiaansche tooneelschrijver Gozzi heeft insgelijks eenige stukken bewerkt, onder anderen: Publico secreto, naar het openbaar geheim, Eco e Naricso, naar het stuk onder denzelfden titel en Due notti affanose, naar Gustos y Disgustos son no mas que imaginacion.
| |
| |
Wij zijn overtuigd dat meer andere stukken van onzen schrijver navolgers en bewerkers vonden, doch de aangehaalden mogen als voldoende beschouwd worden om te getuigen van de groote verdiensten, die zijne voortbrengselen bevatten.
Wat Calderon vooral onderscheidt is zijn schilderachtige, kleurvolle stijl en zijne grootschheid van opvatting.
De meeste inleidingen zijner stukken verdienen de aandacht, zij zijn eenvoudig, maar treffend en kunnen als toonbeelden, als meestergrepen worden aangehaald.
Met zekere hand grijpt hij zijn onderwerp aan, ontwikkelt het vrij volgens een goed beraamd en overlegd plan, weet het natuurlijk in te kleeden en te ontwikkelen en stapt van eerst af met vasten tred naar het doel dat hij bereiken wil; van daar dat zijne werken zoo echt gelukkig zijn samengesteld, van daar dat er zoo weinig onnuttigs, overvloedigs in voorkomt, van daar ook dat elk deel, afzonderlijk juist afgemeten en goed geschikt, zoo gelukkig medewerkt tot het slagen van het geheele. Ondanks het onmogelijke, het overdrevene, ja het belachelijkezelfs, dat men soms tegenkomt, heerscht er in zijne werken eene spanning, eene klimming die u onweerstaanbaar aantrekt en boeit. Denkt men soms dat de handeling gaat verflauwen dan werpt Calderon onverwachts, maar niet zonder voorbedachtheid, een van die tooneeleffekten in het midden die u treffen en aangrijpen en waarvan hij een der meesten het geheim bezat.
Calderon's werken krielen van die effekten die terecht hooggeroemd worden, omdat zij getuigenis afleggen van zijne gegronde tooneelkennissen en ten volle het gezegde van Schiller tot waarheid maken die van hem verklaarde: ‘Hij zou Goethe en mij zelfs voor heel wat misgrepen op dramatisch gebied bewaard hebben, zoo wij hem vroeger gekend hadden.’
Ten tijde van Calderon zelve noemde men die effekten, die weleens door andere schrijvers werden nagevolgd: effekten van Calderon.
| |
| |
In zijne eigentlijke tooneelspelen heeft men, ondanks het verschil dat er in het onderwerp ligt, vele punten van overeenkomst. Zijn uitgangspunt is bijna altijd een verliefde die uit Vlaanderen of Italië terugkeert, eene gesluierde dame ontmoet, den degen trekt en haar verdedigt. Calderon heeft de niet oneigenaardige gedachte gehad dit gebrek of liever die overeenstemming zelve in zijne werken aanteduiden:
‘Dit gelijkt aan een tooneelstuk van Calderon, zegt een zijner personagiën, er moet stellig een verborgen ridder en eene gesluierde dame zijn’
‘Welhoe! zegt in een ander stuk een personagie die getuige is van een tweegevecht, moesten we dat aantreffen bij onze komst te Madrid? - Ja, mijn waarde, antwoordt een andere, het is een tooneel van een dichter die veel van tweegevechten houdt.’
‘Wat is het dan toch? vraagt iemand bij het slot van een stuk. - Ik wed, krijgt hij tot antwoord, dat het een der tooneelspelen van don Pedro Calderon is, waarin de broeders of vaders altijd van onpas komen.’
In zijne dramas bestaat er veel meer verscheidenheid, ofschoon wij er meest altijd de trouwe en juiste afschildering vinden van den waren hidalgo van den tijd voor wien God, koning en dame alles zijn; die niets ontziet, voor geene wreedheid, geene onmenschelijkheid, geene misdaad terugdeinst wanneer men een zijner drie heiligdommen aanrandt. Van daar dat nooit de liefde met schooner, met helderer kleur werd afgeschilderd, het eergevoel met meer warmte en vuur werd verdedigd, de jaloezij onder de verschillende vormen, met treffender, met zwarter trekken werd afgebeeld en verschrikkelijker gevolgen na zich sleept.
