De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 12
(1882)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 327]
| |
De hymnus aan de schoonheid
| |
[pagina 328]
| |
Naar alle waarschijnlijkheid zal onze Vlaamsche zanger Blauwaert het bijzonderste deel uit dit werk zingen. De Schoonheidshymnus zal het fijnste werk zijn, dat Benoit tot hiertoe gemaakt heeft. Onder andere deelen komt daarin voor een Dans in den tempel der Schoonheid, die, zoo door opvatting als fijne schakeering, een echt drijfwerk is, waaraan de meester ons weinig gewoon heeft gemaakt, een stuk dat, als ik mij niet vergis, gebisseerd zal worden. Dat er oogenblikken van losbarsting, met thebaansche trompetten, orgel en koren, in voorkomen, zulks is natuurlijk. Een kunstwerk moet niet voortdurend op één punt samengetrokken zijn; wat meer is; waarom zou men de schoonheid niet vieren met een weinig overtolligheid in de uitdrukking en bijgevolg in het orkestgedeelte? Overigens de dichter heeft er zich op toegelegd den toonkunstenaar met eenige tegenstrijdigheden te doen kampen. Na de Inleidingsrei, welke de schoonheid viert, komen de Domheid en het Geweld te voorschijn, en worden door het Volk bekampt. Het is na dien kamp dat de tonen van het orgel en der thebaansche trompetten losbarsten, welke den indealen Dans voorafgaan, waarvan wij hooger spraken. Daarna komt de Kunstenaarspsalm, groot aria voor baryton, orgel, strijk- en blaasinstrumenten, en eindelijk de Slotrei. Hier is het hoogste punt van het gewrocht; het orgel en het orkest werken samen, en te midden van die krachtontvouwing, bewegen zich de koren, nemen in kracht toe en maken met het intrumentaal gedeelte een woelig en wonderbaar geheel, dat den Hymnus aan de Schoonheid bezegelt en hem zijn waren glans, zijn waar karakter geeft. Het orgel speelt een overgrooten rol in dit slotgedeelte en indien Peter Benoit hulde aan de Schoonheid heeft willen bewijzen, zoo heeft hij ook zijnen doorluchtigen vriend Alphons Mailly, den kundigen professor van orgel, niet vergeten. Wij mogen den Schoonheidshymnus beschouwen als de voortzetting der richting, welke Benoit met zijn Kinder-oratorio en zijn Dichterslied ingeslagen heeft, en welke, voor wat de kleur betreft, eene nieuwe bron daarstelt op het orkestraal gebied van den Vlaamschen meester.’ Tot zooverre de Fédération. | |
[pagina 329]
| |
Wij mogen er bijvoegen dat Peter Benoit dezer dagen eene muzikale lezing van zijn nieuw werk gehouden heeft in het bijzijn van Warnots, Hiel, De Deken, en tal van toonkunstenaars. Allen hebben hunne bewondering over den prachtigen Hymnus uitgedrukt, die, wij zijn er zeker van, een nieuwen perel zal vormen aan de kroon van Peter Benoit en van de Vlaamsche Nationale toonkunst. Toon Schilders. |
|