| |
| |
| |
Muzikaal overzicht.
Een Droom van 't Paradijs.
Onder dezen aanlokkenden titel schreef de welbekende dichter Jan van Beers een gedicht voor zijn jeugdigen vriend Jan Blockx, den Vlaamschen toonkunstenaar, aan de lezers van dit tijdschrift genoeg bekend.
Gaarne gaf ik aan de uitnoodiging gehoor om de eerste uitvoering van dit ‘symphonisch-zanggedicht’ op 14 Maart te Antwerpen bij te wonen; reeds de omstandigheid, dat het werk op Nederlandsche woorden geschreven en door een leerling van Benoit gecomponeerd was, wekte mijn belangstelling. Bovendien is het verkwikkend, als men getuige mag zijn van warmte en offervaardigheid om jeugdige kunstenaars den weg te banen hetzij tot eer, hetzij als een aansporing tot verderen arbeid.
Indien de paradijsdroom van Jan Blockx in den jongsten tijd dáárin heeft bestaan, dat hij een prachtige groote zaal voor zich zag, dicht bezet met toehoorders, een talrijk koor bestaande uit de beste krachten - de fine fleur - zijner geboortestad, een flink orkest, een orgel, een kinderkoor, kransen, redevoeringen en een hartelijk tegemoetkomen van alle zijden.... dan heeft hij dien verwezentlijkt gezien op dien avond, waarvan ik nu spreek.
Men moet 't bij ondervinding weten, hoe moeilijk het is als componist zijn eerstelingen uitgevoerd te krijgen en dan nog op grootsche wijze, zooals men zich nauwlijks heeft durven droomen, om niet met bewondering vervuld te zijn voor hetgeen te Antwerpen in dit opzicht gebeurt; België geeft over het algemeen dikwerf een voor andere landen beschamend voorbeeld, als het op de bescherming en bevordering der toonkunst aankomt! Immers ook nu hadden de Landsregeering en het Steedlijk Bestuur een geldlijke bijdrage verleend, terwijl een Comité, grootendeels bestaande
| |
| |
uit het Bestuur van de Société de musique (Antwerpen's voortreffelijke koorzangvereeniging), voor alle overige kosten en het tot stand brengen der uitvoering zich had aanspraaklijk gesteld. Zij hebben recht op de dankbaarheid, niet alleen van den dichter en den componist, maar ook van allen, die in nationale kunstontwikkeling belang stellen; hun zij ook onzerzijds warme hulde gebracht!
De lezer zal uit het bovenstaande vanzelf de gevolgtrekking kunnen maken, dat er alles was gedaan om ‘Een Droom van 't Paradijs’ in het voordeeligste licht te stellen; hij zal nu ook wel het een en ander van het werk zelf willen vernemen.
Het gedicht is in twee deelen gedeeld, die op 't sterkst van elkaar verschillen. Het begin en het slot spreken van den zegen, welken de handenarbeid schenkt, waartusschen-in een lange episode, gegrond op de verzuchtingen van den levensmoeden man, die zwoegt onder ‘eindloos hopen, smachten, - klagen’, en die zoekt naar ‘het raadsel van het leven’, dat echter slechts wordt ‘opgeheven in het raadsel van den dood!’
Als de levenslustige ‘Jongelingen en Meisjes’ dansen en stoeien na den welvolbrachten arbeid en zingen:
klampt zich de levensmoede twijfelaar - Manhard noemt hem de dichter - aan dat laatste woord, spreekt van het Eden, dat het menschdom door Adam's schuld heeft verloren en vloekt hem ‘die dood en lijden, in de waereld heeft gebracht.’
Hij sluimert in en nu komen de ‘Geesten des Nachts’ en scheppen een droombeeld, waaraan tot grondslag ligt het in Genesis beschreven Paradijs, met dit onderscheid evenwel, dat de slang veranderd is in eene Fee van betooverende schoonheid en dat de overige bewoonsters niets dan zinlijk genot beoogen (Geesten en Maagden). Om tot dit Eden te geraken, moet Manhard een reis doen door de diepten der aarde en door de lucht en wolken. Ver daarboven is het
| |
| |
Paradijs gelegen, welks onbeschrijflijke heerlijkheden hij mag aanschouwen. Maar nog heeft hij het heerlijkste niet gezien, naamlijk de Fee die op een eiland aan den voet van den Boom des Levens is gezeteld. Een Maagdenrei biedt zich aan hem te ‘geleiden bij des Levens Boom;’ maar tevens hoort hij ‘Stemmen uit de verte’, die hem waarschuwen voor die verlokkende Sirenen:
Grijnzen u toe in haren schoot.’
