De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 11
(1881)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 291]
| |
A.J. Cosyn. Zijn leven en zijne werken, zijne dood en zijne begrafenis.Een overgroot verlies heeft De Vlaamsche Kunstbode getroffen! Hij, die dit tijdschrift gesticht en gedurende 10 jaren bestuurd heeft, is op Woensdag 6 Juli te Antwerpen overleden, na eene langdurige en smartelijke ziekte. August Jozef Cosyn werd te Zomergem, den 11n November 1844, geboren en had dus slechts den ouderdom van 36 jaren bereikt. Reeds van zijnen kinderlijken leeftijd af onderscheidde bij zich door vlugheid van opvatting; van hem mogen wij zeggen, dat hij zijn eigen leermeester is geweest. Wat hij op de gemeenteschool van zijn geboortedorp geleerd heeft, was hem voldoende om zijnen geest te openen en in hem die zucht naar kennis te doen ontstaan, welke hem tot zijnen laatsten stond is bijgebleven. | |
[pagina 292]
| |
Taai geduld en onwrikbare moed waren de hoofdtrekken van zijn karakter; lezen en leeren waren de bezigheden zijner jeugd. Toen hij nog geen 16 jaar oud was, maakte hij reeds gelegenheidsverzen, die zich door zoetvloeiendheid onderscheidden; en hadden de beslommeringen des levens en zijne zelfontwikkeling al zijnen tijd niet gevergd, stellig zou hij een onzer beste dichters geworden zijn. Het was in de Normaalschool van Gent dat hij zijne studiën voortzette met het doel onderwijzer te worden. Daar reeds deed hij zich als Vlaamsch schrijver door zijne medeleerlingen eeren en hoogschatten: het waren altijd zijne opstellen, welke als de beste gekeurd en voorgelezen werden. Hij verliet echter dit gesticht en werd privaat onderwijzer te Gent in de school van Mr Quannone. Het volgende jaar vinden wij hem in het Instituut Rachez te Brussel, waarna hij professor werd aan het St-Ignatiusgesticht te Antwerpen, om eindelijk in October 1870 benoemd te worden tot toezichter repetitor in het Hooger Handelsinstituut alhier. Dat dit veelbewogen leven in rusteloozen arbeid is doorgebracht geworden, kunnen allen getuigen, die Cosyn hebben gekend. Ondanks de veelvuldige bezigheden, welke zijn onderwijzersambt hem oplegde, vond hij den tijd om zich met de studie der nieuwe talen onledig te houden, terwijl hij in tijdschriften en jaarboekjes gedichten liet verschijnen. Alzoo bevatten de Jaarboekjes van Frans Rens, het Meiloover van Lod. Fr. De Vriese, de Jaarboekjes van het Kerssouwken, de Jaarboeken en de Volksalmanakken van het Willemsfonds, het tijdschrift de Vlaamsche School en | |
[pagina 293]
| |
andere een of meer gedichten, welke te zamen gebracht eenen niet onaardigen bundel zouden uitmaken. Maar het werk, dat hem onder alle opzichten tot een verdienstelijk man heeft gemaakt, is zonder tegenspraak zijn ‘Vlaamsche Kunstbode’. Met geringe middelen en ondersteuning alhier in 1870 begonnen, kampende tegen allerlei moeilijkheden, welke den moedigste zouden hebben doen terugdeinzen, heeft Cosyn dit tijdschrift op een hoogte weten te brengen, welke onze bewondering verdient. ‘De Vlaamsche Kunstbode’ is zijn werk! Daarin vinden wij zijn goed hart, zijn edel karakter, zijnen doordringenden geest, zijne vurige liefde voor Nederland's taal en kunst. Maar daarin treffen wij vooral aan den zedigen werker, die stil en verborgen zijnen gang gaat en het goede doet, zonder zich om den lof der wereld te bekommeren; - daarin bewonderen wij den edelmoedigen strijder, die de opkomende kampers voor Taal en Volk met raad en daad ondersteunt en vooruitzet, en zich zelf in de schaduw houdt als een nederig soldaat in het groote leger, waarvan hij een der hoofdmannen was. Zóó hebben wij hem altijd gekend, vriend van iedereen, dienstwillig ten allen stonde! Hoeveel medewerkers aan dit tijdschrift zouden deze woorden niet kunnen bevestigen. Daarom ook zal De Vlaamsche Kunstbode altijd eene zuil blijven, te zijner eere opgericht, een gedenkteeken boven zijn te vroeg geopend graf, een praalsteen, waarop zijn naam in gouden letters zal blijven gebeeldhouwd. De letterkundige arbeid van A.J. Cosyn is in tijdschriften en jaarboeken verspreid. Moeilijk is het derhalve, in den korten tijd die ons beschikbaar blijft vòòr het | |
