| |
| |
| |
Rubens' geboortehuis.
Eenige bladen uit mijn onuitgegeven reisboek.
In de maand Juni laatstleden, bij mijne afreize uit Italië en na een gedeelte van Zwitserland en Duitschland te hebben bezocht, vertoefden wij nog eenige dagen te Keulen, om ook de merkwaardigheden van die oude Germaansche stad te bezichtigen. Eene reusachtige, dubbele ijzeren brug, voor de spoorbaan, voor rijtuigen en voetgangers, en versierd met de ruiterbeelden van Frederik-Willem IV en Willem I, ligt over den Rijn en stelt Keulen in gemeenschap met het stadje Deutz; in de nabijheid leidt eene schuitbrug ook naar dezelfde plaats op den rechten oever, van waar men op hare schilderachtige ligging, in gansch hare uitgestrektheid langsheen den linker-oever der rivier, een heerlijk uitzicht geniet. Alwie van de eene plaats naar de andere, over eene dier bruggen gaan wil, moet eerst een tolgeld van twee pfenningen betalen, ‘ten voordeele van het gouvernement,’ luidt het bericht, dat verder de prijzen opgeeft voor een paard, voor een rijtuig, voor eenen ezel, enz. Dit tolgeld moet per jaar nog al veel opbrengen, want vooral des middags en des avonds is er geen gebrek aan volk.
Onze eerste wandeling te Keulen was natuurlijk naar de zoo zeer, maar nog niet genoeg geprezen Domkerk, een wezenlijk pronkstuk van ojivale bouwkunst. Ofschoon men sinds lang gemeld had dat de beroemde tempel eindelijk gansch voltooid was, bevonden wij integendeel dat er nog volop aan gewerkt werd. Ook gaat men, zoohaast er een troepje bezoekers aanwezig is, met de offerschaal rond, om giften voor den bouw in te zamelen; niemand weigert daartoe zijnen penning bij te dragen. In alle geval verzekerde men ons, dat al het werk nog voor het einde van dit jaar zou afgeloopen
| |
| |
zijn. Aldus heeft de gansche bouw niet minder dan zes eeuwen geduurd: in 1248 werd er de eerste hand aan gelegd; doch het werk werd herhaalde maal onderbroken en jaren lang gestaakt.
De Dom is nog grooter dan de O.-L.-Vrouwekerk van Antwerpen en de beuken zijn veel hooger, iets wat de indruk, als men er binnentreedt, merkelijk versterkt. Evenals de Domkerken van Milanen en Straatsburg is de tempel buitenwaarts met honderde beelden en beeldjes versierd; daarentegen is de versiering binnen in, nog zeer sober, en zelfs overal niet gelukkig aangebracht. Wij zagen er zeer kunstig geschilderde glasramen, welke van de xve eeuw dagteekenen; ook vindt men er eene waarlijk uitmuntende schildering van denzelfden tijd, een vleugelstuk, de Aanbidding der drie Koningen voorstellende, dat door uitvoering en kleurenpracht aan Rafaël doet denken.
Onbetwistbaar is de Dom van Keulen eene van de schoonste kerken der wereld; wij zijn er herhaalde malen in geweest en hebben den sierlijken tempel telkens met een nieuw genoegen teruggezien.
Lange voetwandelingen zijn, volgens ons, het beste middel om eene stad degelijk te leeren kennen; wij hebben dit stelsel op onze gansche reis overal gevolgd en er ons zeer goed bij bevonden; op die wijze ontmoet men omtrent al het zienswaardige. Het gebeurt wel eens dat men verdoold raakt, vooral in eene groote, volkrijkestad; doch met behulp van het plan komt men spoedig waar men wezen wil.
Bij het doorkruisen van Keulen in alle richtingen, is het ons gebleken, dat die stad haren ouden stempel nog heeft behouden; straten en huizen hebben nog hetzelfde uitzicht van voor eeuwen her, toen ze werden aangelegd en gebouwd; het houweel der afbrekers heeft hier nog geene gansche wijken neergehaald; 't is nog wel degelijk het oude Keulen van vroeger. De Hochstrasse is eene van de voornaamste straten der stad; het is ook daar dat men de meeste winkels aantreft. Vlak in de nabijheid, op de Casinoplatz, staat von Bismarcks bronzen standbeeld. Met zijn grimmig gelaat ziet de ijzeren
| |
| |
kanselier er waarlijk niet gemakkelijk uit: men zou schier denken dat zijn hart van hetzelfde metaal kan wezen als het beeld, dat hier ter zijner eere is opgericht. Het moge zeer gelijkend zijn, schoon is 't zeker niet!
