| |
| |
| |
Het 1ste Abonnement-Concert onzer Muziekschool.
Wederom heeft onze Muziekschool eenen belangrijken stap vooruit gedaan naar het door haar beoogd doel. Men is er eindelijk toegekomen de openbare uitvoeringen der School tot eene definitieve stedelijke inrichting te vormen, door de schepping eener jaarlijksche reeks van Abonnement-Concerten. Hetgeen Brussel, Gent en Luik te danken hebben aan milden onderstand door de penningen van den Staat, Antwerpen bewerkt het bijna alleen door eigen krachten. Eere aan haar!
Het Self-Help is voor onze Muziekschool steeds eene strenge noodwendigheid geweest; of wij ons daarover te beklagen hebben, zal de toekomst leeren. Zeker is het doelmatig dat een grondbegin, evenals het zaad eener plant, zijn eigen weg zoeke naar boven; het zal er slechts te vaster wortelen om vatten in den grond waar het zijne eerste levenssappen vond, en te kloeker om opschieten waar het door eigen krachtsinspanning zich eene baan brak onder de zon. Maar eens dit zaad ontkiemd en tot eene schoone plant opgewassen, en eens dat grondbegin verlichaamd in eene nuttige instelling, wat kan, ja wat dient er al niet aangewend om haren groei en bloei te bevoordeeligen? De schoonheid der roeping en het nut onzer Muziekschool staan sinds lang klaar voor ieders oogen, en bewezene diensten zijn voorwaarden sine quâ non ter aanmoediging.
Hij mag aanspraak maken op een zelfstandigeren vorm van belangstelling, de man wiens stout vernuft reeds zoo menigvuldige en onwaardeerbare levensbronnen opende voor ons nationaal kunstlichaam, en die eene eerste plaats bekleed in de rei onzer hedendaagsche toondichters. Diende hij niet wat krachtdadiger ondersteund, de gewetensvolle en onbaatzuchtige voorlichter, die, zooals het de Fédération artistique nog onlangs ophaalde, ‘dollars op kronen zou kunnen stapelen, wilde hij zich tot den vreemde wenden,
| |
| |
en alzoo de glansrijkste loopbaan opofferen aan het beramen en uitwerken zijner grootsche maar evenzoo ondankbare plannen voor de muzikale verheffing van ons dierbaar Vlaanderen?’ Zijn nederingen en druk bezochten leerstoel in de Muziekschool verlaat hij slechts om het land te begiftigen met reuzengewrochten, die eens den roem der Vlaamsche Toonkunst zullen verspreiden.
De uitslagen opgeleverd door onze Muziekschool zijn dubbel verheugend om te bestatigen; iedere stap dien zij doet, heeft het gewicht eener overwinning, en zet eenen nieuwen straal bij aan haar eigenaardig prestige. De nieuwe inrichting waarover wij heden handelen, is van het grootste belang - en voor de uitvoerende elementen, die thans tot een wezenlijk korps vereenigd, om zoo te zeggen het officieel stadsorkest uitmaken - en voor Beter Benoit, die daarin eindelijk een deel van zijn droom ziet verwezentlijkt: een eigen speeltuig te bezitten, dat zich weet te schikken naar zijne inspiratie, - en voor de Muziekschool, die thans hare concerten zal kunnen geven op een breederen voet, - en, ten laatste, ook voor het Antwerpsch publiek, dat nu jaarlijksch op een bepaald getal concerten rekenen mag.
Om te beginnen geeft de Muziekschool dit jaar eene reeks van drij concerten. Het eerste had plaats op 18 Juni l.l. in de tooneelzaal van den Nederlandschen Schouwburg. Een nieuw décor, eene soort van luidkamer welke een groot deel der scène inneemt en den galm belet zich te verliezen buiten de zaal, maakt van dit theater thans de bestgeschikte van de concertzalen onzer stad; het is uitsluitelijk vervaardigd voor de Concerten der School, en, mits eenige lichte wijzigingen die de overschatering der koperen speeltuigen en de matte droogte van het roffelwerk zullen wegnemen, ten volle beantwoordend aan zijn doel.
Het programma van dit feest bedroeg voor eenig nummer van het eerste deel, de IIe Symphonie (in la) voor orkest van Karel Lodewijk Hanssens.
