De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 12
(1882)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 281]
| |
Noord-Nederlandsche Leestafel.Ik heb een grief, en nog wel een zeer groote, tegen hetgeen wij het wereldverkeer noemen. Wij komen te veel en te dikwijls met andere volkeren of zelfs met onze eigene landgenooten uit verschillende gewesten in aanraking, en onze nationaliteit, ons karakter en vooral onze taal lijden daaronder. De duizende eigenaardigheden van onze Nederlandsche spraak gaan allengs verloren; de taal wordt eenvormig, zij wordt als het ware in een officieel-conventioneele, zoogenaamde fatsoenlijke taal (!) hergoten en de tongvallen, dialecten, provincialismen en wat dies meer zij, dreigen in een niet te verwijderde toekomst verloren te gaan. Mogen sommigen zich daar ook al weinig om bekommeren en het niet spijtig vinden, wanneer een tongval verdwijnt, dien zij soms plat, boersch of dwaas heeten - zeker wel omdat de eerste begrippen van den oorsprong onzer schoone taal hun geheel en al ontbreken - niet zóó wij. Voor ons en voor allen die hunne taal beminnen, hebben die verschillende tongvallen iets eigenaardigs. Sommige woorden en uitdrukkingen hebben geheel en al hun archaïsch karakter behouden en zijn voor den taalvorscher van onberekenbare waarde in zijne studie. Wij hebben dan ook met ware vreugde de verschijning begroet van het tijdschrift ‘Onze Volkstaal’ dat ten doel heeft de verschillende woorden, uitdrukkingen, spreekwijzen, uit alle provinciën van Noord- en Zuid-Nederland te verzamelen en tot een waar museum te rangschikken, waar al die taalschatten met eerbied en zorg voor de nakomelingschap zullen bewaard worden. De eerste aflevering van dit tijdschrift, dat door de heeren Blom en Olivierse te Culemburg wordt uitgegeven, ligt voor ons en toont aan wat het zal en wil worden. | |
[pagina 282]
| |
Behalve een breedvoerig programma en een paar bijdragen over: ‘Dialectvorsching in het Nederduitsch, door den heer Mielck, en over: ‘De quantiteit in de Noordbrabantsche Volkstaal’ door Brabantius, vinden wij er een lijst van woorden, op het eiland Schouwen en in het doop Serooskerken in gebruik; verder Zaansche woorden en uitdrukkingen, lijst van woorden gebruikelijk aan de Koninklijke Militaire Akademie, en ten slotte: Proeve eener bibliographie der Nederlandsche dialecten door Louis D. Petit. Zooals men ziet, een rijke, belangwekkende en zeer afwisselende inhoud. De heer Taco H. de Beer treedt als redacteur op en onze beste taalkundigen hebben hunne medewerking toegezegd. Wij noemen slechts Dr. Cosyn, Dr. Gallée, Dr. Heremans, Dr. Kern, Prof. Symons en Dr. Beckering Vinkers, wier namen op den omslag vermeld zijn. Wij kunnen deze uitgave niet genoeg aanbevelen aan allen, die onze Nederlandsche taal liefhebben en beoefenen. Maar wij hopen ook dat allen zullen medewerken; en alle kunnen dit, door ieder uit zijne omgeving, streek, stad of dorp, de vreemde, oude of afwijkende vormen, spelling en beteekenis van woorden, uitdrukkingen en spreekwijzen te verzamelen en aan de redactie op te zenden. Zulk een werk kon alleen volledig zijn en der volmaaktheid nabij komen, wanneer allen in de mate hunner krachten er aan medewerken en er belangstelling in betoonen. ***
De heer Pol de Mont was sedert lang de lieveling van het Zuid-Nederlandsch publiek. Hij is het nu ook van het Noord-Nederlandsche geworden. Wij begrijpen volkomen de gunst, welke dezen nog jeugdigen dichter ten deele valt; zijn vruchtbaar en oorspronkelijk talent geven hem daarop alle recht. Nauwelijks was van zijne hand Loreley verschenen, of een andere bundel lag reeds ter perse. Deze laatste werd onder den titel van ‘Idyllen’ door den uitgever H. Pyttersen te Sneek in een zeer net en bevallig gewaad in de wereld gezonden. | |
[pagina 283]
| |
Evenals alle gedichten van dezen Vlaamschen dichter, munten ook de Idyllen door zangerigheid en zoetvloeiendheid uit. Het boek bevat drie groote gedichten, voorafgegaan door een Sonnettentrits. Het eerste stuk: Hector en Andromache is eene liefdegeschiedenis, een mengsel van luim en sentimentaliteit; het tweede Pulcinello, waarvan het grondgedacht aan Andersen ontleend is, beschrijft de liefde van eenen mismaakten hansworst voor eene overschoone Colombine; terwijl het derde: Een Rapeling het ongelukkig leven en sterven van een onecht en verstooten kind mededeelt. Vol gevoel en humor zijn deze 3 gedichten; geene eentonigheid, maar natuur en leven, beweging en kracht; vooral de aanschouwelijke voorstelling komt bij Pol de Mont het volmaakte nabij. De vorm is vrij keurig, behalve hier en daar een kleine zonde tegen maat en klemtoon, en een paar duistere plaatsen. Gaarne zouden wij uit dezen bundel een drietal brokken overnemen, maar wij willen onze lezers liever al de aantrekkelijkheid van het nieuwe laten, en niet het genot verminderen, dat zij zeker zullen smaken, wanneer zij dit boek zullen doorlezen.
***
De Heer Jac. Robbers te Rotterdam heeft een nieuw deeltje van Jules Vernes Wonderreizen uitgegeven. Het is een vervolg op de ‘Vlotreis’ waarover wij in een der vorige nummers van dit tijdschrift hebben gesproken, en het draagt tot titel ‘Het Raadselschrift’, gevolgd door een nieuw verhaal ‘Een drijvende stad.’ De werken van Jules Verne behoeven voorzeker geene aanbeveling en de lezers van de ‘Vlotreis’ zullen ongetwijfeld verlangend zijn het einde van dit wonderbare verhaal te kennen. Evenals de overige boekdeelen is ook dit door eene menigte gravures opgeluisterd; deze laatste schijnen ons echter niet zoo frisch meer als wel in de vorige werken het geval was. Zulks neemt echter niets af van de waarde van het boek zelf, dat vloeiend vertaald en nog al vrij van basterdwoorden is en als uisspanningslectuur alleszins aanbevelenswaardig. | |
[pagina 284]
| |
De 2de aflevering van de ‘Volledige Dichtwerken van Constantijn Huygens’,Ga naar voetnoot(1) is verschenen. Wij hebben over deze uitgave reeds vroeger ons oordeel uitgesproken en kunnen nu volstaan met de vermelding, dat deze 2de aflevering, wat goede stoffelijke uitvoering, bewerking, kritische aanteekeningen en verklaringen aanbetreft, de eerste getrouw op den voet volgt Voor de beoefenaars onzer zestiende-eeuwsche taal zal deze uitgave zeker niet zonder nut en waarde zijn, ofschoon het ons voorkomt dat de ophelderende nota's hier en daar wel wat vollediger konden wezen. In eene volgende afl. is dit gebrek gemakkelijk te verhelpen. Druk en uitvoering laten niets te wenschen.
A.N. Batavus. |
|