Daarentegen is liet ruiterbeeld van Frederik-Willem III, met het kolossale voetstuk, op de Heumarkt, zeer keurig en sierlijk. Het oude stadhuis, met zijne Latijnsche opschriften en schilderachtige portiek, is een zeer eigenaardig gebouw. Toen wij er waren, was men het juist aan 't herstellen, zoodat schier de gansche voorgevel voor ons onzichtbaar was.
Het nieuw museum van schoone kunsten dagteekent slechts van voor een twintigtal jaren. Professor F. Wallraf, die in 1824 overleed, had zijne alleszins rijke verzameling schilderijen en oudheden aan zijne geboortestad geschonken; doch het duurde nog al verscheidene jaren eer men in bezit kwam van een geschikt lokaal om ze te kunnen plaatsen. Eindelijk toch kon in die behoefte worden voorzien, door de vrijgevigheid van een anderen Keulschen burger. In 1855 begonnen, werd het nieuwe museum in 1861 ingehuldigd; de handelsraadsheer Richartz betaalde al de kosten, welke, naar men zegt, ongeveer 750,000 fr. beliepen. Wij zagen er verscheidene Romeinsche beelden en borstbeelden, oude altaren, graven, enz., alsmede eenige plaasteren afgietsels van antieken, onder andere van de beroemde beeldengroep de Laocoon, een der schoonste meesterwerken van de beeldhouwkunst der oudheid, dat wij te Rome in het Vaticaansch museum hadden bewonderd en waarvan wij ook in het museum van Florence eene zeer schoone kopie in marmer hebben aangetroffen.
Schilderijen ontbreken er zeker niet: maar dat het allen van eerste qualiteit zijn, zouden wij niet durven beweren; evenwel is de Vlaamsche school er goed vertegenwoordigd, benevens de Italiaansche en vooral de oude Duitsche school. Wij vonden er een schoonen Rubens: de Ontgeesting van St-Fransiscus, de Prometheus van Jordaens, Drinkebroeders van D. Teniers, een Memlinck, een viertal stukken van A. Van Dyck, twee van A. Brouwer, een van Cuyp, vijf van A. Durer, waaronder zijne Reizende muzikanten, een
| |
| |
twaaftal portretten van Hans Holbein, eene Heilige familie door Corregio, een landschap van Salvator Rosa. Verder nog schilderstukken van Tintoretti, Guido Reni, Paul Veronese, Cranach, Van Ostade, Camphausen en anderen. Meerdere stukken der oudere Keulsche school zijn op gouden grond. In eene groote zaal was eene bestendige tentoonstelling van moderne schilderijen geopend, waarbij wij een paar stukken onzer landgenooten hebben opgemerkt, namelijk van de heeren Boks en Geets.
Op 15 Juni, den laatsten dag van ons verblijf te Keulen, kort na den noen, gingen wij naar de Sternen Gasse, om het zoogezegde Rubenshuis te zien. Het is een der grootste gebouwen van die niet breede straat, aan de rechterzijde, als men ze van de Hochstrasse inkomt, en draagt het nummer 10. De woning waar P.P. Rubens althans een deel zijner kinderjaren doorbracht, heeft twee verdiepen, elk van zes ramen straatwaarts; beneden zijn van weerszijden twee ramen en tusschen in eene koetspoort, in welker kroonlijst het jaartal 1729 staat. Vlak daarboven prijkt Rubens' borstbeeld in medaillon; op den muur, tusschen de vensters beneden, zijn twee marmeren platen gehecht met Duitsche opschriften. Op datgene welk ons het eerst in 't oog viel, lazen wij dat Maria de Medicis, koningin van Frankrijk, weduwe van Hendrik IV, moeder van Lodewijk XIII en van drie koninginnen, bij hare vlucht uit Frankrijk en door rampspoed vervolgd, in dit huis eene wijkplaats is komen zoeken en er den 3n Juli 1642, in 68 jarigen ouderdom overleed, in dezelfde kamer waar Rubens geboren was. Alvorens te sterven dankte zij het stadsbestuur van Keulen, voor de gastvrijheid, welke zij in die stad genoten had.
Het andere opschrift, dat wij eigenlijk eerst hadden moeten lezen, meldt dat P.P. Rubens, op den dag van St-Pieter en Pauwel, in dit huis geboren is, waar zijne ouders twintig jaren hebben gewoond; dat zijn vader er in 1587 overleed en in de St.-Pieterskerk begraven werd; dat de Germaansche Apelles, voor zijnen dood nog gewenscht had, zijne geboortestad eenmaal weer te zien, om zelve aan het kerkje, waarin hij gedoopt
| |
| |
was, zijne voortreffelijke schilderij op te dragen, verbeeldende de Kruisiging van Petrus, die hem door den senator Eberhard Iabach was besteld geworden.