[pagina 294]
| |
verschijnen dezer aflevering, al de prozastukken en gedichten van zijne hand op te geven. In 1870 liet hij eene uitgebreide novelle: Drie Vriendinnen het licht zien, te zamen in éénen bundel met het gedicht De Nieuwjaarsbrief van V. Van de Weghe, onder den titel Twee Novellen. In het tijdschrift de Vlaamsche School van 1871 leverde hij eene herinnering zijner jeugd, getiteld: De eerste Broek, terwijl hij in den Kunstbode in 1873 een novelletje: Liefde vermag alles en nog dit jaar een schetsje met de pen, Zonder Moeder, liet verschijnen. Ook eenige studiën en critische beschouwingen heeft hij in zijn tijdschrift geplaatst. Daaronder treffen wij aan: De Roman en zijn invloed op het Volk (1871), Heinrich Heine en zijne dichtwerken (1871), Het Fransch als Wereldtaal (1871); verder Overzichten van de driejaarlijksche tentoonstellingen te Gent in 1871, 1874 en 1877, en Verslagen over de Taal- en Letterkundige kongressen van 1872, 1873, 1874 en 1878. Vervolgens eene studie over P.P. Rubens, eene over de Hedendaagsche Duitsche Dichters in Zwitserland, eene over Albrecht Rodenbach, enz. Cosyn schreef eene zuivere taal. Al wat uit zijne pen vloeide droeg het kenmerk van zorgvuldige studiën. Ook heeft zijne vertrouwdheid met de eischen der taal hem meer dan eens de niet behaaglijke taak van verbeteraar op den hals getrokken, en menig gedicht en prozastuk, onder den eenen of anderen naam verschenen, draagt de sporen van zijne bedrevene hand. Was Cosyn als schrijver een verdienstelijk mensch, ook als spreker had hij zijne waarde: zijn woord klonk helder en gemakkelijk, en zijne voordrachten, in Brussel, Antwerpen, Gent, Diksmuide en andere plaatsen gehouden, lokten telkenmale een aanzienlijk getal toehoorders uit. | |
[pagina 295]
| |
Enkele dezer voordrachten werden in de Jaarboeken van het Willemsfonds gedrukt en daarna in afzonderlijke brochuren uitgegeven. Alzoo verscheen van hem in het Jaarboek van 1870 eene voordracht over Zetternam als volksschrijver, in dat van 1872 eene andere over Volksrecht en Volksplicht, in dat van 1878 eene over het Familieleven. Eene voordracht over den Maatschappelijken toestand van Tooneel- en Letterkunde zag, bij onzen wete, nooit het licht. Alvorens deze korte levensschets te eindigen, mogen wij niet vergeten in herinnering te brengen, hoeveel hij gedaan heeft voor de Nationale muziekbeweging, waarvan Peter Benoit de leider is. Grootendeels, zoo niet uitsluitelijk is het Cosyn's toedoen te danken, dat die beweging eene uitbreiding heeft genomen, welke aan het wonderbare grenst. Hij was het, die Benoit aanzette zijne gedachten over nationalism in de muziek op de Nederlandsche kongressen te bespreken, om alzoo den kring zijner medewerkers uit te breiden; door zijn aandringen werd te Maastricht over de nationale Toonkunst en te Mechelen over de muzikale opvoeding het woord gevoerd, terwijl te Antwerpen, op het tooneelcongres, de muzikale beweging op dramatisch gebied in behandeling werd gebracht Overal, waar het pas gaf, verdedigde Cosyn de denkbeelden, door zijnen boezemvriend Benoit vooruitgezet. Tot zelfs bij onze noorderbroeders wist hij toegang te vinden, om den leider der nationale toonkunstbeweging te doen kennen en aanklevers voor zijne grondbeginselen te vinden. Zoo schreef hij in Hollandsche dagbladen artikels, welke door andere organen der pers werden overgedrukt, terwijl hij in het algemeen muzikaal tijdschrift Caecilia eene uitgebreide studie schreef over Peter Benoit en de Vlaamsche muziek. | |
[pagina 296]
| |
