De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 11
(1881)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 547]
| |
Nederlandsche schouwburg.Ga naar voetnoot(1)Optreden van Mej. Catherina Beersmans.
| |
[pagina 548]
| |
Turnhout echter leverde geen genoegzaam bestaan op en moeder Beersmans ging zich in 1857 metterwoon te Brussel vestigen. Reeds verscheidene jaren verbleef Catherina in de hoofdstad, toen zij op zekeren avond voor het eerst naar den schouwburg ging, waar het drama: De armen van Parijs en het blijspel 's Avonds in de Mane werden opgevoerd. Met oplettendheid volgde zij al de bewegingen, al de gezegden. Zij gaf hare verwondering, hare aandoening, hare vreugde te kennen noch door tranen, noch door gelach, noch door van die kinderlijke, onweerhoudbare uitroepen: zij bleef onbeweegbaar, nadenkend. Den ganschen dag speelde het in haar hoofd wat zij gehoord, wat zij gezien had, en terwijl zij het huiswerk verrichtte, zong zij gedurig de koepletten, zoo goed mogelijk weder samengebracht, welke in 's Avonds in de Mane voorkomen. Op zekeren dag kwam bij haar te huis een harer ooms, die te dien tijde voorzitter der maatschappij De Veldbloem was. Hij hoorde hoe zijne nicht, al werkende, vroolijk de koepletten uit van Peene's stuk door het huis deed weergalmen Toen hare moeder hem zei, dat Netje nog enkel dacht en droomde aan komedie, raadde hij haar sterk aan, ‘Netje actrice te laten worden, want daar verdiende men veel geld mede.’ De goede man spotte misschien toen hij dat zegde, en had stellig nooit kunnen voorzien, noch durven voorspellen, dat zijne nicht eens de talentvolle Beersmans worden zou, die thans door Noord- en Zuid-Nederland bewonderd wordt. Van ‘actrice worden’ wilde hare moeder eerst niet weten. De oom nam Netje nog menigmaal mede naar den Schouwburg, waarheen zij zich hoe langer hoe meer getrokken gevoelde, en door zijn zeggen overgehaald, nam zij aan op een liefdadig concert der maatschappij De Veldbloem, de romance te zingen: Raad eener moeder. Groot was haar bijval. Felix Vandesande, toen bestuurder van den Vlaamschen Schouwburg te Brussel, merkte haar op door het juiste gevoel, waarmede zij deze romance had voorgedragen, en verzocht haren oom, haar eens bij hem te laten komen. Fier over den bijval harer dochter, overgehaald door de | |
[pagina 549]
| |
schitterendste beloften voor de toekomst, liet de moeder haar gaan. ‘Nog zie ik mij zelve, als was het gisteren, - zegde mij Beersmans - heel eenvoudig gekleed, gansch bestaan en verlegen, bij Vandesande binnentreden. Eerst deed hij mij eenige malen de zaal op en neder wandelen en toen een stuk lezen uit de Gierigaard van Conscience. Beiden moest ik naar zijnen zin gedaan hebben, want ik werd dadelijk geëngageerd tegen 5 frank per cachet.’ Voor de eerste maal trad zij op in het blijspel: De vrouw die haren man doet herbakken. Hare debuts waren niet zeer gelukkig, want, ofschoon zij slechts enkele woorden te zeggen had, viel zij tweemaal op het tooneel. Later nog trad zij op als Jaquinet, in Paljas; dat was alles voor het eerste jaar. Het volgende jaar kreeg zij belangrijker rollen, waarvan zij zich altijd tot ieders voldoening wist te kwijten en waardoor zij de gunst won van het publiek. Beersmans kwam in 1863 naar Antwerpen, waar zij voor de eerste maal optrap op 20 September, in de onbeduidende rol van Pepita, goedgelukzegster, in het drama de Bultenaar. Enkel kleine rollen werden haar het eerste jaar toevertrouwd. Ontbrak haar nog de bekwaamheid, om dîe rollen met talent te vervullen, zoo zorgde zij er altijd voor, hare rollen goed van buiten te kennen, sloeg bijzonder aandacht op hare kleeding en trachtte vooral aan de verschillende meiden, kameniers, dochters en boerinnen, waaruit haar repertoire toen was samengesteld, een verschillend karakter te geven. Zij nam hare rollen, hoe onbeduidend ook, immer ernstig op, iets wat het publiek ten beste voor haar stemde. Beersmans' opvoeding was niet volmaakt. Zij begreep dat het onmogelijk was eene goede tooneeliste te worden, zonder een ruimen schat van kennissen te bezitten. Zich de spreuk herinnerende: het is nooit te laat om te leeren, zette zij zich moedig aan het werk, bracht hare ledige oogenblikken door met het lezen van boeken, welke zij niet verslond om er den inhoud, de ontknooping van te kennen, maar welke zij met de meeste oplettendheid las, al de karakters nagaande en welke zij enkel dan toewierp, wanneer zij op elk ‘waarom’ een gegrond ‘daarom’ antwoorden kon. Ook in de geschiedenis, | |