Dit is de hoofdzakelijke inhoud van die twee in marmer gebeitelde opschriften, welke ten jare 1822 werden geplaatst. Onder aan staat de naam Wallraf; is het wellicht dezelfde professor, die zijne kunstverzameling aan Keulen vermaakte, welke op het einde van zijn leven, ook die twee steenen heeft doen plaatsen?
Iedereen kan het huis op zijn gemak bezichtigen, want het dient thans tot herberg en restauratie, gehouden door de weduwe Arenz. Wij stapten er binnen: in den gang, onder de poort, bestaat links een portiek; langs beide zijden van de poort vonden wij eene groote gelagkamer, doch er was geen mensch te zien. Na lang toeven kwam eindelijk de dikke waardin voor den dag, aan welke wij een paar kopjes koffie bestelden. Terwijl zij die ging bereiden, namen wij een kijkje op den grooten koer, waar ook eenige herbergtafels stonden: er waren een duiven- en een kiekenhok, en bezijden, langsheen den koer. was een bolbaanspel. Het achtergebouw, dat in een zeer eng straatje uitgang heeft, werd gebezigd tot het vervaardigen van gebakken schouwbuizen: de daartoe benoodigde steenkolen lagen bij hoopen op den grond.
De bovengedeelten van het Rubenshuis zijn aan verschillende personen verhuurd. Op zijne zoogezegde geboortekamer, daar waar ook Maria de Medicis is gestorven, is hoegenaamd niets meer te zien dat aan hem of haar herinnert; al de sporen van hun verblijf in die woning zijn teenemaal verdwenen.
Intusschen was onze koffie opgediend. Wel had ik mij ook elders, onder ander te Venetië, over de buitengewone kleinheid der kopjes en potjes verwonderd; maar hier werd dit nog overtroffen: vooral het melkpotje trok mijne aandacht, want dit behoorde blijkbaar tot een serviesje van kinderspeelgoed. Ook stelde ik der dikke waardin voor, het mij te verkoopen, om het als eene gedenkenis van het Rubenshuis mee te dragen; doch zij weigerde, jammer genoeg! het mij af te staan.
| |
| |
Wel was de koffie zoo slap als men het maar zou hebben kunnen droomen; doch wat gaf dit? Ik zat wellicht in dezelfde kamer waar de kleine Pieter Pauwel, aan de zijde zijner brave moeder, als kind had gespeeld; waar zijn vader wel eens zal hebben gezucht en naberouw gevoeld over zijne uitspattingen met Anna van Saksen, de overspelige vrouw van Willem den Zwijger; waar de hooghartige, verstootene koningin van Frankrijk aan de onbestendigheid van het ondermaansche, aan hare vervlogene grootheid en macht wel eens zal hebben zitten te mijmeren....
Ook ik zat voor mijn kopje koffie in nadenken verslonden, en mijne vrouw, de trouwe gezellin op mijne reizen, eerbiedigde mijn stilzwijgen. Onwillens rees bij mij de vraag op: ‘Waar is Rubens geboren?’ Dit veel besproken vraagpunt is, ondanks al wat men heeft gezegd en beweerd, nog verre van opgelost te zijn. Wel weten wij, dat het opschrift op het huis te Keulen, wat zijne geboorte betreft, bezijden de waarheid is; ook hebben zijne ouders er geen twintig jaren gewoond, vooral zijn vader niet, die van 1571 tot 1573, in de citadel van Dillenburg is opgesloten geweest, en wanneer hij eindelijk, op het herhaalde aandringen van Maria Pypelinckx en nadat deze eenen borgtocht van 6000 thalers had gestort, daaruit ontslagen was geworden, werd hem het kleine Siegen als gedwongen verblijf aangewezen. Eerst in de maand Mei van 1578, nadat aan den graaf Jan van Nassau volle kwijtschelding van den borgtocht met al de vervallen interesten was geteekend en op uitdrukkelijke voorwaarde dat Jan Rubens zich nooit in de landen van Willem den Zwijger zou vertoonen, konden zij zich te Keulen gaan vestigen, waar hij in den loop der maand Maart 1587 overleed.
