| |
| |
| |
Boekbeoordeeling
I.
Prudens van Duyse's Nagelaten Gedichten. 2e deel: Epiek. Reinaard de Vos, middeleeuwsch dierenepos. - Roeselare, De Seyn-Verhougstraete. In-8o 259 blz. en X. Prijs: fr. 2.50.
Het hierboven aangekondigde boek is de tweede steen van den eerezuil, welke den vruchtbaren en geleerden dichter Prudens van Duyse opgericht wordt door een dankbaar nageslacht.
Het dierenepos Reinaard is ten onzent genoeg bekend; menige uitgave, kleine en groote, meestal in de spelling en den vorm van den huidigen tijd, heeft daarvan het licht gezien; in alle levende talen werd dit eigenaardig gedicht overgezet of bewerkt.
Wat Van Duyse's uitgave van de vroeger verschenen Nederlandsche onderscheidt, is, dat zij voor de eerste maal in haar geheel en naar de oorspronkelijke maat bewerkt is. In zijne voorrede zegt de dichter daaromtrent het volgende:
Lieve broeders, die onverfransceld,
Uw gezond verstand niet verkwanselt,
Vlamingen, die nog Vlamingen blijft
Van 't echte bed, nog om den basterd
Blozend, die, spotteren ingelijfd,
Wat hij niet kent, veracht en belastert.
Ontvangt den Reinaard voor de eerste maal
Bewerkt naar den tekst in dietsche taal,
In de oorspronkelijke maat,
Die niet eenvormig gaat, maar slaat
Met klemmende grepen op den trant
Der oude poëzie van 't land.
Dit boek bevat eene Voorrede en eene Voorafspraak, beide in verzen; vervolgens de zeventien zangen van het epos met eene Naspraak en ten slotte Aanteekeningen.
| |
| |
Het is voorzeker geene gemakkelijke taak. welke Van Duyse op zich genomen heeft met den
Reinaard de Vos trouw weer te geven
Voor onze eeuwe, met frissche leven,
Omdat hem niet de geleerde alleen
Lezen zoude, waar groot en kleen.
Maar de onvermoeibare werkzaamheid en het taai geduld van den geleerden dichter zijn de menigvuldige moeilijkheden te boven gekomen, welke een dergelijke arbeid noodzakelijk met zich brengt. De bewerking is eenvoudig en vloeiend tevens; de taal is zuiver; en al treft men hier en daar een oogenschijnlijk verouderd woord aan, toch levert zulks geen bezwaar op, daar de lezer slechts zijn geheugen te raadplegen heeft, om die woorden in de volkstaal terug te vinden. Daarbij die woorden en zegswijzen geven aan menig tafereeltje eene eigenaardige, Vlaamsche kleur, en zetten het geheel frischheid, leven en beweging bij.
Wij wenschen dezen Reinaard de Vos dan ook vele lezers toe, overtuigd als wij zijn, dat iedereen menig aangenaam uurtje bij de lezing zal doorbrengen.
Evenals het eerste deel is mede dit tweede vol zorg gedrukt, met duidelijke letter op getint papier: ook om die reden verdient deze uitgave ondersteuning. Wij wenschen uit ganscher harte, dat den uitgever deze medewerking niet ontzegd worde.
Frans de Ghent.
| |
II.
Volksverhalen door Pieter Geiregat. Gent, Jul. Vuylsteke. In-8o, 464 blz. Prijs, fr. 3,25.
Dit lijvig boekdeel bevat 27 volksverhalen.
Nevens de talrijke drama's en blijspelen, welke de schrijver van dit werk, Pieter Geiregat, vervaardigde, zagen ook van hem het licht Verhalen voor Kinderen en Verhalen voor Jonge Lieden, welke voor jaren uitgegeven en herhaaldelijk herdrukt werden.
Ook tusschen deze Volksverhalen komen oude bekenden voor, welke wij in de Jaarboeken van het Willemsfonds en elders hebben ontmoet, doch die wij met genoegen, in éénen kring vergaderd, hebben teruggezien.
| |
| |
Pieter Geiregat is een volksverteller bij uitnemendheid. Zoekt derhalve bij hem geene uitgebreide verhalen, waarin onwaarschijnlijke toestanden of overdrevene tooneelen het gemoed schokken. Neen, bij hem is alles eenvoudig en natuurlijk; geene gezochtheid treft men in zijne verhalen aan. Hij zoekt zijne onderwerpen in het volk, voor hetwelk hij schrijft, en, terwijl hij het eene aangename lezing en een goed tijdverdrijf verschaft, leert hij het den plicht en het werk beminnen, en leidt het langs den weg, waar alleen eerlijke lieden worden aangetroffen.
Pieter Geiregat weet vervolgens het hart zijner lezers te roeren door het fijn gevoel, dat in zijne verhalen opgesloten ligt; hij neemt echter nooit tot flauwe sentimentaliteit zijne toevlucht; ongekunsteld doch waar zijn de personen, die hij handelend opvoert, en daar waar het hart spreekt, komt het gesprokene rechtstreeks uit het hart.
In het meerendeel zijner vertellingen heeft de schrijver eene veredelende strekking opgesloten, welke niet als zedepreek wordt voorgedischt, maar uit den loop van het verhaal zelf voortvloeit.
