De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 13
(1883)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– AuteursrechtvrijMuzikaal Praatje uit Noord-Nederland.Waarde Kunstbode! De laatste dagen van het afgeloopen jaar en de eerste van het nieuw begonnen brachten, behalve de nieuwe zegelwet, een tour de force van onzen Minister van financiën om eenige millioenen uit de beurzen der burgers in de Staatskas te goochelen, ook eenige belangrijke feiten op muzikaal gebied, waarbij er echter geen millioenen in de kas der kunstenaars te recht kwamen, maar die toch wel der vermelding waardig zijn. De Maatschappij tot bevordering der Toonkunst, Afdeeling Amsterdam, was van haar aangenomen gewoonte, om meestal werken van Duitsche meesters ten gehoore te brengen, afgeweken en koos een Nederlandsche compositie, een feit dat alleszins toejuiching verdiend. Aan het Oratorium ‘David,’ van Richard Hol, naar een gedicht van Hofdyk, viel de eer te beurt op den 21 Dec. ll door genoemde Afdeeling te worden uitgevoerd. Solisten waren Mevr. Van Ryswyck Biemans, Mejufvr. Pietersen, de HH. Blauwaert, Messchaert en Rogmans. Hoewel ook dit werk van den talentvollen componist vele schoonheden bevat, vooral in het orchestrale gedeelte, was toch de algemeene opinie dat het nog al langdradig is, en de belangstelling van den hoorder niet tot aan het einde vermag te boeien. Voeg daarbij de ongeschiktheid en ongezelligheid van het Paleis voor Volksvlijt voor dergelijke uitvoeringen, dan kan men zich de eenigszins koele houding van het publiek verklaren. De uitvoering, onder directie van den componist, verdiende overigens allen lof. De solisten kweten zich meestal uitstekend van hun niet altijd dankbare taak. Een bijzonder woord van hulde aan den Heer Messchaert, wiens aangenaam geluid en beschaafde voordracht bijzonder werden geroemd. Op tweeden Kerstdag werd te 's Hage de ‘Bonifacius’ van Nicolaï | |
[pagina 86]
| |
uitgevoerd. Daar dit toondicht voor eenige jaren onder Benoit's leiding te Antwerpen ten gehoore werd gebracht, is het werk genoeg bij u bekend en besproken: ik zal daarover dus in geen bijzonderheden treden; alleen zij vermeld dat de uitvoering inderdaad uitstekend was. De koren zongen met groote zekerheid en fraaie nuanceering; ook het orchest was zeer gelukkig. Mejufvrouw Anthonia Kufferath uit Brussel had de sopraan-solo, de heer Blauwaert de baryton-partij op zich genomen, terwijl de heer Behrens, van de hoogduitsche opera te Rotterdam, den Bonifacius vertolkte. Mejufvrouw Kufferath is een sympathieke zangeres, wier ongekunstelde voordracht aller harten inneemt. Wat meer warmte zou haar zang echter nog bekoorlijker maken. Blauwaert's stem is als 't ware voor de partij van den heidenpriester geknipt; ook hij verwierf grooten bijval. Jammer dat de heer Behrens als Bonifacius te kort schoot. Deze melodieuse partij kwam niet tot haar recht; behalve eenige onzekerheden, miste de heer Behrens die zeggingskracht waardoor de tekstwoorden onmiddellijk begrepen en gevoeld worden. Het publiek toonde zich zeer ingenomen met het werk en loonde den componist-directeur met warme toejuichingen. Het belangrijkste voorval in de muzikale wereld was wel de komst van den directeur Angelo Neumann, die met zijn Wagner-gezelschap, orchest en theatraal toestel den Nibelungen-cyclus in Amsterdam liet opvoeren. Nauwelijks was het anathema over Wagner uitgesproken of ziet: Neumann komt voor de conservatief-muzikaal-gezinden in den lande, als een wolf onder de lammeren. Nu zou men deze onzinnige muzikale drama's op eigen bodem te zien en te hooren krijgen! De opera's zonder koren, zonder quart-quint-sext- of sept tetten; deze eindelooze monologen; deze muziek zonder melodie, - bij voorbaat was alles veroordeeld,..... en wat was de uitslag? Dat de conservatieven bekeerd zijn, wil ik niet beweren; dat zij, die niet vooringenomen waren, Wagner's werk begrepen, evenmin; maar dat het op velen een diepen indruk te weeg bracht en dat menigeen onder de betoovering van Wagner's schepping, tot de erkenning van zijn machtigen geest geraakte, geloof ik met zekerheid te mogen zeggen. Van de artisten, die de heer Neumann liet optreden, waren er mijns inziens slechts twee geheel op de hoogte van hun zware taak. In de eerste plaats zij warme hulde gebracht aan de groote kunstenaresse Mevr. Reicher-Kindermann, wier zeldzaam schoone stem, gepaard aan buitengewone waarheid van opvatting, zeggingskracht en treffende persoonlijkheid in de rol van Brunhilde, een onvergetelijken indruk maakten. Ten tweede noem ik den heer Julius Lieban, wiens uitstekende wedergave van den dwerg Minne niet genoeg geroemd kan worden. De overigen werkten in meerdere of mindere maat tot het welslagen van het geheel mede. Een groot aandeel in het succes der opvoeringen had het orchest | |