[pagina 550]
| |
die zoo onmisbare bron voor haar vak, oefende zij zich ernstig. Hare veelzijdige begaafdheid, haar juist oordeel, hare uitgebreide kennissen over de voortbrengselen onzer letterkunde, zelfs over de vreemde, waarvan zij de vertalingen gelezen heeft, verschaffen thans het meeste genoegen, de aangenaamste en gezelligste gesprekken aan hen, die het geluk hebben met haar in betrekking te zijn. Geen wonder ook dat zij al spoedig de toevlucht werd van menigen jongen schrijver, die alvorens het voetlicht en het soms moeilijke publiek te durven trotseeren, hare wijze en verstandige raadgevingen inriep. Niet een enkel zal het zich ooit hebben kunnen beklagen, Beersmans' oordeel over zijn werk te hebben willen kennen; en de schrijver dezer regelen, die voor de üitstekende kunstenares eene onbeperkte bewondering koestert, zal haar eeuwig dankbaar blijven voor de bezorgheid, welke zij voor zijne eerste tooneelwerken gehad heeft en de moeite welke zij zich heeft gegeven, om ze bij het publiek ingang te doen vinden. Ondanks al haren iever en bekaamheid, ware zij wellicht nooit de Beersmans van heden geworden, zonder de goede lessen en verstandige raadgevingen, welke zij ontving van den toenmaligen bestuurder Eloy Lemaire, een man van veel tooneelkundige kennis. Hij ontwaarde alras de natuurlijke gaven, waarover Beersmans beschikte: eene rijzige gestalte, een beweegbaar gelaat, waarop zij zoo gemakkelijk kon uitdrukken, wat in haar binnenste omging, eene welluidende stem, die tot het hart der toeschouwers weet door te dringen, eene gemakkelijkheid tot het opvatten van karakters, eene natuurlijke houding, losse bewegingen en bij dit alles eene buitengewone neiging tot het tooneel. Aan Lemaire komt de eer toe in Beersmans het eerst meer dan eene gewone tooneelspeelster te hebben voorzien; hij trok zich harer dan ook bijzonder aan, en het is dank aan zijne kundige leiding, dat zij zulke rassche vorderingen maakte. Het volgende tooneeljaar kreeg zij, naast de mindere rollen in tooneel- en blijspelen. ook hoofd- en titelrollen in drama's te vervullen. Zoo zagen wij haar reeds optreden als Mistress Scheppard, in de Londensche bandieten, als Theresa de Catalaansche, in de Dochter der Vodderapers, als Marie | |
[pagina 551]
| |
Anna, de vrouw uit de volksklas, als Margot en Leonora de Concini, in Margot de bloemenverkoopster. Het was stout, op haren leeftijd, na zoo korten tijd in de tooneelwereld te hebben verkeerd, in dergelijke rollen reeds voor het voetlicht te durven komen; het was stout vooral, die rollen zoo spoedig te durven aannemen na Mej. Eugenie de Terre, die toen zoo hoog in de gunst van ons publiek stond en van wie men altijd zegde: ‘zóo komt er nooit eene meer!’.. Het valt niet in ons plan, hier eene vergelijking te maken tusschen het talent van Mej. Eug de Terre en dat van Mej. C. Beersmans, maar wij wilen toch met een enkel woordje aanmerken, dat het gezegde van ons volk geen evangelie is gebleken te zijn. Waren de rollen, welke Beersmans thans te vervullen kreeg, wel eens boven hare krachten, toch werkte zij onverpoosd en altijd maar ieverig voort; te dien koste immers alleen bestond er mogelijkheid eenen naam in de tooneelwereld te verwerven? Heden, dat haar talent onbetwistbaar is, heden, dat zij stellig aan het hoofd onzer Nederlandsche tooneelbeoefenaars staat, heden toont zij nog denzelfden iever in het aanleeren harer rollen. Nimmer betreedt ze in eene nieuwe rol voor de eerste maal de planken, dan met een zekeren angst. Verlangend is zij steeds te vernemen, of zij hare rol goed vervulde, en bereid de opmerkingen, welke men maken zou, aan te nemen, althans indien zij gegrond zijn. Vroeger werkte Beersmans om iets te worden; thans om ten minste te blijven, wat zij