Opmerkenswaardig is, bij iedere uitvoering van een werk dezes Meesters, de algemeene verbazing over de betrekkelijke
| |
| |
onbekendheid van een talent als Hanssens. Die onbekendheid zou nochtans niet half zoo verbazend voorkomen aan velen, indien men slechts wilde inzien, dat het nogmaals Peter Benoit is, die de eerste te velde trok tegen het verraderlijke doodzwijgen onzer nationale componisten, hetwelk tot aan de opkomst der Vlaamsche Muziekschool, dat is gedurende meer dan dertig jaren, de eenige muzikale strekking was in België. Hanssens was een onzer vruchtbaarste toondichters, zijne werken zijn groot in getal, en enkelen daarvan stralen uit door eene kunde en eene verhevenheid, welke met hetgeen ons de andere landen in het vak leverden, kan evenaren.
De IIe Symphonie is een der dichterlijkste gewrochten van Hanssens; zij heeft eenen diepen indruk gemaakt bij hare uitvoering. Ook met wat eene voorliefde was dit werk ingestudeerd; met welke gespannen aandacht werden al de détails, klemmen en schakeeringen erin verzorgd, al de esthetieke meeningen blootgelegd en vatbaar gemaakt voor den aanhoorder! Het orkest deed wonderen onder den begeesterden maatslag van zijnen ongeëvenaarden Leider.
Zelden woonden wij eene muzikale vertolking bij, zoo gelukkig en zoo volmaakt als deze. Uit éénen mond schenen zij te spreken, die vijftig trillende stemmen, en ééne ziel, de schoone ziel van Hanssens, vervulde dit reuzenachtig lichaam met al hare aandoeningen. De ontroering was algemeen en innig; met godsdienstige ingetogenheid volgde het publiek, vertegenwoordigd door de bloem van Antwerpen's burgerij, de verschillige tafereelen, en bewees daardoor dat het ook zijne rol naar behooren weet te vervullen, waar dit der moeite waard is.
De Inleiding van de Symphonie in la is een stuk dat bijzonder uitsteekt door eigenaardigheid van opvatting. Zij vangt aan met een kort Adagio in beschouwenden stijl. Als vroege hij der Schoonheid naar het geheim van haren oorsprong, zoo vertoont zich de toondichter daar, verslonden in weemoedige gedachten. Gansch die eerste zet is overtogen van een teedere melancholie, die stillerhand dreigt over te
| |
| |
gaan tot twijfelmoedigheid. Met eene onvoorziene wending werpt zich de toondichter eensklaps in een Allegro agitato, als wilde hij zijn grondgedacht met geweld in eene andere richting drijven. Een tijdlang dwaalt de vorm nog in het onbestemde, tot hij eindelijk, met krachtig bevestigenden klem, zich vasthecht aan het eerste groot motief. Flink gerythmeerd en prachtig van toon is gansch het volgende gedeelte, waaraan de diepzinnige mineur-toonaard tot grondslag ligt. Eene lieve melodie in majeur, op Duitsche manier gevormd, verheft zich, helder als een straal der hoop, uit dien donkeren grond, en overschemert de transitie naar de thematieke uiteenzetting, welke straks volgt. Heel den cyclus van modulatiën doorloopend, worstelt zich daar het thema in brokken los uit eene wonderbaar geestige kepering van rythmusfragmenten, hetgeen leidt tot de hervatting van al het voorgaande in eene schoone ontwikkeling van kracht, vorm en kleur. Op het einde van dit stuk verschijnt nogmaals het eerste sujekt van het inleidend Adagio, ditmaal niet meer twijfelmoedig ondervragend, maar met lijdzame gelatenheid besluitend.
Het tweede gedeelte, het Adagio, is het minst karakteristieke van het werk; eene niet zeer diepgaande bespiegeling, oogenschijnlijk in een gansch anderen geest opgevat dan het voorgaande, en die veeleer de eigenschap heeft van een gemoedelijk bezingend Andante, dan van een ingetogen beschouwend Adagio.
De Scherzo daarentegen is eene der voortreffelijkste proeven van dit genre, schitterend van karakter en geest. Het zwierige en uiterst onderscheiden sujekt der eerste reprise, behoudt, ondanks den mineur-toonaard waarin het zich beweegt. door gansch den loop zijner vernuftige ontwikkeling, een zeker blijstemmend en luchtig voorkomen. Dit is een der gelukkigste zetten van Hanssens, evenals van de oorspronkelijkste vinding zijn de twee maten algemeen tercet, waarop de ijlende slotperiode plotselings stuit, en welke de slotcadens in majeur, die er schielijk op volgt, zoo onverhoopt nieuw doen uitkomen. Spijtig is het, dat dit eigenaardig slot,
| |
| |
bij het wegnemen der trivialiteit welke doorgaans zoo moeilijk te vermijden is in elken plotselijken overgang van mineur tot majeur, ook den inzet van het Trio (eveneens in la-majeur) zoowat een weepsch effekt geeft.