[pagina 87]
| |
onder leiding van den heer Anton Seidl. De heer Henri Viotta, die onlangs in het muzikaal tijdschrift Caecilia, door een interessante studie van Wagner's Parsifal het bewijs heeft geleverd, dat hij de persoon bij uitnemendheid is, om de moderne richting op muziekaal gebied te beoordeelen, wijdde in het weekblad de Amsterdammer een beschouwing over deze Nibelungen-opvoeringen, die ik uwe lezers ten zeerste aanbeveel. In de Residentie werd, evenals in Rotterdam en Leiden, slechts een Wagner-concert gegeven. Het programma bestond uit de ouverture Tannhaüser, het Vorspiel zu Tristan und Isolde, en dat zu Parsifal, en de Trauermusik uit Götterdämmerung. De zangstukken waren het Liebesduet uit de Walkure, Isolde's Liebestod, en de Walkurenritt. Ook nu wekten het machtig orgaan en de voortreffelijke dictie van Mevr. Reicher-Kindermann de hoogste bewondering. Over Seidl's orchest was maar één roep. Eenheid, beschaafden, wonderschoonen klank en fijne nuanceering, alles werd om het zeerst geprezen. Na het slot der Tannhäuser-Ouverture werd de heer Seidl tot driemaal toe door het opgewonden publiek terug geroepen - zelfs in de plaats waar Wagner, Berlioz en Liszt tot paria's zijn gebrandmerkt! Zonderling, niet waar? Het laatste wat mij nog rest te vermelden, is de eerste uitvoering hier te lande van Gounod's Rédemption. Op 26 Januarij werd dit oratorium door de te Rotterdam gevestigde Afdeeling der Maatschappij tot bevordering der Toonkunst onder leiding van den heer Gernsheim ten gehoore gebracht. Solisten waren Mejufv. Kufferath, Mevr. de V.., de HH. Westberg, Séguin en Fontaine. Hoe zal ik u nu den indruk schetsen dien dit toonwerk heeft gemaakt? Velen waren er onder het publiek die deze, het oor zoo aangenaam streelende muziek bijzonder goed beviel. Niet zoo diepzinnig geleerd, nu en dan een bevattelijke melodie, wat wil men meer! Andere hoorders, die van de muziek heel wat meer verlangen dan dat zij het oor aangenaam aandoet, en die de, ik zou haast zeggen, pretentieuse voorrede van den heer Gounod hadden gelezen, verwachtten geheel iets anders. Was dit de muzikale schildering van de verheven figuur van den lijdenden en verheerlijkten Christus? Deze, meestal op denzelfden toon geschreven recitatieven, die alleen door de aangebrachte instrumentale omkleeding eenig belang verkregen, zouden tot het hart spreken? Deze bruyante, ‘Marche au Calvaire,’ kon zij den indruk geven, dat den, onder het kruisbezwijken den Heiland, naar Golgotha wordt heen geleid? Dat bevallig gerythmeerde trio, zou de uiting der smartkreten van de treurende vrouwen zijn, die zich naar het graf begeven om den innig vereerden meester een laatste liefdediens te bewijzen? Deze sentimenteele liefdesmelodie, door Gounod melodie typique genoemd, zou den persoon van den Christus moeten aanduiden? O, onvolprezen Sebastiaan Bach, men zou nooit uw goddelijk schoone | |
[pagina 88]
| |
Mattheus-Passion gehoord moeten hebben, om deze theatrale muziek bij dat gewijde onderwerp te kunnen verdragen. Zulk een opvatting druischt geheel tegen onze Germaansche natuur in, en maakt een pijnlijken indruk op den denkenden toehoorder. Neen, Mijnheer Gounod, hoe schoon uwe Faust moge zijn, dii is niet uw gebied; en al toonde Plutus zich u genegen, Prometheus bracht u geen hemelvuur.Ga naar voetnoot(1) De uitvoering was in alle opzichten te prijzen; met zorg ingestudeerd klonken de koren frisch en fraai genuanceerd. Mejufvrouw Kufferath en de heeren Westberg en Séguin, welke laatste over een zeer fraai orgaan beschikt, verwierven grooten bijval. De stem van de verdienstelijke dillettante, die de altpartij vervulde, klonk beschaafd maar wel wat zwak. De heer Fontaine, die overigens eene schoone stem bezit, hoede zich voor te sterke krachtsaanwending in zijn zang, die licht in ruwheid zou ontaarden. Aan den heer Gernsheim een woord van lof voor zijne voortreffelijke leiding.
Januari 1883. Shac. |
|