Zoo roepen die stemmen hem toe. Maar te vergeefs! Manhard stapt in het bootje, dat hem naar het eiland brengt, waar de Fee vertoeft en bezwijkt onmiddellijk als hij haar ziet en haar stem verneemt. Als hij haar kust, wordt alles in ‘plotselinge duisternis’ gehuld, en ‘te midden van bliksem en donderslagen verzinkt het Paradijs in de aarde.’
Van Manhard's ontwaken verneemt men niets meer, dus ook niet, of de droom heilzame gevolgen voor hem heeft gehad. Een lofzang besluit het geheel; daarin komen voor de Waereldgeesten, die o.a. deze woorden laten hooren (die m.i. voldoen om een denkbeeld van het overige te geven):
Maatschap-, zede-, vredestichter!’
't Was voor den componist geen gemakkelijke taak dit gedicht in muziek te brengen. Eensdeels had hij de klip te ontzeilen der herinneringen aan Schumann's ‘Paradies und Peri’ of aan Gade's ‘Armida’ (2e deel der Kreuzfahrer); anderdeels behoorde hij te bezitten, behalve muzikaal talent, veel technische kennis, en hij moest de kunst verstaan om contrasten te weeg te brengen.
Het eerste gevaar is hij gelukkig ontkomen, ofschoon niet verzwegen mag worden, dat zijn werk uiterlijk een vrij getrouwe copie is van ‘De Oorlog,’ van zijn meester Peter Benoit; hier, gelijk daar, een groot koor, een klein koor,
| |
| |
een kinderkoor en een orgel (voor het optreden van deze twee laatstgenoemde elementen bestond m.i. ditmaal geen grond). Niet zoo gunstig kan het oordeel luiden wat de andere, door mij genoemde eigenschappen betreft.
Jan Blockx toont wel veel talent te bezitten, maar met de compositie van een oratorium heeft hij eene taak op de schouders genomen, die vooralsnog zijne krachten te boven gaat.
Er heerscht in zijn ‘Droom’ volkomen gebrek aan karakteristiek: Arbeiders, Waereldgeesten, Huismoeders, Paradijs-geesten, de Fee, Manhard en wie wijders nog genoemd worden, zij allen zingen op dezelfde manier en worden allen op dezelfde, nog al luidruchtige wijze door het orkest begeleid. Moet worden toegegeven, dat de dichter het den componist ook dáárdoor niet gemakkelijk heeft gemaakt, dat hij slechts weinig voor de solisten en meest alles voor het koor schreef, - in die koren had hij toch oneindig meer afwisseling kunnen brengen. Waarom b.v. schreef Blockx de Paradijs-scène niet uitsluitend voor Vrouwenkoor, en liet daarbij de koperen blaasinstrumenten geheel rusten? Hoeveel meer indruk zouden dan de gemengde koren in den beginne en ten slotte hebben gemaakt! Waarom niet de ‘Geesten des Nachts’ alleen voor Mannenkoor geschreven en de ‘Stemmen uit de verte’ laten zingen door het kleine koor, dat een plaats elders moest zijn aangewezen, b.v. op de gaanderij, waar nu de kinderen stonden? Zulks zou veel tot de duidelijkheid, tot het begrip van het geheel als muzikale gedachte, hebben bijgedragen, terwijl men nu eigenlijk niet goed kon beseffen, wat het kleine koor beduidde. Tusschen twee haakjes zij gezegd, dat dit kleine koor uitmuntend klonk en dat daarin de beste krachten der Société de musique, ja zelfs enkele gewaardeerde solisten werden opgemerkt.
Ik geef deze opmerkingen in plaats van een uitvoerige of in bijzonderheden tredende critiek, die na éénmaal hooren dan ook wel tot de onmogelijkheden behoort; de componist moge in deze weinige woorden de oorzaak aangeduid vinden (ofschoon hij die nu reeds in verschillende Brusselsche en Antwerpsche bladen heeft kunnen lezen), die aanleiding gaf tot de kalmte van zijn publiek - een publiek, dat anders zijn ‘vlaemsche
| |
| |
jongens’ waarlijk wel gloeiend weet te behandelen. Die kalmte ontstond ook ongetwijfeld door de lengte van het werk, een gevolg van de herhalingen niet alleen van tekstwoorden, maar zelfs van geheele regels, ja zelfs gedeelten! Dat gaat in onzen tijd niet meer. Daarvoor heeft Richard Wagner een te krachtig voorbeeld gegeven, en ‘de waarheid van uitdrukking’ kan door niets méér worden geschaad dan door verkeerde declamatie en tekstherhalingen.