In Juni 1879, werd Cosyn tot buitenlandsch lid der Nederlandsche maatschappij van Letterkunde te Leiden benoemd, eene onderscheiding, welke tot hiertoe aan wei nigen in België is ten deele gevallen. Groot is derhalve het verlies, dat de Nederlandsche letterkunde, de Kunst, en de Vlaamsche Beweging in hem ondergaan, en geen wonder is het voorzeker dat bij zijne teraardestelling eene menigte schrijvers, kunstenaars en flaminganten tegenwoordig waren. Op Zaterdag, 9 Juli, had de plechtige begraving plaats. Van het sterfhuis tot aan de kerk werden de hoeken van het baarkleed gehouden door de heeren Grandgaignage, Sano, Berré, Van Peborg, Benoit en Hansen; de studenten van het Handelsinstituut vergezelden met hun in rouw gehuld vaandel den treurigen optocht. Twee prachtige kronen, de eene door de oud-studenten, de andere door de tegenwoordige studenten geschonken, prijkten op de kist. Tusschen de aanwezigen bemerkten wij schepenen en raadsleden van Antwerpen, geheel het professorskorps van het Handelsgesticht, afgevaardigden van de Bibliophilen, den Kunst- en Letterkring, het Kunstverbond, (Cercle Artistique), de Mertensvereeniging, de Muziekschool, de vereeniging Jan Frans Willems en andere genootschappen; dichters, proza- en tooneelschrijvers, schilders, beeldhouwers, enz., enz. Eene kroon van zwarte perels werd door M.E. Van Goethem afgezonden; zij draagt voor opschrift: Aan mijnen vriend A.C. Bij het graf werd zeven lijkreden uitgesproken. Vooreerst nam de heer Grangaignage, Bestuurder van het Handelsinstituut, het woord, en drukte zich volgenderwijze uit: | |
[pagina 297]
| |
Messieurs,
Dans l'espace de trois semaines, la triste mission m'échoit pour la seconde fois de dire, au nom du corps professoral de l'Institut supérieur de commerce, un dernier adieu à l'un de ses membres. Aug. Cosyn, à qui nous rendons aujourd'hui ce pieux devoir, n'était âgé que de 36 ans. Né à Zomergem, dans la Flandre Orientale, il se distingua dans ses études et les acheva avec succès à l'Ecole Normale de Gand. Il entra immédiatement dans l'enseignement et débuta dans un établissement privé à Gand, mais les fatigues inhérentes à l'exercice de la parole ne convenaient pas à sa constitution; sa volonté le fit triompher pendant les premières années dans cette lutte. Il y eut même pour lui l'occasion favorable d'un repos réparateur par sa nomination à l'Institut supérieur de commerce, le 17 Octobre 1870; les occupations de surveillant répétiteur, principalement chargé de la bibliothèque, étaient en effet mieux en rapport avec l'état de sa santé. Depuis trois ans cependant, le mal qui l'a emporté se déclara plus menaçant, et pendant longtemps nous avons été témoins de ce que peut sur un corps affaibli par les souffrances l'action d'une volonté énergique. Il dominait le mal et ne comprenait pas nos instances à lui imposer, surtout pendant le cours de cette dernière année, un repos qu'il ne se croyait pas nécessaire. Heureusement pour ce travailleur de la pensée, il avait si peu la conscience de sa situation! Et pourtant, en considérant son travail fébrile, il semblait pressentir qu'un temps trop court allait lui tomber en partage; il savait que l'existence nous a été départie pour laisser une trace utile de notre passage ici-bas; que dès l'âge où l'homme comprend la mission qu'il a à remplir, il doit pratiquer le culte du vrai, le respect de lui-même et l'amour des autres, se montrer digne de son origine et élever son âme, par le culte du beau et du bien, aux aspirations les plus hautes. Ces sentiments, Cosyn les nourrissait; ses écrits en témoignent. Son ‘Vlaamsche Kunstbode’ est une oeuvre qui sous sa direction ne pouvait manquer de travailler au perfectionnement moral de ses semblables. | |
[pagina 298]
| |
Dans les fonctions de surveillant à l'Institut supérieur de commerce, il a su mériter l'estime de ses supérieurs et de ses collègues, l'affection et le respect des élèves. C'est vous dire qu'il a rempli son devoir. Aussi est-ce en leur nom qu'avec un serrement de coeur j'apporte aux bords de cette tombe, en témoignage d'amitié et d'estime, ces paroles d'adieu; Repose en paix, Cosyn, ta vie a été courte, mais tu nous laisses à tous l'exemple d'une force de volonté peu commune, tu laisses à ta famille, dans les lettres néerlandaises, un nom estimé, auquel des voix plus autorisées sauront rendre l'hommage qui te revient. Au nom de l'Institut supérieur de commerce, adieu Cosyn, adieu!