Overigens, Maria Pypelinckx zegt zelve in een eigenhandig schrijven van 13 Maart 1573, gericht aan den graaf van Nassau: ‘want ick myn huys te Ceulen oock opgebroken hebbe om te beter by mynen armen siecken man te moghen wesen,’ en eene maand nadien, in eenen brief aan denzelfden graaf gericht, zegt zij: ‘ick hebbe te Ceulen myn huys opgebroken ende hebbe mijnen huysraet te Ziegen laten
| |
| |
brenghen, alwaar hy overhoop leedt.’ Het kan dus niet waar zijn dat Rubens' ouders te Keulen gedurende twintig jaren zouden hebben gewoond; ook is hun zoon Pieter-Pauwel er niet geboren. De heer L. Ennen, archivaris van die stad, houdt dit evenwel staande in zijne verhandeling: Uber den Geburtsort des Peter-Paul Rubens; maar ter staving van zijn gevoelen, kan hij geen enkel dokument aanhalen: al zijne beweringen berusten blootweg op gissingen.
Van zijnen kant is de Nederduitsche schrijver R.C. Backhuizen van den Brink, met twee brochuren: Les Rubens à Siegen, en het Huwelijk van Willem van Oranje met Anna van Saksen, historisch-kritisch onderzocht, voor Siegen als Rubens' geboorteplaats, in de bres gesprongen. Deze geleerde deelt verscheidene echte brieven en oorkonden mede; doch een afdoende bewijsstuk wordt er niet in gevonden. Hij grondt zich uitsluitend hierop, dat in het geboortejaar van P.P. Rubens, zijne ouders daar nog woonachtig waren.
Anderen beweren dat hij te Curingen of te Stevoort, twee dorpen omtrent Hasselt, het eerste levenslicht zou hebben gezien, en het bewijs dat zij daarvan leveren, is dat er eenige zijner bloedverwanten woonden!.....
Wijlen B.C. Du Mortier trad als kampioen voor Antwerpen in het strijdperk met twee brochuren: Recherches en Noulvelles recherches sur le lieu de naissance de Pierre-Paul-Rubens, waarin hij zeer behendig al het ongerijmde der beweringen van de heeren Ennen, Backhuizen, enz., omverre blaast. Wat hem betreft, hij is overtuigd, en tracht ook de andersdenkenden door eene macht van beweegredenen te overtuigen, dat P.P. Rubens te Antwerpen is ter wereld gekomen. Jammer dat de bewijzen, die hij tot staving van zijne zienswijze aanvoert, niet op vasten grond staan, maar slechts op veronderstellingen berusten, en wat hij en zijne volgelingen en naschrijvers later ook al in het licht gegeven hebben, wat tallooze oorkonden er openbaar zijn gemaakt, het afdoende bewijsstuk is tot hier toe nog niet geleverd.
| |
| |
Wel heeft men in den laatsten tijd veel gerucht verwekt over het ontdekken eener notarieele akte van 28 Augustus 1618, waarin P.P. Rubens, alsdan 41 jaren oud, als poorter van Antwerpen staat vermeld, en men leidde daaruit af dat hij dit recht als inboorling genoot, vermits zijn naam niet op de poortersboeken voorkomt tusschen de personen, welke den vereischten tol hadden betaald om het burgerschap te verkrijgen.
Hoofdstuk xxxvii van onze oude Rechten ende Costumen van Antwerpen zegt inderdaad, dat aan de van Antwerpsche ouders in den vreemde geboren kinderen, van natuurwege het inboorlingschap was ontzegd. Maar P.P. Rubens was een buitengewoon man, de geniaalste schilder van zijnen tijd; toen hij in 1618 als poorter optrad, had zijn kunsttalent het toppunt van den roem bereikt en de gansche wereld overschitterd; hij stond overal, bij koningen en grooten, in blakende gunst en zijn naam, over geheel den aardbodem met eere bekend, was met eenen stralenkrans omringd. Waarom dan zou Antwerpen, waar zijn vader schepene was geweest, waar hij zelve, door zijn langdurig verblijf had burgerrecht verkregen, niet fier geweest zijn op hem en het poorterschap niet stilzwijgend hebben toegekend aan den man, op wien alle landen, alle steden met trotschheid zouden hebben gewezen, en die in elke gemeente waar hij zich hadde willen neerzetten, als een welkome gast met opene armen zou zijn ontvangen geweest?