Ik weet niet, of ik Jan Blockx den raad moet geven zijn ‘Droom’ om te werken, dan wel hem moet aansporen weldra een nieuw werk op touw te zetten! Stilzitten mag in geen geval het gevolg van de opmerkingen zijn, die hem van vele zijden zijn toegevloeid, en waarbij door niemand twijfel is uitgesproken aan zijn wezenlijke begaafdheid. Laat mij eindigen met een woord van lof voor mej. Kufferaht en den heer E. Blauwaert, die de solopartijen vervulden; voor het koor, dat meer dan ooit bewees tot welk een voortreflijke hoogte het door Peter Benoit is gebracht en ook voor het orkest, ofschoon men hierbij den ijzeren arm van ‘den meester’ miste.
De componist dirigeerde zelf en ontving in de pauze twee kransen, een van zijn vrienden onder een warme - maar veel te lange - toespraak, bij monde van den voortreflijken vlaamschen dichter Pol de Mont, en een van de medewerkenden in het koor.
's Hage.
W.F.G. Nicolaï.
| |
Peter Benoit in Frankrijk.
Eene niet onbelangrijke gebeurtenis in onze kunstwereld is het optreden van Peter Benoit in Frankrijk. In de maand Februari werd te Angers een concert uitgevoerd geheel uit de werken van den Vlaamschen toonzetter bestaande; in de maand Mei zal in de Trocaderozaal zijn Lucifer ten gehoore gebracht worden.
| |
| |
Bij het vernemen dier tijding zou men zich misschien gegeneigd gevoelen te glimlachen en te vragen, hoe Benoit het vieren zijner triomfen bij onze Zuiderburen overeen weet te brengen met den hardnekkigen strijd tegen de verfransching, die hij sedert lange jaren te onzent voert. Slechts in schijn echter staan die twee feiten in tegenspraak en, zooals de maëstro het zelf verklaarde in den brief van bedanking, dien hij aan den voorzitter der inrichtende maatschappij te Angers zond na den afloop van zijn concerto, is hij geen Franschhater; hij waardeert Fransche kunst evenals elke andere; alleen wenscht hij dat geen land het andere naäpe, dat elk zelfstandig blijve. Zijn droom is Nederlandsche kunst in Nederland, zooals Duitsche kunst in Duitschland enz. Dat hij de uitvoering zijner werken in Frankrijk gaat besturen, is dus evenmin een tekortkoming aan zijn grondbeginsel, dan dat hij stukken van Gounod en Berlioz te Antwerpen doet opvoeren.
Merkwaardig is het te noemen en wel van aard om Benoits denkbeelden over nationaliteit in de kunst te verrechtvaardigen, dat het werken zijn van eenen Vlaamsch-Belgischen meester, die in Frankrijk bijval vinden, terwijl die van onze Fransch-Belgische componisten er in den vergeethoek blijven; merkwaardig ook dat Lucifer, het eerste oratorio op Nederlandschen tekst door Benoit geschreven, ook het eerste werk is dat van hem te Parijs zal uitgevoerd worden.
Een dag of wat geleden vertelde de maëstro mij breedvoerig de geschiedenis der uitvoering zijner werken in Frankrijk. Een zijner leerlingen, de heer Fontaine, had enkele zangstukken van Benoit op onderscheidene concerten in Frankrijk en ook te Angers voorgedragen. Dit had in deze laatste stad den lust doen ontstaan om meer van den meester te hooren, en de Association artistique aldaar nam de taak op zich een concert in te richten, geheel samengesteld uit werken van hem. In Februari had het kunstfeest plaats, door Benoit zelf bestuurd. Het orkest voerde uit: de Idylle, de wals en den treurmarsch uit Charlotte Corday; de dans in den tempel uit de Schoonheidshymne en de ouverture van Erlkönig; de heer Jan Dumon speelde een fluitconcerto met orkest uit Balladen en Sagen; de heer Fontaine zong Artevelde's geest uit De Schelde en drie liederenuit den cyclus De Liefde in het leven. Groot was volgens de plaatselijke
| |
| |
bladen de bijval, ingeoogst door Benoit als componist en als orkest-bestuurder. Dit laatste moet volgens den kunstenaar geen lichte taak geweest zijn. Toen hij te Angers aankwam, had men zijne werken ingestudeerd volgens den Franschen trant, en moest hij van voren af beginnen om hun het Vlaamsche karakter weer te geven, met hetwelk hij geschreven had.