Wij geven hier de vertaling dezer rede:
Mijne Heeren,
Voor de tweede maal binnen een tijdverloop van drie weken valt mij de droevige last te beurt, in naam van het professoraal korps van het Hooger Handelsinstituut een laatste vaarwel te zeggen aan een zijner leden. August Cosyn, tegenover wien wij heden dezen vromen plicht vervullen, was maar 36 jaar oud. Te Zomergem, in Oost-Vlaanderen geboren, onderscheidde hij zich in zijne studiën, welke hij met bijval voleindde in de Normaalschool van Gent. Hij trad onmiddellijk in het onderwijs en wel voor het eerst in een privaat gesticht te Gent; maar de vermoeienissen, welke het spreken eigen zijn, pasten niet voor zijne lichaamsgesteldheid; zijn wil deed hem echter gedurende de eerste jaren in dezen strijd zegepralen; de voordeelige gelegenheid eener herstellende rust bood zich zelfs voor hem aan, door zijne benoeming aan het Hooger Handelsinstituut, den 17 October 1870. De bezigheden van toezichter repetitor, bijzonderlijk met den dienst der bibliotheek gelast, waren beter met den staat zijner gezondheid in overeenkomst. | |
[pagina 299]
| |
Sedert drie jaren echter verklaarde zich de kwaal, die hem ten grave heeft gesleept, dreigender dan ooit, en gedurende langen tijd zijn wij getuigen geweest van wat een krachtdadige wil vermag op een door het lijden verzwakt lichaam. Hij beheerschte de kwaal, en hij begreep ons aanhoudend verzoek niet om zich, vooral gedurende den loop van dit laatste jaar, eene rust op te leggen, die hij dacht hem niet noodig te zijn. Gelukkig voor dien werker der gedachte, dat hij zoo weinig het bewustzijn van zijnen toestand had! En nochtans, bij het beschouwen van zijn koortsachtig werk, was het hem alsof hij het voorgevoelen had, dat een te korte tijd zijn aandeel zou zijn; hij wist dat het bestaan ons gegeven is om een nuttig spoor van onzen doortocht hier beneden te laten; dat de mensch, van zoodra hij de zending begrijpt die hij te vervullen heeft, het ware moet betrachten, alsmede den eerbied voor zich zelven en de liefde voor anderen; dat hij zich waardig moet toonen van zijnen oorsprong, en zijne ziel, door de beoefening van het schoone en het goede, tot de hoogste verzuchtingen moet verheffen. Die gevoelens werden door Cosyn gekoesterd; daarvan getuigen zijne schriften. Zijn Vlaamsche Kunstbode is een werk, dat onder zijn bestuur niet nalaten kon aan de zedelijke verbetering zijner gelijken te arbeiden. In de bediening van toezichter aan het Hooger Handelsinstituut heeft hij de achting van zijne oversten en van zijne ambtgenooten, de genegenheid en den eerbied der leerlingen weten te verdienen. Het is u zeggen, dat hij zijnen plicht heeft vervuld. Ook is het in hunnen naam dat ik met toegenepen hart, als bewijs van vriendschap en achting, op den boord van dit graf deze afscheidswoorden uitspreek: Rust in vrede, Cosyn; uw leven is kort geweest, maar gij laat aan ons allen het voorbeeld na van eene buitengewone wilskracht; gij laat aan uwe familie, in de Nederlandsche letteren, eenen gewaardeerden naam achter, waaraan meer gezaghebbende stemmen dan de mijne de hulde zullen weten te bewijzen, die u toekomt. In naam van het Hooger Handelsinstituut, vaarwel Cosyn, vaarwel! | |
[pagina 300]
| |
Vervolgens sprak Mijnheer Sano, in naam der oud-studenten van het gesticht, en zegde:
Messieurs,
Comme vient de le rappeler notre honorable Directeur, il y a à peine quelques jours que nous nous réunissions dans ce lieu de repos, pour dire un dernier adieu à notre ancien professeur et ami, M. Georges Solari. Aujourd'hui la mort vient encore de frapper un homme de bien en la personne de M. Auguste Cosyn. Les anciens élèves de l'Institut Supérieur de Commerce se joignent à vous, Messieurs, pour témoigner au bord de cette tombe qu'ils sont sensibles à tout ce qui touche l'Institut. La solidarité qui existe entre eux, les professeurs et les élèves, doit et ne peut manquer de se manifester dans des circonstances aussi tristes. Monsieur Cosyn était pour tous ceux qui l'entouraient, d'une bienveillance à toute épreuve. D'un caractère affable et doux, il savait se prodiguer dans toutes les circonstances et suppléait bien souvent aux professeurs, quand l'élève avait mal saisi ou insuffisamment compris les explications données dans le cours. La mort de cet homme de bien est donc une nouvelle perte pour l'Institut Supérieur de Commerce et au bord de cette tombe, représentant des anciens élèves, je viens exprimer les regrets que nous avons éprouvés en apprenant la fin de cette existence si utile à tous. A celui qu'une mort précoce enlève trop tôt à notre amitié et à notre reconnaissance, je viens dire un dernier adieu! Adieu Cosyn, adieu!