Wij zegden, dat de heer Du Mortier, in zijne overigens zeer geleerde verhandelingen, zijne redeneering al te veel op veronderstellingen staaft. Inderdaad, van gissing tot gissing afdalend, komt hij eindelijk tot het besluit, dat P.P. Rubens te Keulen heeft gewoond tot hij den ouderdom van ten volle tien jaren had bereikt, en daaruit leidt hij dan af, dat hij dus niet op het einde der maand Juni 1577, zooals tot dan toe algemeen was aangenomen, maar in den loop der maand Mei van gemeld jaar zou geboren zijn. De heer Du Mortier heeft hier Rubens' eigenhandigen brief slecht begrepen, ofwel den tekst een weinig geweld aangedaan. Ziehier wat P.P. Rubens,
| |
| |
op 25 Juli 1637, aan Geldorp schrijft: ‘Ick ben gheaffectionneert tot de stadt van Ceulen om dat ick aldaer ben opghevoet tot het thienste jaer myns levens.’ Welnu, dit wil in goed Vlaamsch zeggen: tot in zijn tiende jaar, dat is negen jaar en maanden; in alle geval geene volle tien jaren.
De goederen van Jan Rubens, die van ketterij verdacht, den lande was ontvloden, waren verbeurd verklaard; na de Gentsche Bevrediging en het edict van Marche-en-Famenne, verkreeg hij die terug; doch vermits hij Siegen niet mocht verlaten, gaf hij den 23n April 1577 - het geboortejaar van P.P. Rubens - aan zijne vrouw volmacht om de interesten en huurgelden te gaan ontvangen van renten, huizen en landgoederen, die zij in en buiten Antwerpen bezaten, en hij gelastte haar tevens het aandeel in ontvangst te nemen dat hem, bij het overlijden van zijnen stiefvader, Jan de Landmeter, in de erfenis toekwam. Maria Pypelinckx, welke te midden van al hare wederwaardigheden, de belangen van haar huisgezin als eene zorgzame huismoeder, niet over het hoofd zag, begaf zich in de laatste maanden harer zwangerschap op weg, om hier en in de omstreken de haar verschuldigde gelden te innen. Het is op eene van die zwerftochten dat zij aan P.P. Rubens het leven schonk. ‘Waar?’ blijft nog altoos het groote vraagstuk. Alles in aanmerking genomen, is het zeer wel mogelijk dat zij zich, in de laatste dagen voor hare bevalling, naar Lier hebbe begeven, waar hare ouders, Hendrik Pypelinckx en Clara du Touion, woonden, en dat ze daar haar kind ter wereld bracht. Waarheen toch kon zij zich beter wenden dan tot hare moeder, die zij zoo lief had? Men stelle zich haren toestand voor, de omstandigheden waarin zij zich bevond, en na rijpe overweging zal men, tusschen al de vooruitgestelde gissingen, de onze het waarschijnlijkste vinden.
Nadat wij het Rubenshuis hadden vaarwel gezegd, begaven wij ons naar het nabij gelegen St.-Pieterskerkje, dat eene schilderij van P.P. Rubens bezit, de Kruisiging van Petrus verbeeldende, en waar zijn vader begraven werd. Op den zerk staat een breedvoerig Latijnsch opschrift, niet minder dan vier en dertig regels lang. Wanneer men alles moest
| |
| |
gelooven wat daarin vermeld wordt, zou men den ketterschen, overspeligen Jan Rubens schier voor een halven heilige gaan houden; maar grafschriften zijn veeltijds logenachtig, en dit is ook hier het geval. Er wordt daarin onder andere beweerd, dat hij negentien jaren te Keulen heeft gewoond; dat hij vrijwillig zijn vaderland had verlaten, omdat hij, verre van de woelingen, rustig verkoos te leven; dat hij zes en twintig jaar met zijne vrouw is getrouwd geweest en altoos in de beste verstandhouding met haar heeft geleefd, zonder haar ooit eenige stof tot klagen te geven. - Het moet gezegd worden: Maria Pypelinckx, welke dit grafschrift heeft doen vervaardigen, was waarlijk een toonbeeld van eene vrouw!
Bij het inkomen van het kerkje kregen wij spoedig de Kruisiging van Petrus in 't zicht; doch de hand des meesters was daarin hoegenaamd niet te ontdekken en er was niet veel kunstkennis noodig, om te ontwaren dat men hier slechts met eene kopie te doen had. Dit ons vermoeden werd weldra bevestigd, want toen wij naar het echte schilderstuk van Rubens vroegen, gaf men ons ten antwoord, dat men het dien dag niet meer liet zien, omdat het te laat was en wij den volgenden dag moesten terugkomen. Dewijl wij echter besloten hadden des anderdaags, over Aken, waar wij nog eenige uren wilden vertoeven, huiswaarts te keeren, hebben wij ons dit genot moeten ontzeggen.
Antwerpen.
J. Staes.
|
|