Sommigen verwijten Calderon dat hij in eenige zijner werken wel wat al te veel geofferd heeft aan den tijd, wanneer het juist aan hem was als man van zeldzame bekwaamheid, de tijdgeest in zijne zwakheden en verkeerdheden te bestrijden en dat hij zich al te veel den invloed
| |
| |
heeft laten ondergaan van het hof, waaraan hij zoo gefeest werd; men aarzelde dan ook niet Calderon een ‘laffen vleier’ te noemen.
J.J. Putman, in zijn reeds aangehaald werk, antwoordt daarop: ‘De blaam, hier op 's mans karakter geworpen, is: ‘valsche munt, onder letterkundigen in omloop gebracht zonder anderen grond dan te zijn uitgestrooid door de onnadenkende onwetendheid van dezen of genen schrijver, die voor orakel doorgaat.’
In warme bewoordingen, gestaafd door talrijke aanhalingen uit Calderon's werken, die toonen dat onze dichter integendeel niet aarzelde harde waarheden te zeggen, zelfs aan zijnen geliefkoosden koning, bewijst hij de gegrondheid van hetgene hij vooruitzette. Genoemde schrijver gaat nog verder en beweert dat ‘indien er van vleierij sprake zijn moet, niet Calderon, maar juist Philips IV de vleier was’,
‘Reeds op vierentwintigjarigen ouderdom, voert J.J. Putman als bewijs aan, stond Calderon bij Philips IV in blakende gunst, genoot 's konings hooge bescherming meer dan elk ander, en vond zich de meest schitterende vooruitzichten geopend. - Dat alles mocht niet baten, en hoe gaarne zijne Majesteit den geliefden dichter ook bij zich had gehouden, met hoe veel weerzin hij hem ook vertrekken zag, Calderon verliet Madrid, trok de Pyreneeën over, stond reeds het volgende jaar in de gelederen van Espinola's leger onder de muren van Breda, en bleef tien jaren aan het leger in Vlaanderen of Italie verbonden. In 1635 keerde hij terug, en nu verbond de koning hem dadelijk aan zich met, zoo hij meende, onverbreekbare banden; hij stelde hem, tot ridder van S. Jacobus benoemd, aan als hoofdirecteur der koninklijke schouwburgen. Nauwelijks echter was opnieuw de oorlog uitgebroken, en waren de Franschen in Catalonië gevallen, of Calderon ging henen. Het was des ridders plicht, zeide hij den koning, thans de wapenen aan te gorden en plaats te nemen in de gelederen zijner wapenbroeders. En al wat
| |
| |
Philips van hem gedaan kon krijgen was, dat hij het drama, op last des konings reeds aangevangen, eerst afwerkte en zijnen vorst ter hand stelde. Niet voor de oorlog geeindigd en de vrede geteekend was, keerde de trouwe ridder naar Madrid terug, maar werd er ook alweer dadelijk, zelfs met de meeste voorkomendheid, door den koning ontvangen, die hem met een woord van dank vereerde en door een levenslang pensioen, van vorstelijke mildheid getuigend, opnieuw aan zich poogde te verbinden. Het duurde echter alweer niet lang. In 1645 werd Philips weduwnaar, en al spoedig daarna zette Calderon geen voet meer aan het hof, verdween uit Madrid en was in 1649 nog te Alba de Tormes, ten huize des hertogs van dien naam. En toen hem een koninklijk bevelschrift beteekend werd, om naar Madrid terug te keeren, gehoorzaamde hij niet, dan toen Philips op het punt stond, met Maria Anna van Oostenrijk een tweede huwelijk aan te gaan, en Calderon daardoor het vooruitzicht had, bij zijne terugkomst eene omgeving in 's konings paleis te ontmoeten zooals betaamde, en niet