Hieronder volgt de vertaling van deze redevoering:
Mijne Heeren,
Zooals het onze achtbare Bestuurder daar zooeven herinnerd heeft, is het nauwelijks eenige dagen geleden, dat wij in deze plaats der rust vergaderden, om een laatste vaarwel te zeggen aan onzen gewezen leeraar en vriend, Mr Georges Solari. Heden komt de dood nogmaals eenen braven mensch treffen in den persoon van Mr August Cosyn. De oud leerlingen van het | |
[pagina 301]
| |
Hooger Handelsinstituut sluiten zich bij u aan, Mijne Heeren, om op den boord van dit graf te betuigen, dat zij gevoelig zijn aan alles wat het Instituut aangaat. De wederzijdsche verplichting, die tusschen de professors en de leerlingen bestaat, moet en kan niet nalaten zich in zulke droevige omstandigheden te openbaren. Mijnheer Cosyn was voor allen, die hem omringden, van eene nooit te vergeefs gevraagde dientswilligheid. Van een beminnelijk en zacht karakter, wist hij zich in alle omstandigheden ten dienste te stellen, en zeer dikwijls nam hij de plaats der professors in, wanneer de leerling slecht gevat of de gegevene uitleggingen onvoldoende begrepen had. De dood van dezen goeden mensch is derhalve een verlies voor het Hooger Handelsinstituut; en als vertegenwoordiger der gewezen leerlingen kom ik op den boord van dit graf de spijt uitdrukken, die wij gevoeld hebben, wanneer wij het einde hebben vernomen van dit aan allen zoo nuttige leven. Aan hem, dien eene vroegtijdige dood aan onze vriendschap en dankbaarheid ontrukt, kom il een laatste vaarwel zeggen! Vaarwel, Cosyn, Vaarwel!
Daarna kwam Peter Benoit, als bijzondere vriend van den afgestorvene en in naam van de Muzikale Beweging, een laatste vaarwel uitspreken. Hij herinnerde de oude vriendschap, welke hem aan den dierbaren doode verbond, en sprak van de menigvuldige diensten, door hem aan de Vlaamsche Beweging en inzonderheid aan de toonkunstbeweging hier te lande bewezen. Het groote verlies, dat Benoit in Cosyn ondergaat, werd door hem in hartroerende woorden uitgedrukt. Als medestrijder voor eene zelfde heilige zaak bracht hij den afgestorvene eene warme hulde. Hij beval de nagedachtenis van Cosyn in ieders aandenken als die van eenen trouwen vriend, eenen kloeken medestrijder en eenen onvergetelijken braven man. | |
[pagina 302]
| |
Dr A.C. Hansen, Bibliothecaris der stad Antwerpen, las daarop de volgende rede in naam van het Kunstverbond:
Mijne Heeren,
Ik wensch op mijne beurt eenige woorden van rouw en erkentenis op dit graf uit te spreken. Andere vrienden des overledenen mogen zijne verdiensten als mensch, als letterkundige, als leeraar, als Vlaamsche strijder voor kunst en taal, meer bepaald doen uitschijnen. Aan mij, als voorzitter der afdeeling van Nederlandsche letterkunde in het Kunstverbond, komt de plicht toe, hier naar waarheid te bevestigen, dat Cosyn altijd een der ijverigste en bekwaamste leden van dezen kring geweest is, en dat hij als secretaris gedurende verscheidene jaren tot aan den inval zijner laatste ziekte, ernstige diensten bewezen heeft. Ditzelfde mag ik in zekeren zin getuigen als de eerstgewezene voorzitter van het Antwerpsch Willemsfonds, waarvan hij over een tiental jaren de eerste stichter geweest is. Cosyn was vlijtig en werkzaam, bekwaam en zedig, deftig en gedienstig; hij was vooral een warme flamingant, dat is een onverbasterde spruit van den ouden Vlaamsch-Nederlandschen stam waarop wij gegroeid zijn, - een volksjongen, die begreep dat de beschaving en de verlichting, het welzijn in het