Het Nederlandsch in het Middelbaar Onderwijs.
Aan de Kamerleden is uitgedeeld een verslag, opgemaakt door den heer Olin, namens de commissie, gelast met het onderzoek der voorstellen, bij de Belgische Kamer ingediend om meerder uitbreiding te geven aan het onderwijs door de Nederlandsche taal in de gestichten van middelbaar onderwijs, bestuurd door den Staat. Hierbij is gevoegd een wetsontwerp, over hetwelk het ministerie en de commissie het eens geworden zijn.
Vooraleer dit ontwerp mede te deelen en te bespreken, is het noodig eenen blik te werpen op het vraagpunt, waarover hier beslist moest worden.
Onder de grieven, welke de Vlaamsche bevolking van België sedert 1830 tegen de bestaande orde van zaken deed gelden, stonden op den voorgrond die, welke betrekking hadden tot het rechtswezen, het binnenlandsch bestuur en het onderwijs. In deze drie vakken was het Nederlandsch, de taal der meerderheid van onze bevolking, zoo goed als buitengesloten.
In 1873 werd eene eerste voldoening gegeven aan die klachten door eene wet op het rechtswezen, waarbij het gebruik van de twee landstalen aan de keus der pleitende partijen wordt overgelaten, met deze beperking, dat, waar niet gekozen wordt tusschen beide, het Nederlandsch door het gerechtshof moet gebruikt worden.
In 1878 volgde eene wet, waarbij eene merkelijke verbetering werd gebracht in het gebruik der talen in zaken van bestuur. In de Vlaamsche gewesten, werd er voorgeschreven, zou de Nederlandsche taal gebruikt worden als gewone taal, en zou het Fransch in elk geval met eene Nederlandsche vertaling moeten vergezeld gaan.
Het is waar, dat beide wetten slechts eene gedeeltelijke rechtsherstelling ten gevolge konden hebben, maar wat hunne uitwerking ten goede het meest in den weg stond was de onvoldoende taalkennis bij rechters, advocaten en hoofden der plaatselijke besturen. Om aan de twee eerste wetten al hunne vruchten te doen dragen, en om voldoening te geven aan de