| |
| |
| |
Boekbeoordeeling
I.
In de Kempen, verhalen door Gustaaf Segers, leeraar bij 's rijks normaalschool te Lier. - Antwerpen, L. Dela Montagne, drukkeruitgever, 1882. - Prijs fr. 2.00.
De redactie van De Vlaamsche Kunstbode gaat waarachtig al te vrijpostig te werk, ten minste te mijnen opzichte, en ik kan haar daarvoor zeker geen kompliment maken. Welhoe! zonder te vragen of ik er al of niet lust in heb, zendt ze mij nu en dan een boekdeel te huis, om het aandachtig te lezen en er, zoohaast mogelijk, eene beoordeeling voor het tijdschrift van in te leveren. Dat is vast geene aangename taak welke mij wordt opgelegd, want de waarheid, - althans datgene wat ik denk de waarheid te zijn, - kwetst soms wel eens de al te gevoelige schrijvers, die men aan de critiek onderwerpt, en alzoo geraakt men met hen in onmin, in vijandschap zelfs, terwijl ik aan de vriendschap stellig de voorkeur geef.
Wat mag de reden zijn waarom de hoogergenoemde redactie er behagen schijnt in te scheppen, mij gedurig in mijn dolce far niente te komen storen? Zie, dat zou ik toch wel willen weten! Is het misschien omdat mijne vroeger zoo dichterlijke blonde lokken nu zoo zeer beginnen te vergrijzen, dat ik die zoogezegde haren van verstand niet dan met de uiterste moeite onder mijnen hoed kan verborgen houden? Iets wat mij gewis niet tot eere strekt. - Of denkt de redactie dat mijne veeljarige bevindingen in de republiek der Nederlandsche letteren mij best tot den post van oordeelveller in staat stellen? Hierop zou ik haar kunnen antwoorden, dat zij dan wezenlijk meer vertrouwen heeft in mijne bekwaamheid, dan ik zelve er in hebben kan.
Zou het wellicht zijn, omdat zij weet dat het niet in mijnen aard ligt, blindelings alles goed- of aftekeuren, en dat de staatkundige partij tot welke de schrijver behoort, door mij hoegenaamd niet in aanmerking wordt genomen; dat ik de
| |
| |
verdiensten waardeer van waar ze ook komen en de gebreken aanwijs waar ik ze aantref. - Bijaldien dit de reden zijn mocht waarom de redactie mij tot critikus heeft uitverkozen. ben ik er ten zeerste over gevleid; doch met dit alles wil de rol van oordeelveller mij evenwel niet toelachen: zij ziet er wat al te doctoraal uit, en dat ben ik niet, zelfs geen doctor honoris causa. Zeker spreek ik liefst een woord van lof uit over een pas verschenen werk dat mij wordt voorgelegd; maar wanneer het gevalt dat ik het noodig denk sommige voortbrengselen te moeten afkeuren, zouden de schrijvers er van, in eene booze luim, mij wel eens kunnen toevoegen, dat ik zelve al heel weinig van eenige beteekenis heb voortgebracht, eene bewering waarin ze wellicht niet teenemaal ongelijk zouden halen, wanneer de kwestie aan een bevoegden rechter onderworpen werd.
Dit alles rijpelijk overwogen, zou ik den mij opgedrongen last volgaarne van den hals willen schuiven; doch van eene andere zijde beschouwd, kan ik het niet van mij verkrijgen, onbeleefd te zijn jegens de heeren opstellers, die de uitgave van het tijdschrift van mijnen betreurden vriend Cosyn voortzetten. Er blijft mij dus niet anders over dan mij, zonder morren, gedwee aan mijn noodlot te onderwerpen.
Het boek, In de Kempen, mij thans ter beoordeeling gezonden, bevat de volgende verhalen: Op de Landbouwschool, - Vlaming en Duitscher, - In den Bonten Os, - Twee Vrienden, - Matantje, - Onze Klok. De schrijver, Gustaaf Segers, is geen nieuweling voor ons; drie jaren geleden gaf hij een boekdeel Dorpsgeschiedenissen, of beter gezegd volksverhalen in het licht. Dit zijn eerste werk droeg hij op aan zijnen voormaligen meester, den heer D. Sleeckx, welke in dit vak reeds zooveel verdienstelijks heeft geleverd, en wien hij tot voorbeeld heeft genomen. Inderdaad, in zijn tweeden bundel levert de heer Segers weer een zestal nieuwe volksverhalen, meest allen aan het Kempische dorpsleven ontleend. Wij achten het onnoodig hier elk verhaal afzonderlijk te ontleden; dit zou ons al te verre leiden. Wij bepalen ons dus met te zeggen dat de schrijver gemoedelijk vertelt; zijn stijl is eenvoudig, overeenkomstig met de onderwerpen die hij behandelt. Ook heeft de lezing, op weinige uitzonderingen na, dus schier over het algemeen, ons goed bevallen.
