aan de beroemde vrouw, die ik hoogschat, bewonder en zusterlijk bemin uit al de kracht van een kunstminnend hart.
Ik meen, Mijnheer, U deze regelen te moeten opsturen om niet als eene onverschillige kunstzuster, door het openbaar te worden aangewezen.
Ik teeken mij hoogachtend en eerbiedig
Uw Ed. onderdanig
Weduwe VAN ACKERE,
Geb. Maria DOOLAEGHE.
Diksmuide, 25 Oktober 1882.
Aan de deelnemers in het feestalbum werd door Mev. Bosboom den volgenden dankbrief in fac-simile, dat getrouw haar geschrift weergeeft, gezonden:
M,
“Onze wensch is vervuld. Uw zeventigste verjaardag is gewijd tot eene nationale gebeurtenis”, zoo sprak dr. J. Ten Brink in zijn slotwoord op het feest, dat mij den 16den September jl. was bereid en dat het “in waarheid een feest was, zooals men er in Nederland ter eere van een' levenden kunstenaar slechts zelden aanschouwde” (mr. Vosmaer) dank ik in de eerste plaats aan hen, die het plan daartoe ontwierpen, die er de uitvoering van leidden, en verder aan allen, die door hunne gaven en talenten het dus glansrijk hielpen verwezenlijken. Daarvoor bied ik u, die aan het album uwe zeer gewaardeerde medewerking hebt geschonken, of op eenige wijze uwe deelneming in de feestviering hebt betoond, en daardoor blijk hebt gegeven van uwe sympathie voor mijn werk en persoon, de betuiging van mijn oprechten dank en de verzekering, dat de herinnering aan dit eenig feest onuitwischbaar voor mij zal blijven gedurende mijne verdere levensdagen.’