‘Mijne Heeren
Namens Mej. Loveling is mij de last opgedragen U allen te bedanken, over deze zoo vereerende betooging.
Mej. Loveling is innig ontroerd over uwe al te vleiende huldebewijzen, en zij weet niet hoe die te beantwoorden.
Wat zij schreef, schreef zij uit de volheid van haar gemoed. Hierbij dacht zij weinig aan den bijval, die haar kon te beurt vallen.
Vooral verwachtte zij er zich niet aan, dat de beroemdste dichters en geleerden van Zuid-Nederland, dat de erkende aanvoerders der groote Vlaamsche vrijzinnige partij er ooit zouden aan gedacht hebben haar met zooveel plechtigheid geluk te wenschen over hare nederige pennevruchten.
De verrassing is voor haar dan ook van de aandoenlijkste en loont haar werk boven verdienste.
Niet zonder een gevoel van erkentelijke verlegenheid ontvangt zij heden het geschenk van den talentvollen beeldhouwer Vander Linden, dat de Antwerpsche Afdeeling en het gansche Willems-Fonds zoo heusch tot hun gezamenlijk geschenk hebben willen maken.
Met een borstbeeld vereert men gewoonlijk beroemde mannen. In dit geval zijn het veel meer beroemde mannen die haar vereeren, en geldt het enkel eene aanmoediging zoo opwekkend en in hare oogen van zoo groot gewicht, dat zij er nieuwe krachten zal in putten om met verdubbelden ijver hare bescheidene letterkundige taak te vervullen.
Hoe weinig begoochelingen zij ook over hare werken koestert, - toch kan zij niet nalaten U te betuigen hoe fier zij zich tevens gevoelt, dat zij vanwege zooveel uitstekende leden van het Willems-Fonds, die uit al onze Vlaamsche gewesten zijn bijeengekomen, zulke welwillende waardeering mag ondervinden.
Ontvangt dus allen, Mijne Heeren, de welgemeende uitdrukking van hare diepste dankbaarheid.’
Vervolgens werd aan Mej. Loveling door den heer Cornette, in naam der vrijmetselaarslogie: Les enfants de Thémis, van Antwerpen, een bloemkorf en door den heer Verstraete, namens de afdeeling Schaarbeek, een bloemtuil en een album aangeboden.
Gedurende den maaltijd zong de gekende Vlaamsche zanger