Wij herhalen het, de novellen van Pieter Geiregat zijn echte volksverhalen. De taal is gansch in overeenstemming met de behandelende onderwerpen: zij is eenvoudig, niet opgeschroefd; zij is duidelijk, maar tevens zuiver.
Dit werk van Pieter Geiregat verdient gewis eene goede plaats in iedere bibliotheek: ook hopen wij dat de uitgever, Jul. Vuylsteke te Gent, zich in een ruim debiet zal mogen verheugen.
Deze Volksverhalen zijn insgelijks in 8 kleine deelen, aan 0.50 fr. ieder, verkrijgbaar.
Frans de Ghent.
| |
III.
Tienden van den Oogst. Gedichten door M. Coens. Roeselare, De Seyn-Verhougstraete In-8o, 392 blz. Prijs: 3.75 fr.
Een dichtbundel van 392 blz.!
Mij dunkt ik hoor meer dan een lezer uitroepen met een zucht: ‘Zooveel verzen lezen; daartoe wil ik niet veroordeeld worden?’ - En in ons tegenwoordig prozaïsch wereld;
| |
| |
je heeft die uitroep voorzeker niets vreemds. Men leest de dagbladen met hunne sensatie-artikels en dito-feuilletons, men doorbladert Fransche romans vol naturalismus en onmogelijkheden, maar verzen... wie heeft daar nog tijd voor!
Er behoeft derhalve moed om, tegen den prozaïschen geest onzer dagen in, met eenen bundel gedichten voor het publiek te komen, en vooral waar het geldt een lijvig boekdeel als Tienden van den Oogst. Reeds dien moed zouden wij als eene aanbeveling inroepen, ware het niet dat vele hoedanigheden de gedichten van M. Coens hoogst aanbevelingswaardig maken.
Wij kunnen dit boek niet beter vergelijken dan aan een grooten en schoonen ruiker, uit allerhande bloemen, ook van vreemden bodem, samengestrengeld, welker geur en frischheid ons bekoren, welker kleur en verscheidenheid ons oog aangenaam treffen.
Diep en fijn gevoel is het hoofdkenmerk van dezen dichter. Hartstochelijke beminnaar der natuur, hangt hij in zijne gedichten tafereelen op, waarin zon en kleur en leven tintelen, en welke allen van echt kunstgevoel getuigen. In even keurigen vorm draagt hij ons zijne liederen vol liefde en verlangen, als zijne klachten vol weemoed voor. Wilt gij een staaltje? Lees uit zijn Augustusdag het nr 2, getiteld:
Onder de dennen.
In het diepst van 't bosch;
- Maar wat kracht van geuren
't Naaldgewas doorstroomen,
| |
| |
Waar bij 't zefier-ruischen,
Staakt ge uw lied, en juicht gij!
Voelt ge u vrij, en buigt gij
Grootsche droomen zweven,
Zin voor 't hoogste leven -
Lees verder Buitenpartij, blz. 23, Op de Heide, blz. 85, Op den Stroom, 140, Zonsondergang, 143, Jongemanslied, 148, Meimorgen 153, Nieuw Leven, 204, Noodlot, 207, De Jaargetijden ter Bruiloft, 216, Oude Weg, 233, enz., enz.
Ik zou nog vele gedichten kunnen aanwijzen, en er enkele willen mededeelen, maar er zou geen eind aan komen. Toch moet ik er nog een paar overdrukken, om te doen zien, dat M. Coens ook door bondigheid uitmunt. Hier volgen ze:
De popel.
Trillend van verborgen zangen,
Donker beeld van zielsverlangen,
Strekt een aardsche koningsspruit
De armen naar den hemel uit;
Meizon heeft zijn hart doen gloeien;
Meinacht-adem, weer aan 't stoeien,
Wekt zijn droom van 't paradijs:
Starrenlicht en lach niet achtend,
- Naar een starrenkus versmachtend
Fluistert hij zijn popelwijs.
| |
| |
Bemind en beklaagd.
Als de wereld u koud en onhartelijk noemt,
Nadat zij u dwong zóo te schijnen,
Als ge alleen voor de liefste het vuur niet verbloemt,
Dat inwendig doet juichen en kwijnen:
Dan, weer-bemind en toch beklaagd,
Haar woorden nog in te drinken;
Hoemeer haar lieflijkheid u plaagt,
Dat eischt een vereering die hartebloed,
En alles ga kosten - om 't even!
Veel liever sterven in liefdegloed,
Uit deze enkele aanhalingen kan de lezer reeds bemerken, dat de dichter eene zuivere, zoetvloeiende taal schrijft. Met keurigheid weet hij zijne woorden te kiezen; of hij teekent, of zingt, of klaagt, altijd is de vorm, waarin hij zijne gedachten giet, fijn en afgewerkt. Zelfs bij de vertalingen, die hij ons te lezen geeft, treffen wij dezelfde goede hoedanigheden aan.
Hadden wij ongelijk de Tienden van den Oogst eenen ruiker te noemen, vol geurige en frissche bloemen?
Toch zouden wij hier en daar een enkel bloempje aan den tuil willen ontnemen, dat in kleur en geur wat te wenschen laat; de ruiker zou daardoor wel eenigszins in grootte, maar stellig niet in waarde hebben verloren.
Ten slotte een woord van dank aan den uitgever: hij heeft de Tienden van den Oogst in een flink kleed gestoken.
P.N. Verhulst.
|
|