voldeed maar half, het stuk viel niet, maar het succes was niet veel meer dan een ‘succes d'estime’; wel was de dialoog schoon en natuurlijk, wel kwamen in het stuk enkele treffende meesterlijk bewerkte tooneelen voor, maar de zeden en gebruiken van den Elzas, die men gemeend had er door te leeren kennen, waren maar terloops en zeer onvoldoende geschetst. De verwachtingen van velen werden teleurgesteld. Het oordeel der pers viel ook al niet ten gunste van het nieuwe werk uit. Sarceij en verschillende andere kunstrechters van naam keurden het zelfs bijna onvoorwaardelijk af.
Geheel anders was de ontvangst, die het stuk hier te beurt viel; reeds de eerste voorstelling vond eenen buitengewonen bijval en meer dan drie weken achtereen werd het voor goed bezette zalen vertoond.
De meeste onder uwe lezers zullen den inhoud van de ‘Rantzau's’ kennen, daar bijna alle dagbladen het stuk na de opvoering te Parijs besproken hebben. Wij achten het dus overbodig, nogmaals de handeling in haar geheel te verhalen. In elk bedrijf vonden wij eenige tooneelen, die meesterlijk geteekend waren. Zoo in het eerst bedrijf het bezoek des twee Rantzau's bij den ouden schoolmeester Florence, in het tweede het slottooneel waarin Jan Rantzau, in zijne woede zijn eenig kind wil slaan, omdat zij weigert den opperhoutvester Lebel te trouwen, dien haar vader haar tot echtgenoot wil geven, om zich des te beter op zijn broeder Jacques te kunnen wreken: het derde bedrijf is het schoonste van geheel het stuk; het tooneel, waarin Georg Rantzau aan zijn vader Jacques mededeelt, dat hij verliefd is op Louise, de dochter van Jean, Jacques doodsvijand, en dat, waarin de vroeger zoo trotsche Jan smeekend en weenend aan het huis zijns broeders klopt om hem te bewegen het leven van zijne dochter door een huwelijk met George te redden, laat op den toeschouwer een diepen indruk achter; men bewondert tegelijkertijd het talent en de tooneelkennis, waarmede deze tooneelen geschetst, de meeste karakters geteekend zijn.
Onder de weinige fouten, die het stuk aankleven, springt het gemis aan oorspronkelijkheid het meest in het oog. De intrigue is lang niet nieuw en in tal van draken reeds op alle mogelijke wijzen behandeld. Bij de vele goede hoedanigheden aan het stuk eigen, stapt men echter gemakkelijk over dit gebrek heen, vooral, omdat de schrijvers de oude stof handig in een nieuw gewaad wisten te steken.
De opvoering door de Vereeniging was uitmuntend; de heeren Bouwmeester als Florence, Spoor als Jean, van Schoonhoven als Jacques Rantzau, Fourniaire als George, Mej. van Biene als Louise, allen waren even voortreffelijk in hunne rollen en schenen dezelve met veel lust te vervullen; de ‘mise en scène’ liet bijna niets te wenschen over.
Wat nu de vertaling betreft zij was, ofschoon over het algemeen niet onverdienstelijk, niet vrij van fouten. Hier en daar had de heer Haspels, de vertaler, minder woordelijk moeten zijn. - Het klinkt toch b.v. alles behalve fraai een weiland, dat in het fransch ‘Malgré Jean’ heet,