De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 12
(1882)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– AuteursrechtvrijNoord-Nederlandsche leestafel.Ik heb in langen tijd niet gesproken over de voortbrengselen onzer Noord-Nederlandsche pers. De redenen waarom ik zoo lang het stilzwijgen bewaarde zijn van geheel bijzonderen aard en zonder eenig belang voor uwe lezers. Ook nu nog heb ik weinig nieuwe werken te bespreken. Het was eene zeer goede gedachte van den heer Pyttersen, uitgever te Sneek, om de Dramatische Werken van Rosier Faassen in een nieuw en zeer aangenaam gewaad uit te geven. Rosier Faassen is een goede bekende voor allen die aan Tooneelspeelkunst doen, en wij zouden dus met deze vermelding kunnen volstaan, gedachtig aan het spreekwoord ‘Goede wijn behoeft geen krans’. Er zullen evenwel onder uwe lezers eenige zijn, die de geestesvoortbrengselen van den bekenden auteur niet kennen en voor dezen kan eene kleine bespreking niet onwelkom zijn. De eerste aflevering, die voor mij ligt, bevat twee tooneelstukken, ‘Manus de Snorder’ en ‘De Werkstaking’. Manus is van een welgestelden rijtuigverhuurder SnorderGa naar voetnoot(1) geworden. Misbruik van sterken drank en verkeerde raadgevingen van een gewezen deelgenoot in de zaak hebben hem zoo ver gebracht; en nu staat de nijpendste armoede aan de deur. Alle goede gevoelen zijn echter | |
[pagina 521]
| |
niet bij den man uitgedoofd. De doctor zegt dat zijne vrouw krank is geworden door verdriet en ontberingen. De nood is hoog gestegen; de man verdrinkt wat hij verdient, en de arbeid van de dochter kan niet in de behoeften voorzien. Geen wonder dat men verscheidene weken huishuur schuldig is. De woorden van den doctor hebben den man echter tot inkeer gebracht. Hij verkoopt zijn getrouw paard, den ouden bruin en zijne vigilante, ten einde den huisbaas te vreden te stellen en zijne zieke vrouw versterkende middelen te kunnen geven. Deze daad is te prijzenswaardiger daar Manus den vorigen avond, als hij een heer van den Haag naar Delft heeft gebracht, eene portefeuille heeft gevonden met eene aanzienlijke som gelds. Maar Manus heeft, niettegenstaande zijne verslaafdheid aan den drank, een eerlijk hart; hij doet de portefeuille door Hendrik Van Eyk, de pretendent naar de hand van Lotje, Manus dochter, naar de politie brengen. Manus zal nu als knecht bij een rijtuigverhuurder gaan dienen. Een dubbele strijd moet hij strijden, want door knecht te worden gaat hij een sport lager op de maatschappelijke ladder, en moet er dus tegen den hoogmoed gestreden worden; maar niet minder zwaar is de strijd tegen de jeneverflesch. Toch behaalt Manus, niet zonder moeite, de overwinning op hoogmoed en overdaad. De belooning blijft niet uit. De vroegere deelgenoot van den snorder heeft te Brussel goede zaken gedaan, en heeft stervende zijn schoonzoon gelast Manus op te zoeken en hem schadeloos te stellen voor het hem aangedaan onrecht. Deze, dezelfde persoon die de portefeuille in het rijtuig van Manus had verloren, brengt 5000 gulden in het beproefde huisgezin. Alles komt nu ten beste, Lotje trouwt met Hen drik - dat kon al niet anders - en het beproefde gezin gaat gelukkige dagen te gemoet. Op dit eenvoudig thema heeft Faassen een allerliefst stuk gemaak Dat is gezonde, eerlijke tooneellitteratuur. De karakters zijn meesterlijk geteekend, de strekking, de moraal zijn goed, de vorm is onberispelijk. Rosier Faassen verstaat de moeielijke kunst om met een zestal personen en een eenvoudig canevas, een boeiend, aangrijpend en leerrijk tooneelwerk te leveren. Het zelfde kan gezegd worden van de Werkstaking; ook hier heeft de schrijver met weinig gegevens veel effect weten voort te brengen. Wij kunnen de uitgave van den heer Pyttersen, die zeer net en sierlijk is, aanbevelen, niet alleen aan beoefenaars der dramatische kunst, maar aan allen die goede lectuur op prijs stellen. Van het treurspel Andreas, prins van Hongarije (uitgave van Laurens van Hulst te Kampen) kunnen wij niet hetzelfde zeggen. De moreele strekking van het werk is slecht. Het is een treurspel in den trant der fransche dramas. Andreas, gehuwd met Johanna van Napels, | |
