stelen, die niet alleen hare taak zouden verzwaren, vermoeielijken, maar hare krachten verlammen, hare beste inzichten tegenwerken en verijdelen.
Hare terugkomst, de bijval die haar wachtte, de diensten welke zij hoogst waarschijnlijk zou bewijzen en die het anderen niet gelukt was te bewijzen, dit alles stak velen tegen, hitste hunne afgunst aan en deed hen vreezen. Bijna alsof er onder de zon van het kunstlievende Antwerpen geene plaats was voor vele kunstenaars, van de waarde van Mej. C. Beersmans, wanneer die bestaan, om allen naar waarde geschat en bewonderd te worden, zonder dat de bewondering en de hoogschatting, welke men de eenen toedraagt, schade, afbreuk doen zou aan de anderen.
Zich reeds gekrenkt gevoelende over de publieke bespreking der wedde, welke zij gevraagd had, en waartoe zij ten volle recht had, - aangezien zij om meerder arbeid te doen, zich hoegenaamd stoffelijk niet moest verminderen, - daar het voorstel tot terugkeeren niet van haar uitging en vooral daar zij aan ons tooneel een veel grooteren dienst bewees met terug te keeren, dan ons tooneel aan haar, werd Mej. C. Beersmans het nog veel meer, toen men benevens andere dommigheden rondstrooide en met een zeker genot vertelde, dat zij in Holland niet meer blijven mocht, dat men zich sedert lang van haar zocht te ontmaken, dat zij daarom terug naar Antwerpen wilde komen, dat men bijgevolg hare hooge pretenties niet moest aannemen, enz. enz... Doch wat de kroon op het werk zette dat was, buiten de vertelselt jes van allen aard die de kunstenares moesten raken, de eerlooze verdichtsels uit het privaat leven, dat voor elk welopgevoed mensch gesloten moet blijven.
Wij willen over dit laatste punt niet uitweiden en halen het enkel aan als een bewijs, welke laffe onkiesche middelen er soms in het werk worden gesteld, en ongelukkiglijk genoeg met bijval, om een doel te bereiken.
Wat er nu ook van zij, Mej. C. Beersmans komt niet naar Antwerpen en blijft in Holland, tegen den wil en tegen de goesting onzer Noorderbroeders die nu, helaas, zullen veroordeeld zijn om iemand die hun verveelt, nog eenige jaren als hoofdrol aan hun tooneel te zien schitteren.
Wij betreuren ten zeerste de voorgevallene feiten; degenen