door werken geworden is. Welke les voor onze jonge tooneelspelers, die - het zij in het voorbijgaan gezegd - zich heel dikwijls de moeite niet geven hunne rollen van buiten te leeren; zoo maar voor het publiek verschijnen, zonder te weten wat zij zeggen moeten, dus ook niet welke karakters zij weer te geven hebben; die het woord studeeren niet eens begrijpen; het te klein achten na te zien, hoe meer gevorderde tooneelisten hunne rollen vertolken, en heel dikwerf zelven de schuld zijn, dat zij nooit iets worden dan gebrekkige tooneelspelers. Van jaar tot jaar bemerkte het publiek met vreugde de verwonderlijke vorderingen, welke Beersmans maakte; van jaar tot jaar verzwaarde hare taak; maar ook van jaar tot | |
[pagina 552]
| |
jaar verdubbelde haar iever, hare werkzaamheid, en geene enkele kon ooit, als zij, zoo zeer op de genegenheid des publieks zich beroemen, waarvan zij de lievelinge, de afgodin werd. In alle vakken heeft Beersmans haar talent laten blijken; in het blijspel was zij levendig, geestig, eigenaardig, in het tooneelspel eenvoudig, onderscheiden, in het drama roerend, aangrijpend; altijd juist, waar, treffend. Ook als declamatrice heeft Beersmans zich gunstig doen kennen. Het kostte echter veel moeite alvorens zij besluiten kon, ondanks de talrijke vragen, die haar van Noord-Nederlandsche Kunstmaatschappijen voortdurend toekwamen, een dichterlijk gewrocht voor te dragen. Op het einde van 1874 ontving zij eene nieuwe uitnoodiging van de maatschappij van Fraaie Kunsten en Wetenschappen van Rotterdam; zij wist niet wat te antwoorden; lust had zij genoeg om te aanvaarden, maar zij dorst niet, zij was bevreesd. Op eenen Zondag morgen der maand December van laatst genoemd jaar, bevond ik mij bij haar; het weder was buiten uiterst slecht; wij bemerkten er echter niets van, want in hare keuken was het, zoo niet dichterlijk, dan toch gezellig. Langen tijd hadden wij over allerhande zaken gesproken, toen Beersmans eensklaps in gedachten verviel en nu en dan inwendig lachte. Op mijn herhaald vragen wat haar scheelde, antwoordde zij ten laatste: ‘Ik zal u eens iets voordragen.’ Ik dacht eerst dat zij het zegde om te lachen, daar ik er haar reeds zoo dikwerf had toe aangezet. Maar neen, het was ernstig; zij richtte zich op en alleen voor hare moeder en mij begon zij het schoone gedicht Bij het Kerkportaal, van onzen puikdichter Jan van Beers op te zeggen. In den beginne ging het niet goed; zij kon haren lachlust niet weerhouden en moest telkens opnieuw beginnen. Ziende echter dat haar publiek ernstig bleef, aandachtig luisterde, begon zij nogmaals, ditmaal voor goed. Zeggen wat wij genoten hebben, toen wij die heerlijke verzen, met zooveel gevoel, zooveel talent hoorden voordragen, dat is onmogelijk; genoeg zij het te weten dat bij het eindigen, hare moeder en ik, de tranen in de oogen hadden; en zóó waren wij getroffen, dat wij nog immer onbeweeglijk zaten te luisteren, toen het stuk reeds geeindigd was; wij dachten er zelfs niet aan toe te juichen. | |
[pagina 553]
| |
Dien dag besloot zij de aanvraag der Rotterdamsche maatschappij toestemmend te beantwoorden en op 19 Januari 1875 trad zij voor de eerste maal in het publiek als declamatrice op. Groot was haar bijval en tot bewijs diene de volgende beoordeeling, uit de Nieuwe Rotterdamsche Courant overgenomen: ‘Na de pauze trad Mej. C. Beersmans op en reciteerde Van Beers' Kerkportaal. Ondanks het gezochte en ziekelijke, dat dit gedicht eigen is; ondanks de moeilijkheid, welke het, als gedeeltelijk in den dramatischen toon geschreven, den recitator biedt, oogstte Mej. Beersmans er welverdiende toejuichingen mede. Haar meer dan gewoon talent kwam ook in 't reciet schitterend uit, al was 't de eerste keer, dat zij dergelijke voordracht ondernam. Zij kleurde soms wat sterker dan die gene wenschen zou, voor wien de soberheid van 't klassieke een der kenmerken is van de hoogste kunst; maar toch, welke zeggingskracht, welke mimiek, wat actie! Hoe diepen indruk maakten, door hare voordracht, deze algemeene bekende verzen. Dat was te danken aan de kunst, die de eigen tonen wist te vinden voor de teederste en de