zooals die waardoor hij gedwongen was geworden - omdat hij er niets aan doen kon - heen te gaan. Handelt zóo een laf vleier? Calderon, de edele ziel, die wist te vergeten, te vergeven en op beterschap te hopen, toog opnieuw, zijnen koning ten genoege en het vaderland ten luister, met versche krachten aan het werk. Maar toen hij kort daarop gewetensbezwaren had om te doen wat de koning van hem vorderde, toen bleef hij - uiterst bescheiden, zooals het een Spaansch edelman tegenover zijn koning voegt - standvastig weigerend, en wendde zich om raad tot dat gezag hetwelk hij in die aangelegenheid boven dat des konings stelde; “indien” zoo schreef hij “het mij niet betaamt, dan zal noch Zijne Majesteit noch Uwe Hoogwaardige Doorluchtigheid het mij ten kwade duiden, het voorbeeld te zijn van een onderdaan die zich verdienstelijk maakt door niet te gehoorzamen”. Schrijft zóo
een “laf vleier”? Later wendde de koning nogmaals eene poging
| |
| |
aan, om Calderon opnieuw aan zich te verplichten; hij benoemde hem namelijk - alweer een hooge onderscheiding - tot kapelaan van de kapel “de los reyes novos” te Toledo. Onder allerbeleefdste dankbetuiging aanvaardde Calderon deze, hem zoo hoog vereerende waardigheid; maar, waar Philips zeker niet op gerekend had, tegelijk verklaarde hij zijnen weldoener, dat zulk een kapelaan verplicht was, zich metterwoon te Toledo te vestigen en... ging henen. En zonder zich verder aan 's konings wenschen of wenken te storen, verbleef hij minstens twee jaren, te Toledo, tot dat het hooge geestelijk gezag tusschen beiden trad, en door de keuze te bekrachtigen van Calderon's benoeming tot hofkapelaan, hem verplichtte, naar de hofstad terug te keeren. Gedraagt zich zóo een “laf vleier?” Nog meer. Niet alleen in zijne Alcade de Zalamea, maar in tal zijner drama's vindt men gaandeweg, behalve de “lances de Calderon” hier en daar verspreide gezegden die u doen verwonderd staan, hoe open en rond en ferm op den man af, Calderon, ook in tegenwoordigheid van den hoogen adel en den koning, iedereen de waarheid durfde zeggen, zonder dat er juist een “sapienti sat” bij noodig was. Wie zich hiervan wil overtuigen, leze bij voorkeur 's mans tooneelstukken: El principe constante, la Puenta de Mantible, El gran Principe de Fez, la Aurora en Copacabana, en nog zoo vele andere.’
Een ander, doch gegrond verwijt, is dat Calderon zijne personnagies soms eene onmogelijke, gebloemde, gezochte, onnatuurlijke taal laat spreken, dezelfde die gebezigd werd door de pronksprekers, zoo duchtig gegeeseld door een ander onsterfelijk genie: Molière.
Bijvoorbeeld: eene vrouw die heur haar ontwart, wordt bij Calderon: dat het schip harer hand zeilt indenstroom heurer haarlokken; de vingeren, vormden de vijf jasmijnen en meer andere.
Zijne beschrijvingen zijn bijwijlen veel te langdradig en overdreven, ook maakte hij zich soms schuldig aan jacht op geest en vervalt nogal eens erg in den preektoon.
| |
| |
Misschien moet een groot deel dezer onnauwkeurigheden worden toegeschreven aan de weinige zorg die hij besteedde aan de uitgave zijner werken. Wij zegden vroeger hoe hij zonder de minste tegenspraak het werk, dat hij had bijeengebracht voor de plechtige intrede te Madrid van dona Maria Anna van Oostenrijk, op een anders naam liet verschijnen.
