De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 13
(1883)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 26]
| |
Poëzie.I.
| |
[pagina 27]
| |
Mevrouw Courtmans,
Gij, gij mint Vlaandrens glans!
Daar, waar de mans vertwijflend droomden,
En schroomden,
Daar klonk uw stem tot heil des vaderlands!
Heil, brave moeder, goede moeder,
Uw volk hebt ge als uw kindren lief!
Gij waart voor hem een baak, een hoeder,
Voor hem verdroegt ge nood en grief.
Gelijk uw kindren u beminnen
Als 't hoogere goed dat God hun gaf,
Zoo blijft uw naam in hert en zinnen
Van 't Vlaamsche Volk tot in zijn graf.
Mevrouw Courtmans,
Gij, gij mint Vlaandrens glans!
Daar, waar de mans vertwijflend droomden,
En schroomden,
Daar klonk uw stem tot heil des vaderlands.
Emanuel Hiel.
Gecomponeerd door Flor. Van Duyse. | |
II.
| |
[pagina 28]
| |
Ik kan mij niet onthouden
Dat onkruid neêr te slaan;
Doch merk ik lieve bloemen,
Die zou ik nimmer schaân.
Zoo doe ik alle dagen,
Op mijne levensbaan:
'k Vertrap de ruige distels,
Maar lach de bloemen aan.
Jacob Stinissen.
Kortrijk, 1878. | |
III.
| |
[pagina 29]
| |
Kaal staan notelaar en vlierstruik
bij den ouden waterput;
en in 't droevig opwaarts staren,
ziet zij, hoe de wind de blâren
van den dorren wingerd schudt.
En zij ziet den avond grauwen....
Op de heide, wijd en breed,
vale najaarsdampen trekken,
en het stille veld zich dekken
met het grijze nevelkleed.
Hoor! daar luiden ginds de klokken....
droeve galmen, roerend zacht.
Van elks lippen ruisch' de bede:
‘rust, o dooden, rust in vrede,
in der graven donkren nacht.
Allerzielen! Allerzielen!
dag, aan traan en bêe gewijd;
Ga op dierbre graven knielen,
mensch, vergeet hen niet, die vielen
in den harden levensstrijd.’
De oude, met een kruis zich zegenend,
vouwt de handen op haar schoot.
't Is of elke toon der klokken
beelden opwekt, die haar lokken,
fluistrend uit het rijk der dood.
En zij hoort die galmen trekken,
langs de velden, droef en naar,
weemoedvol als orgelklanken,
somber als de rouwgezangen
ruischend om een doodenbaar.
't Lampken brandt in 't arme hutje
waar 't gezin vereenigd zit,
en met saamgevouwen handen,
voor te vroeg gestorven panden
liefdrijk 't ‘Onze Vader’ bidt.
Maar de moeder zit daar roerloos;
op haar lip verstierf de bêe;
doodskou heeft de wang betrokken.
En nog luiden ginds de klokken...
Rust, o dooden, rust in vrêe!
Arnold Sauwen.
Antwerpen. | |
[pagina 30]
| |
IV.
| |
[pagina 31]
| |
‘Franschlarij broeit hier nog immer:
Stamverraders, slim om slimmer,
Brouwen steeds hun lage plannen;
Maar hoe listig zij ook pogen,
Nooit zal Vlaanderen gedoogen
Zijn volkseigenheid te bannen.
‘Laat ons, als weleer die gilden
Die ‘steeds wonnen wat zij wilden’
Trachten naar het heil der volksklas;
Was het niet dier gilden tale,
Die tot in der vorsten zale
Onbeschroomd de vrije tolk was!
‘Brandt men elders en wel hier ook
Voor het vreemde en valsche wierook,
Weinig kan 't gewalm ons krenken;
Hooger is ons doel in 't werken.
Om door kunst den geest te sterken
In zijn streven, zoeken, denken.
‘Blijft in steden en in dorpen
Slaafs de geest nog onderworpen
Aan de dweepzucht, aan de domheid,
Hier klinkt 't woord der vrijheid krachtig
Voor de waarheid, die almachtig
Hare vaan de wereld om leidt!’
Zoo blijft vriend Lefebver 's sprake
Ons een spoorslag tot de zake,
Die met hart en ziel wij voorstaan;
Mochten wij nog lange jaren
Onder ons dien man bewaren,
Die ons leiden kan en voorgaan;
Want, men ziet het reeds bij voorbaat,
Drie en tachtig als zijn voorzaat,
Laat veel plichten aan 't Genootschap;
Plichten, die 'k met eerbied heden
U herinner, Heeren leden,
Bij dees jongste nieuwjaarsboodschap.
Kapitein Victorien van de Weghe.
Charleroi, 1 Januari 1883 | |
[pagina 32]
| |
V.
| |
VI.
| |
[pagina 33]
| |
Niet waar, ge zijt een tooverkracht,
Door minnestralen voortgebracht?
Toen u de wijngaard schiep,
Gestreeld, geliefkoosd door de zon,
Was 't niet een warme liefdebron,
Die u in 't leven riep?
Niet waar, ge zijt een goede geest?
Ge zijt de ziel van zang en feest?
Wanneer de groene boord
Des Rijns van visschersliedren klonk,
De herderstroep zijn deuntjes zong, -
Welluidend vreugdakkoord! -
Toen stond de Wingerd luistrend daár
Te trillen als een harpesnaar,
Die al die tonen ving,
Hij liet die tonen nimmer los,
Maar dreef ze in elken druiventros,
Die in de ranken hing.
En als tot bij den wingerdstam,
De herder met zijn liefje kwam,
Toen zag hij 't jonge paar,
Bespiedde 't liefdetafereel,
En nam elk kusje, elk mingestreel,
Elk gloeiend woord te gaâr,
En perste er iedre druif meê vol,
Die onder 't loover blozend zwol; -
En 't is die zonneschijn,
Dit vreugdelied, dit liefdelied,
Die ge in de bekers overgiet,
Betooverende wijn!
Zoo komt het, goddelijke drank,
Dat gij de harten stemt tot zang,
En ons van vreugde spreekt,
Dat gij de meisjes blozen doet
En bij den man in 't jong gemoed
De liefdevlam ontsteekt!
Victor Van de Walle,
Duffel. |
|