Onzes inziens is deze Scherzo bijna de helft te lang, en zou oneindig winnen door het weglaten der twee laatste eenvoudige herhalingen van hetgeen voorafgaat.
Het Allegro non troppo dat het werk besluit, bevat schoonheden van eersten rang, en menige bladzijde van dit laatste nummer zou Beethoven met beide handen hebben onderteekend. Benevens het fantastieke van den algemeenen inhoud, ligt er in dit Finaal iets zoo wild uitgelaten en tevens zoo hopeloos beklemd, dat men bijwijlen zich afvraagt of dit nu schaterend lachen of huilend weenen moet beduiden. Een zonderling maar diep dichterlijk gevoel, uitgedrukt met eene kracht die zeer zelden overtroffen is geworden. Voornamelijk in dit finaal blijkt Hanssens een orkestreerder van buitengemeene vaardigheid, en een schepper van goed gehalte, die slechts eene meerdere en betere bekendheid behoeft, om terstond eene roemrijke plaats in te nemen tusschen de symphonisten van het voorlaatste tijdvak.
Wij weten dat wij langzamerhand ingewijd zullen worden in gansch het werk van den Gentschen meester; het Antwerpsch publiek en de kunst in 't algemeen zal er erkentelijk voor zijn.
Het tweede deel van het programma ving aan met een Concerto voor piano en orkest van Charles de Beriot, uitgevoerd door den componist. Reeds in een vorig nummer van dit tijdschrift, ter gelegenheid zijner uitvoering op het Concert-National te Brussel in 1880, hebben wij ons oordeel gegeven over dit werk; het zou bijgevolg overbodig zijn er thans nogmaals op terug te komen. Bestatigen wij alleen den zeer vleienden en welverdienden bijval, die den virtuoos ook ten onzent is te beurt gevallen. De bevreemding, die de Beriot deed blijken over de zonderlinge geleidelijkheid van het Antwerpsch orkest in de meest verrassende toepassingen van het rubato, is opmerkelijk, en strekt tot eere van Peter
| |
| |
Benoit, die zijn uitvoerend korps zoo volkomen heeft weten te temmen.
Na eene herhaalde terugroeping en op algemeen verzoek, heeft de virtuoos ons nog onthaald op een paar kleinere compositiën, eene Ballade en eene Concert-studie (allegro vivace).
Het Aria van Lysiart uit het 2e bedrijf van het zangspel Euryanthe, op zeer voldoende wijze voorgedragen door een leerling der klas van lyrische declamatie onzer Muziekschool, den heer Leopold Claeys, volgde op het Concerto van den heer de Beriot. Wat gloed, wat dramatische diepte, wat overstelpeld gevoel liggen er verscholen in al de gewrochten van dien grooten Carl Maria von Weber! Wat edele, rijkbegaafde geest straalt er u tegen van uit de minste zijner vormen! Welk eene bezieling in de uitdrukking en welk eene waarheid in ieder accent! Welk eene soberheid in de orkestratie en welk een effekt!
Met de Preluden van Franz Liszt, den schepper der symphonische gedichten, eindigde dit hoogst merkwaardig feest. Eene zelfs beknopte ontleding van dit prachtig werk zou ons thans te ver leiden. Zeggen wij alleenlijk, dat weinige muziekale tafereelen aan dit derde symphonisch gedicht van den Hongaarschen Nationalist kunnen worden vergeleken, zoo voor den rijkdom van zijn vet aangelegd koloriet, als voor de grootschheid van zijnen vorm. Voegen wij erbij, dat, zoo het orkest bij de eerste uitvoering van dit werk tijdens het Liszt-Festival te Antwerpen de algemeene bewondering heeft verwekt om zijne bezielde vertolking, het thans met nog meer dichterlijke fijnheid en onstuimiger vuur dit reusachtig tafereel heeft wedergegeven, en wij zullen gezegd hebben waarom de Preluden het groote succes van het Concert zijn geweest, en waarom het publiek, in vervoering recht gekomen, onzen wakkeren Leider heeft geacclameerd bij het einde.
Edward Keurvels.
N.-B. - Wij zullen in een volgend nummer spreken over de muzikale werkzaamheden van Peter Benoit in de Kempen, (Muziekfeest te Loenhout den 10n Juli ll.), alsook over het prachtig feest, den meester in zijne geboortestad Harelbeke aangeboden op 17 Juli laatst.
|
|