heftigste, de lichtzinnigste en de erntigste gedachten. Dat Mej. Beersmans meer dan eene gewone tooneelspeelster is; dat zij eene van de zeer weinigen is, die de gaven, in eene tragedienne vereischt, bezitten,... dat bewees zij gisteren avond opnieuw. En Nederland heeft haar nog niet weten te winnen voor zijn Tooneel! Men laat toe nog dat ze zich verslijt aan spektakelstukken, in plaats dat ze eene eereplaats inneemt op een onzer eerste Schouwburgen, bij een onzer beste troepen, rollen vervullend, harer waardig! Eene tragedienne van haar talent zou 't misschien mogelijk maken, dat 't edelste genre der tooneeldichtkunst - het treurspel - in Nederland weder in eere werd hersteld. Of onze tooneelbestuurders dat begrepen, en niet rustten, voordat ze aan Rotterdam Mej. Beersmans hadden geschonken! Met dien wensch keerde het talrijke publiek stellig huiswaarts.’ | |
[pagina 554]
| |
Van dat oogenblik werden dan ook door verscheidene tooneelbestuurders pogingen aangewend om ons Mej. Beersmans te ontnemen, die alle, gedurende eenigen tijd vruchteloos bleven. De heeren Legras, van Zuylen en Haspels, bestuurders van het Rotterdamsch tooneel, ontzagen moeite noch kosten, deden de schitterendste voorstellen, en gelukten er ten laatste in hunne pogingen met goeden uitslag bekroond te zien: Beersmans was voor Antwerpen verloren. Gevoeliger verlies kon ons tooneel niet ondergaan, want Beersmans was er de wezentlijke ziel van; zij wist alles kleur, alles leven bij te zetten, en dank aan haar overwegend talent, gelukte zij er dikwerf in menig slechts half goed gelukt werk, tot een dragelijk iets te maken. Betere aanwinst daarentegen kon het Rotterdamsch tooneel niet doen en geen wonder dan ook dat de gansche drukpers haar in de vleiendste bewoording welkom heette. Ook toen zij op 7 September 1877 voor de eerstemaal te Rotterdam optrad, in l'Etrangère van Alex. Dumas, fils, was de zaal stampend vol, werd zij bij hare verschijning met daverend handgeklap begroet en bracht men haar eene ovatie, zoo hartelijk, zoo welgemeend. als wij ooit hebben bijgewoond. Sedert dien heeft Beersmans nog merkelijke vorderingen gemaakt, zooals het ons gegeven was meer dan eens te bestatigen. Onze Noorderbroeders weten haar uitstekend talent naar waarde te schatten en vereeren haar zoo zeer als wij zelven het ooit deden. Ook in het buitenland heeft zij haren naam weten te vestigen. Zooals men zich waarschijnlijk herinneren zal, heeft het Rotterdamsch gezelschap, waaraan Mej. C. Beersmans verbonden is, in den zomer van verleden jaar eenige voorstellingen gegeven te Londen. Voor ons hebben wij eene geheele reeks Engelsche bladen liggen, als Daily Telegraph, Daily News en Standard, die allen in de vleiendste woorden over onze Beersmans spreken, zooals men kan opmaken uit het volgende artikel, vertaald uit de Daily Telegraph: ‘Tot nog toe had het talentvolle spel van den schrijver Rosier Faassen - er is sprake van Anne Mie - die de rol van den wraakzuchtigen ouden boer vervult, voornamelijk de aandacht getrokken, maar in dit tooneel werkt het hoogst sympatieke | |
[pagina 555]
| |
spel van Miss Beersmans de bewondering van alle toeschouwers op. Eene actrice met zeldzame gaven, een muziekale stem, beweeglijke gelaatstrekken en een volkomen meesterschap over alle dramatische vereischten. Miss Beersmans verwierf luide toejuichingen van hare enthousiastische toeschouwers, door eene ontwikkeling van artistieke kracht, waarop het meerendeel zeker niet voorbereid was, en een spel opmerkelijk door het diepe gevoel; de ongedwongen ernst werd tot het laatste volgehouden met een effect, dat slechts een zwakke uitdrukking vond in de uitbundige toejuiching, die haar wederoptreden na afloop van het spel begroette. Als men denkt aan de moeielijkheden die eene actrice moet gehad hebben om zulk een indruk te maken op een publiek, dat voor het grootste deel onbekend is met de taal die gesproken werd, dan wordt die triomf nog grooter.’ Sluiten wij thans deze schets met den welgemeenden wensch, dat Beersmans nog vele jaren aan het Nederlansch Tooneel, waarvan zij het sieraad is, als de schitterendste star moge blinken!