[pagina 522]
| |
slaat het oog op Fida Moselli, de vrouw van het opperhoofd der Napelsche politie. Overspel van den kant van Andreas; overspel van den kant van Fida. De schrijver kleedt zijn spel zoo in, dat de beide overspelers de helden van het verhaal, de goede, onschuldige personen zijn, door een ongelukkig noodlot aan echtgenooten verbonden, voor wie zij weinig of geen liefde gevoelen. Alle sympathie is voor de misdadigen. De beleedigde Johanna, de bedrogen Bracrio Nero, worden onder zwarte of sombere kleuren voorgesteld. Geheel en al de Fransche school. Sympathie en medelijden voor de echtbrekers, verguizing en een spotlach voor de bedrogene en miskende echtgenooten. Wij hopen, voor de eer van het degelijke Vlaamsche en Nederlandsche karakter, dat deze school geen leerlingen in Nederland zal vormen. Ofschoon niet den vloeienden vorm en de meesterlijke inkleeding bezittende, die wij bij Rosier Faassen bewonderd hebben, is ‘Andreas’ niet zonder eenige letterkundige verdienste. Wanneer de talrijke personagiën die in dit stuk een rol te spelen hebben, zich goed van hunne taak kwijten, zal het effekt voorzeker niet onbelangrijk zijn. Een goed geanimeerd spel zal de hier en daar voorkomende stroefheden onopgemerkt laten. Een opdracht aan Hendrik Conscience, waarin de schrijver zijne theorie over dramatische kunst uiteen zet, gaat het treurspel vooraf. Wij zien uit deze opdracht dat de jury (bestaande uit de heeren Conscience, Hiel, Stroobant, Van Beers en Heremans) ‘eene bijzonder gunstige beoordeeling dezer dramatische bewerking aan den Belgischen minister heeft overgebracht, hem verzekerende dat dit drama (dus geen treurspel?) de aanmoediging van Staatswege alleszins waardig was’. Nu ik dit lees, ben ik bijna beschaamd van een ander gevoelen te zijn dan die heeren; maar wanneer men behalve eenige letterkundige verdienste bij tooneelwerken ook eene veredelende en zedelijke strekking verwacht, dan twijfelen wij er aan of stukken van het gehalte als het besprokene wel aanbeveling, laat staan eene aanmoediging van staatswege verdienen. Misschien ben ik wel wat achterlijk en hebben die heeren toch nog gelijk. Dezelfde uitgever Laurens van Hulst te Kampen, heeft onder den titel ‘Groeien en Bloeien’ gedichtjes voor huis en school door D. de Bruin jr., een bundeltje allerliefste versjes voor kinderen uitgegeven. Al zijn nu ook alle versjes niet even aardig, - en waar vindt men onder het goede niet het betere? - in het algemeen voldoen zij ons zeer wel, omdat de schrijver er zoo goed den kindertoon heeft gevat. Zij zijn kinderlijk zonder kinderachtig te zijn. Wij kunnen aan de begeerte niet weerstaan om aan het bundeltje een paar lieve versjes te ontleenen, getiteld: Meiregen. | |
[pagina 523]
| |
Het regent in Mei, ja, het regent in Mei!
Nu gauw onze kopjes maar bloot!
Wij zingen te zamen een liedjen er bij!
De regen in Mei maakt ons groot.
De regen in Mei, ja, de regen in Mei,
Hij kleurt onze wangetjes rood,
Hij maakt ons zoo frisch en hij stemt ons zoo blij!
De regen in Mei maakt ons groot.
Men zou iets aan kunnen voeren tegen dat rijmen van ij op ei; men zou nog een paar andere feilen tegen de prosodie in het boekje kunnen aanhalen, maar de kinderen zullen het daarom niet te minder lief hebben. De heer G.J. Thieme te Arnhem heeft ons eene proeve gezonden van zijne Photozincographie. Wij hebben zelden iets fraaiers en beters in dit vak gezien. Hetzij men eene reproductie in natuurlijke grootte, of wel eene verkleining of vergrooting van eene plaat ziet, overal merkt men dezelfde zuiverheid en scherpte van teekening en lijnen op, overal bespeurt men dezelfde meesterlijke weergave van het oorspronkelijke. Deze betrekkelijk nieuwe methode is geroepen om groote diensten te bewijzen bij het illustreeren van boekwerken, en de werkhuizen van den heer Thieme kunnen waarlijk zonder schroom de vergelijking doorstaan met wat het buitenland het best op dit gebied oplevert.
A.N. Batavus. |
|