| |
| |
Jammer echter dat zijn boek niet geheel van onnatuurlijkheden is vrij te pleiten! Alzoo laat hij in het verhaal Vlaming en Duitscher, de moeder en de zuster van Rik Berthels - een boerenzoon van Winschoten, die daags nadien als miliciaan moet vertrekken - elk een liedje zingen, treurige liedjes wel is waar; maar toch zingen. Welnu, wij houden het er voor, dat er bij dergelijke omstandigheden meer neiging tot weenen dan tot zingen bestaat, vooral wanneer een zoon en broeder ter slachtbank wordt gezonden en men schier geene hoop koesteren mag hem ooit weer te zullen zìen, zooals dit in dien tijd maar al te dikwijls het geval was, want het verhaal verplaatst ons in het begin dezer eeuw, namelijk in 1809, en Rik moest ingelijfd worden bij de legerbenden van keizer Napoleon, die nog door sommigen, doch ten onrechte, de ‘Groote’ wordt genoemd.
Overigens heeft de heer Segers de meeste tijpen zijner boeren en boerinnen goed geteekend en men wordt spoedig gewaar dat hij met de zeden en gewoonten van het Kempische dorpsleven grondig bekend is; kortom, dat hij er als het ware is gewonnen en geboren. Het spijt ons des te meer dat wij hem denzelfden lof niet kunnen toezwaaien daar waar hij de dorpspastoors handelend laat optreden. Inderdaad, gansch zijn toon bewijst dat hij op de zwartrokken slecht, zeer slecht gemutst is; hij laat dan ook geene gelegenheid voorbijgaan om een of ander op hunne kap te vertellen.
In zijn eerste verhaaltje stelt hij den pastoor van Dalleghem voor, terwijl deze volop in den wijngaard des Heeren is verdwaald geraakt. Dit is voorwaar nog zoo geene erge doodzonde, want als wij, met de hand op het geweten, openbare belijdenis moesten afleggen, zouden wij allen, de schrijver - al is hij dan ook met een officieel ambt bekleed - er bij begrepen, moeten bekennen, dat het ons ook, in vroolijke oogenblikken, wel eens, en zelfs meer dan eens, gebeurd is, van het lekker druivensap een glaasje te veel te proeven!
In het laatste verhaal van het boek is er spraak van eenen eerwaarden heer, die eene erfenis heeft binnengepalmd. Dat is onbetwisbaar eene laakbare daad en verdient te worden gehekeld, ten minste als het feit gepleegd is zooals de heer Segers ons wil doen gelooven. Maar, rechtuit gesproken, wij mogen op zijn gezegde niet al te veel staat maken, want hij
| |
| |
vertelt waarlijk ongeloofbare dingen, onder ander van den pastoor van Winschoten. Deze, wel degelijk de zonderlingste van al de dorpspastoors die hij ons te aanschouwen geeft, komt op de kermisdagen in de danstent wandelen, en als hij er meisjes zonder vrijer op de bank vindt zitten, gaat hij onmiddellijk op zoek naar flinke boerenzoons, welke hij aanmaant om met haar te dansen!!! Hadde de schrijver een oogenblik de gezonde rede geraadpleegd, alvorens dit in zijn boek te laten drukken, hij zou weldra tot de overtuiging gekomen zijn, dat hij aan zijne lezers en lezeressen hier iets wilde dietsch maken, hetwelk nergens bestaan kan dan in zijne verbeelding. Met een woord, de dorpspastoors die hij ons afschildert, zijn echte pastoors à la Béranger, doch hooren in de Vlaamsche Kempen hoegenaamd niet te huis.
Een ander gebrek van het boek is dat het hier en daar door eenige zinstorende drukfeilen is ontsierd. Aldus lezen wij op bladzij 136: ‘Karel die drij jaren oud was, bestuurde de boerderij;’ wat verder wordt er gesproken van ‘vele zakken’ te doen. Dergelijke misstellingen zijn te betreuren, want het werk is overigens zeer schoon gedrukt, op stevig papier, met duidelijke letter en doet de persen van den heer Dela Montagne wezenlijk veel eer aan.
Antwerpen.
J. Staes.
| |
II.
Fantazie en Leven. Gedichten door Adolf Beernaert. Gent, J. Vuylsteke. 184 blz. Prijs, fr. 2.50.
De dichter van Fantazie en Leven behoort stellig tot de vruchtbaarste uit Zuid-Nederland: binnen een tijdverloop van 5 jaren zagen van hem vier bundels het licht, namelijk: De Taal des Harten (1877), Schetsen en Beelden (1879), Kunstdroomen (1880) en Fantazie en Leven (1882). Zulke bedrijvigheid op letterkundig gebied verdient onze bewondering; want hoeveel anderen worden thans niet door de beslommeringen des levens aan allen geesterarbeid onttrokken, hoe menig veelbelovende zanger werd niet den mond gesnoerd door tijdsen andere omstandigheden.
| |
| |
Doch 't is hier de plaats niet daarover te jammeren; genieten wij veeleer wat Ad. Beernaert ons in zijne laatste gedichten aanbiedt.