***
Een woord nu over de vertooning. Hoe schoon is de natuur, zangspel in één bedrijf, gaan we onbesproken voorbij; kan die klucht er door op gewone avonden, voor een feestdag als het op 7 November was had men wel iets beters, iets fijners kunnen vinden als lever de rideau. Fiammina, tooneelspel in 4 bedrijven van Maria Uchard, ofschoon dagteekenende van over vijf en twintig jaren, wordt nog altijd met genoegen teruggezien en mag zich immer in bijval verheugen. Het is een werk van zeer groote verdiensten, waaraan men graag de kleinere gebreken vergeeft, omdat men medegevoerd wordt door de echt dramatische toestanden en dat over het geheele eene goede zedelijke strekking verspreid ligt. Het laatste bedrijf vooral is zeer aandoenlijk, en heeft de zakdoeken der dames grooten dienst laten verrichten. De uitvoering in zijn geheel genomen was niet alleen goed, maar wij durven er bijvoegen uitnemend. Zeggen dat Mej. C. Beersmans bij haar optreden gedurende verscheidene minuten | |
[pagina 556]
| |
met donderende toejuichingen werd begroet, in den loop van het stuk insgelijks werd toegejuicht, na elk bedrijf teruggeroepen en dat zij bij het vallen van den doek voor de laatste maal verplicht is geweest drijmaal voor het opgewonden publiek te verschijnen, schijnt ons onnoodig. Hoe zou het anders kunnen, wan neer de rol van Fiammina met zooveel talent wordt vervuld, tot in de kleinste bijzonderheden. Wij zullen haar niet stap voor stap volgen in het stuk, wij zouden enkel lof hebben neer te schrijven en dat wordt ten laatste banaal; laat ons liever ineens zeggen dat wij de Beersmans van vroeger geheel hebben teruggevonden met beschaafdere uitspraak, met betere ontwikkeling harer hoogst dramatische krachten. Haar bezield spel heeft hare medespelers aangevuurd, waaronder wij in de eerste plaats moeten noemen M. Dierckx, voor de puike wijze waarop hij de rol van George Dudley heeft vervuld; M.V. Driessens, behalve eenig gebrek aan geheugen, was insgelijks uitstekend in de rol van Daniel Lambert, vooral in het laatste bedrijf, en M. Lemmens heeft de rol van Henri Lambert, met veel gevoel gespeeld. Noemen we nog M. Van Kuyk, de losbollige Sylvain Duchateau en we zullen met de mannenrollen hebben afgerekend. Buiten Fiammina hebben de vrouwenrollen weinig te beteekenen en wij zouden er dus goed kunnen over zwijgen, indien we niet te vermelden hadden dat Mej. Mina Beersmans, dochter der gevierde kunstenares, voor de eerste maal in de rol van Laura Duchateau de planken betrad. Mej. Mina Beersmans, die als leerlinge de lessen der Tooneelschool van Amsterdam gevolgd heeft, durven wij van nu af eene schoone toekomst voorspellen, indien zij het voorbeeld harer moeder volgen en evenals zij deed onverpoosd wil werken. Rekening houdende van de goed te begrijpen ontroering, waaraan zij ten prooi was, heeft zij de rol van Laura Duchateau zeer lief gespeeld; zij begrijpt, ze gevoelt wat ze zegt, maar bezit natuurlijk de kracht nog niet het altijd uittedrukken zooals zij het begrijpt, zooals zij het gevoelt; dat vraagt oefening en studie. Hare uitspraak is zeer zuiver, hare stem zeer welklinkend en als figuur is zij al wat | |
[pagina 557]
| |
wenschelijk is. Ziedaar natuurlijke gaven genoeg om te gelukken. Vooruit dus met moed; de naam dien ge draagt legt u zware verplichtingen op, waaraan ge niet zult te kort komen; het Antwerpsch publiek van zijnen kant zal u bereidwillig ondersteunen en op u een gedeelte van de genegenheid overbrengen, die het immer uwe beroemde moeder toedroeg. En nu om te eindigen een woord van dank aan de Antwerpsche Schouwburgvereeniging, die ons het genot verschaft heeft onze Beersmans te bewonderen en toetejuichen. Wij hopen, dat wij nog dikwerf dezen winter van die kunstvolle avonden zullen mogen genieten.
9 November 1881. Edward Van Bergen. |
|