De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 11
(1881)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 563]
| |
bekleedt bij eene der beste plaatsen en als tooneelschrijver heeft hij zich zeer gunstig doen kennen. Zijn lief boekje van 72 blz., Vergeet-mij-nietjes, dat wij ter beoordeeling ontvingen, bevat vier vertellingen, namelijk: De Zwaluwen (4 blz.), De Waterhond (20 blz.), Rozemondeken (19 blz.) en De Kersboom (14 blz.). Ofschoon het slechts vier kinderverhaaltjes zijn, hebben wij ze niet veel genoegen gelezen. Ingewikkeld zijn ze niet; maar dat mag ook niet voor de kleine lezers, voor wie zij bestemd zijn: hunne eenvoudigheid is derhalve eene verdienste. Deze vier geschiedenissen zijn waarlijk prettig verteld, en in eene bevattelijke taal geschreven. Het jonge volkje zal er deugd van hebben, en al lezende zal het leeren, want Geiregat heeft in elk zijner Vergeet-mij-nietjes een zedelesje verborgen gelegd, dat de kleine lezer zonder de minste inspanning ontdekken zal. Het boekje heeft ons zoo goed bevallen dat wij het paar opmerkingen, welke wij zouden kunnen maken, maar in de pen houden. Veel liever zeggen wij tot allen, die kinderen hebben, welke goed lezen kunnen: ‘Koopt de Vergeet-mij-nietjes van Pieter Geiregat! Gij zult u uw geld niet beklagen. Het is een allerliefst en nuttig Kerst- en Nieuwjaargeschenk, waarvoor uwe jongens en meisjes u dankbaar zullen zijn!’ Onnoodig er bij te voegen, dat dit werk van den Gentschen schrijver alleszins geschikt is om als prijsboekje in de scholen van dienst te zijn. Wij willen de bespreking van dit goede boekje niet eindigen zonder den wensch uit te drukken nog meermalen op dergelijke pennevruchten vergast te worden. Frans de Ghent. | |
III
| |
[pagina 564]
| |
en eenvoudig, en waardig der kunstzangers en liefhebbers aanbevolen te worden. Wij zullen ons echter een paar aanmerkingen veroorloven, die, wij hopen het, de schrijver ons niet ten kwade zal duiden. Klein Nederland is eenvoudig, maar niet oorspronkelijk, bijzonder voor wat de rythmiek aangaat. Verder keuren wij niet goed dat de toondichter zijne muziek niet met de woorden overeenbrengt, dat is te zeggen, dat hij in zijne muziek rusten doet, wanneer er in de poëzie geen rustteeken voorkomt. (Zie 1e koeplet, 2e vers.) En thans eene algemeene aanmerking. Alle melodie bevat hare eigene grondharmonie; bij middel der akkoorden worden deze twee bestanddeelen aan elkander gehecht; de akkoorden zijn derhalve gansch afhankelijk van de grondharmonie. Diensvolgens staat het den toondichter niet vrij de melodie te doen klinken zooals hij verkiest, door bijvoorbeeld akkoorden te gebruiken vreemd aan de grondharmonie: zulk een stelsel is valsch en de muziek derhalve wordt zulks ook. Van de 3 liederen van Leon Bouman, hierboven vermeld, zijn er twee vooral goed. De Napoleons-Ballade zullen wij liefst onverlet laten; onzes inziens had de toonzetter wel gedaan le petit fils van Napoléon le petit maar niet te bezingen. Het lied: Kind en Grijsaard is frisch en eenvoudig: de schoone poëzie van de Génestet is goed begrepen en weer gegeven; het begin der tweede stroof echter kan Bouman beter. In het Lentelied zit leven en beweging; het is zachtvloeiend, frisch en lief, jammer dat er nog al melodieke herhalingen in voorkomen. Ten slotte nog eene aanmerking: Men vermijde in eenvoudige liederen de te moeilijke klankoverschrijdingen en toonaardovergangen; eenvoud is altijd in het voordeel der uitvoering en der meerdere verspreiding of bekendmaking van een lied.
Gent. Edward Blaes. |
|