Tusschen de 69 stukken, welke in dezen keurig gedrukten bundel voorkomen, treffen wij er aan van zeer verschillenden aard: beschrijvingen, dichterlijke tafereelen, elegiën, enz. Maar overal wordt door den dichter het goede en schoone gehuldigd, het slechte gelaakt. De levenswijsheid, welke uit menig gedicht tot ons spreekt, is kalm en gelaten, bemoedigend en opwekkend; zelfs door het zwarte duister heen doet de dichter een straal van hoop glinsteren, te midden van het zware lijden en de beproevingen spreken gelatenheid en moed.
Men ziet het, Adolf Beernaert begrijpt ten volle de roeping des dichters.
Den lezers van De Vlaamsche Kunstbode werd reeds het een en ander stukje uit Fantazie en Leven aangeboden. Volgaarne zouden wij ook in deze bespreking een viertal gedichten willen mededeelen, al ware het maar om den lezer een denkbeeld te geven van de verscheidenheid, welke wij bij den dichter aantreffen. Doch wij zouden waarlijk al te lang moeten worden. Derhalve bepalen wij ons met enkele dichtstukken aan te halen.
Als fijngeteekende tafereeltjes, welke ons het best bevielen, vermelden wij: De Oude Nonkel, Een Tafereel (genre Verhas), Zuur en Zout, Des Werkmans Bruiloft, waarin natuur en waarheid treffend zijn weergegeven. Onder de dichterlijke beschrijvingen troffen wij aan: De Geheimen der Zee, 's Roosjes genezing, De Maan. Stukken vol gevoel zijn: Vaarwel, (Tot mijne dochter Helena), Oud zijn, en andere.
Waar de dichter zijn hart lucht geeft om het slechte te geeselen, daar vindt hij krachtige klanken als in: Eerbiedig 's Werkmans kind, Naturalismus en Zedeloosheid; - waar hij de schoonheid huldigt, het goede en het ware verheft, de vrijheid bezingt, daar levert hij gedichten als Idealismus, De huidige Dichters, Hoe kwam hel Lied, Genie en Vrijheid, Tot de Schim van Jan van Rijswijck, enz.
Na al den lof, welken wij Fantazie en Leven hebben toegezwaaid, zal men misschien vragen, of daar ook niets te beknibbelen valt? Toch wel! Zoo wordt de zoetvloeiendheid wel hier en daar om het rijm opgeofferd. In het eerste stuk
| |
| |
van den bundel: O, kon ik Dichten, b.v. vinden wij het vers
O! kon 't ik lijk de Winter 't kan
alles behalve mooi.
Misschien zouden wij in enkele gedichten nog wel een foutje tegen de prosodie kunnen uitkippen, doch het lezen van Bernaerts poezie heeft ons zooveel genoegen verschaft, dat wij die taak liefst aan anderen willen overlaten.
Frans de Ghent.
| |
III.
Charles Dickens' volledige werken. Volksuitgaaf aan 1-50 fr. per deel. Gent, Ad. Hoste.
Sedert onze laatste bespreking dezer goedkoope uitgave hebben het licht gezien: Maarten Chuzzlewitt, 3 deelen, en Olivier Twist, 2 deelen.
De werken van Charles Dickens verouderen niet. Zij behooren tot de goede boeken welke men, na ze eens gelezen te hebben, met gretigheid weder ter hand neemt, en met even veel genoegen herleest. De goede, gezonde strekking dezer boeken kan niet in twijfel getrokken worden. Hetzij Dickens, in zijne getrouwe schetsen der Engelsche samenleving, de aanstootelijkste misdaden hekelt, of de verhevenste deugden ophemelt, altijd blijft hij boeiend en leerend tevens. Hij schrijft om het hert des menschen beter te maken, en met dat doel stelt hij hartroerende tooneelen nevens vreeselijke, afschuwbarende toestanden, en dit alles kleedt hij in op zijne eenige, eigenaardige wijze, vol humor, vol opmerkensgeest. Charles Dickens kent het menschelijk hart tot in zijne minste plooien: dit bewijst hij in elk zijner werken, waarin hij de boosheid bestrijdt, den zwakke of verdrukte tegen de grooten of verdrukkers verdedigt en oprechte broederliefde huldigt. Geen wonder derhalve dat deze Engelsche humorist wereldberoemd is.
Onnoodig is het dan ook de uitgaveder Volledige werken van Dickens verder aan te bevelen. Goedkoope en goede waar prijst zich zelve. Dit laatste zij gezegd voor hen, die met
| |
| |
deze flinke boekdeelen nog geene kennis hebben gemaakt. In de eerste reeks zagen het licht: Nikolaas Nickleby, 3 deelen, Samuël Pick-Wick, 2 deelen, Nellij, 2 deelen, Maarten Chuzzlewitt, 3 deelen, en Olivier Twist, 2 deelen, te zamen 12 boeken, elk met eene plaat versierd.
De stoffelijke verzorging laat niets te wenschen: goed papier, duidelijke letter, nette uitvoering, ziedaar wat deze uitgave nog meer aanbeveelt. Zal de uitgever op deze reeks van Dickens werken nu eene tweede laten volgen? Wij hopen het volgaarne en drukken den wensch uit, dat hem de ondersteuning van het lezend publiek ruimschoots ten deele valle.
Frans de Ghent.
|
|