‘Nooit kon men van hem verkrijgen, zegt Antoine de Latour, dat hijzelf zijne werken uitgaf, of zelfs maar dat hij met zijne herinneringen en raadgevingen hielp zulke zijner vrienden die, verontwaardigd van ze dagelijks de prooi der onwetendheid of hebzucht te zien worden, hem de zorg wilden besparen het drukken na te zien. Aan hen die hem aanzetten ze te verbeteren, antwoordde hij niet zonder eene zekere barschheid: - ‘Dat zij ze verbeteren, die op zich nemen van ze zonder mijne toestemming te drukken.’ In een brief die men aantreft aan het hoofd van het vierde gedeelte zijner werken, uitgegeven in 1672, vindt men de volgende zonderlinge biecht. Ten einde te behagen aan een vriend die hem boeken vraagt om zijne eenzaamheid te bekoren, en bijzonderlijk verzamelingen van tooneelstukken waar er van hem in zijn, heeft hij getracht eenige dezer deelen te verzamelen, en niet zonder leed gezien dat men hem toeschreef wat van anderen is en dat men zijne eigene werken vervalscht; zoodanig dat om papier uit te sparen, het dikwerf gebeurt dat de uitgever de dag eindigt met het blad en het werk met het vel; dan voegt hij er bij: ‘Een vriend zegt me: Daar het verledene zonder herstel is, verbeter ten minste de toekomst. - Hoe dat, vroeg ik hem? En hij antwoordde mij: Met zelf uwe tooneelspelen te drukken, belet gij dat een ander de onbeschaamdheid heeft het te doen. - Maar gij ziet, zegde ik hem, dat ik ze niet opzoek om ze te zenden aan wie ze mij vraagt, maar om ze te vernietigen. Hoe raadt ge mij dus aan het getal er van te vermeerderen? Waarop hij antwoordde: Het is niet mogelijk dat men ze alle terugkrijge, noch te beletten
| |
| |
dat men het getal er van vergroote. Weet dat van de laatsten die dit groot ongeluk nog niet hadden, er iemand is die er een deel gansch klaar van heeft om te drukken, en om u geen leed te doen, heeft die iemand, die zijne wereld kent, mij gelast u uwe toestemming te vragen - Spreek er mij niet van, zegde ik hem, ik zal ze nooit geven. - Wees dus verwittigd, ging hij voort, dat die iemand voor wie ik ze u vraag de eenige niet is die ze bezit, en dat indien hij ze niet te Madrid drukt, waar met mijne hulp de uitgave zuiverder zal zijn, de anderen ze naar Saragosse of Sevilie zullen zenden, waar ze zoo slecht verbeterd als de eersten zullen van terugkomen en zonder dat wij er iets kunnen aan veranderen. Ziende dat wat biddend was begonnen, dreigend eindigde, en met eene bedreiging te gemakkelijk om uittevoeren, en toegevende, ik weet niet of het aan eene beweging van toestemming of spijt was, zegde ik hem: Doe er mede wat ge wilt, maar op voorwaarde, dat indien ze gedrukt worden, het tooneelspel van Lucanor er onder begrepen zij. En hier komt het bewijs van wat ik daar zooeven zegde, dat zelf de mijnen, de mijnen niet zijn; want, voor het weinige dat men nieuwsgierig genoeg zij dit stuk te vergelijken met hetgene dat in het vijftiende deel mijner werken staat, zal men zien, dat beginnende met een klein getal verzen die waarlijk van mij zijn, het voortgaat met die van een anderen. Of ze goed of slecht zijn, dat men vergelijke en oordeele. Hij nam mij op het woord en na eenige dagen, bracht hij mij het gedrukte deel terug.’
Terecht merkt dezelfde schrijver aan dat ‘een verwaand uitgever, de schrijver te eenvoudig vindende, kan gedacht hebben hem een dienst te bewijzen met er hier en daar eenige der twijfelachtige schoonheden bij te voegen, toen zoo zeer bewonderd.’
En dat de veranderingen nogal aanzienlijk moeten geweest zijn, daarvan vinden wij een bewijs in den brief, door Calderon gezonden aan den hertog de Veragua, toen
| |
| |
deze zich onledig hield met het opmaken van de volledige lijst zijner werken en waarin hij schreef: ‘Ik erken mijne stukken door den titel, maar ik vind ze niet meer in den tekst.’
Edward Van Bergen.
(Slot volgt).
|
|