Van Angers naar Antwerpen terugkeerende reisde hij over Parijs en ontmoette daar een zijner gewezen leerlingen, den hertog van Camposelice. Deze adellijke heer is niemand anders dan de gewezen tenor Reubsaat, afstammeling eener oude Italiaansche familie, maar geboren in Hollandsch Limburg. In Engeland, waar hij als concertzanger optrad, genoot hij ruimen bijval in de hooge klassen van Londen en huwde daar eene schatrijke vrouw. Hij deed zijnen hertogelijken titel herkennen en leeft nu te Parijs. Hij is een hartstochtelijk liefhebber van Benoit's kunst, en alras na het concerto te Angers rijpte bij hem het plan om op zijne kosten en ten voordeele van een liefdadig werk een der groote stukken van zijn gewezen meester te Parijs te doen uitvoeren.
Daartoe werd de Lucifer gekozen. De Nederlandsche tekst wordt op dit oogenblik overgezet in het Fransch door de heeren Gustave Lagye en Victor Van Wilder, beiden uitmuntend berekend voor die taak.
De bezoekers der tentoonstelling van 1878 zullen zich de onmetelijke concertzaal van het Trocadero herinneren. Vijf duizend personen vinden daar plaats. De uitvoerders van den Lucifer zullen ruim vierhonderd in getal zijn: 24 violen, 24 alti, 24 violoncellen, 18 contrebassen, 6 harpen, enz. De koren worden gezongen door de koristen van het opera-comique. De soli door eenige der uitstekendste zangers en zangeressen van Parijs. Mev. De Vries en de heeren Blauwaert en Fontaine onder anderen zullen elk eene partij zingen.
De heer Leo Vercken, bestuurder van een bankhuis te Parijs en een zeer geacht musicus, die langen tijd te Antwerpen verbleef, staat aan het hoofd der inrichters van het concert, dat den 7e Mei aanstaande moet plaats hebben. In den loop dezer maand zal Benoit zich voor eenige dagen naar Parijs begeven om de repetitiën te leiden; de uitvoering zal hij zelf besturen.
| |
| |
Wij zijn zeer benieuwd naar den uitslag dezer onderneming. Bij sommigen bestaat er te Parijs wel eenige vooringenomenheid tegen den Vlaamschen meester, die als Wagneriaan aan de kaak gesteld wordt. Zij deden in de laatste dagen zijne benoeming tot lid van het Institut de France mislukken. Te hopen is het echter, dat de trouwe vrienden van Benoit de uitvoering, die zij zoo onbekrompen op touw stelden, ook tot een goed einde zullen weten te brengen.
Met de uitvoering van den Lucifer te Parijs zal de uitgave der partitie van hetzelfde oratorio aldaar gepaard gaan. De muziek-uitgever Hartmann zal het werk doen verschijnen. Benoit heeft er aan gehouden, dat de orkest- en zang-partituur alleen met den Nederlandschen tekst zouden zijn. Vooraan zal eene vertaling dier benamingen geplaatst worden. Er zal verder een piano-partituur in vier talen, Nederlandsch, Fransch, Duitsch en Engelsch, verschijnen.
Hier te Antwerpen heeft zich in de laatste tijden een Comité gevormd om de gezamenlijke werken van Benoit uit te geven. Door de zorgen dezer vrienden van den meester zal bij Röder te Leipzig binnen drie maanden De Oorlog verschijnen. De zangpartijen zullen afzonderlijk in vijf talen; Nederlandsch, Fransch, Duitsch, Engelsch en Italiaansch gedrukt worden.
Na dit eerste oratorio volgen De Schelde en andere werken. Zoo zal de aanvoerder der beweging, welke hier ontstond en reeds zooveel zegepralen vierde, ook buiten onze grenzen bekend gemaakt worden.
M.R.
|
|