heden, en het bestaan in de toekomst voor de grootere helft van België, alleen gelegen zijn in het behoud, in den groei en den bloei onzer heerlijke Dietsche moedertaal. Ook heeft hij zich geene moeite noch opoffering getroost om met de pen en het woord hare rechten te verdedigen, haar te verheffen in de letterkunde en in de kunst. Dit erken ik gaarne bij zijne opene groeve, en gaarne stel ik hem, met deze zijne groote hoedanigheden, allen tot voorbeeld, die de eer genieten, te behooren tot den Vlaamsch-Nederlandschen stam. Vaarwel Cosyn, en zoo het raadsel dat zich achter het leven verbergt, inderdaad mag opgelost worden zooals wij dit hopen en gelooven, dan bidden wij uwen geest, hier den tol te aanvaarden van onzen rouw over uw vroegtijdig afsterven en hetgene gij nog als Vlaming, als letterkundige hadt kunnen verwachten, - en den tol onzer erkentelijkheid voor hetgene gij in uw kortstondig leven, ondanks vele hinderpalen, zoo treffelijk hebt tot stand gebracht. Cosyn, vaarwel! | |
[pagina 303]
| |
Dan sprak M. Des. Van Spilbeeck, in eigen naam, de hieronderstaande lijkrede uit:
Mijne Heeren,
Als bestuurder van het tijdschrift De Vlaamsche School zouden wij denken aan onzen plicht te kort te blijven, indien ook wij hier bij dit graf geen laatste woord van hulde kwamen brengen aan eenen onzer oude medewerkers. Reeds in 1863 zond de heer A.J. Cosyn ons uit Zomergem, zijne geboorteplaats, gedichten voor ons tijdschrift; hij had toen nog geene 19 jaren bereikt en sinds dien zijn meerdere stukken van zijne hand in de opvolgende jaargangen verschenenGa naar voetnoot(1). Het was dus als 't ware in de Vlaamsche School, dat hij, evenals zoovele anderen, zijne letterkundige loopbaan begon. In 1871 liet hij ook een prozastuk: eene herinnering zijner jeugd, verschijnenGa naar voetnoot(2). Onze goede Cosyn was zoodanig doordrongen van de heilzaamheid van een tijdschrift ter ontwikkeling der letterkunde, dat hij op zijne beurt een tijdschrift stichtte, om wederom anderen en jongeren dan hij de gelegenheid te verschaffen hunne eerste proeven te laten drukken. Voor alwie weet wat moeilijkheden aan de uitgave van een tijdschrift verbonden zijn, zal het onnoodig zijn hier aan te halen, welke werkzame geest onze jonge lettervriend bezielde; de meesten uwer zijn als 't ware daarvan getuigen geweest, en niet minder van Cosyns bereidwilligheid, waar hij nuttig kon wezen ter bevordering voor het aanleeren onze schoone moedertaal. Vele jongeren danken hem eene goede leiding en wij, zijne | |
[pagina 304]
| |
oudere vrienden in de Vlaamsche Beweging, komen hier getuigen van zijne oprechte en ongeveinsde vaderlandsliefde; wat hij voor en in het onderwijs deed, zal nog lang na zijn verdwijnen van deze aarde goede vruchten dragen, en het tijdschrift, waaraan hij zijne laatste krachten besteedde, zal zijn naam benevens zijne letterkundige werken doen voortleven. De Kunstbode zal, evenals andere tijdschriften, eene rijke bron zijn, waaruit het nageslacht voor de geschiedenis der taal en letterkunde zal putten, vooral op het gebied der toonkunst. Het is hier de plaats niet om de werken te ontleden, die van Cosyn in de Vlaamsche School verschenen; ge noeg zij het gezegd: dat allen getuigen van dankbare liefde voor de taal onzer vaderen, gehechtheid aan de voorvaderlijke zeden, iefde voor den evenmensch, medelijden met de bedrukten. Als geheiligd beschouwde hij de zending van den dichter hier op aarde. Roerend is de door hem zelven uitgesprokene bede in zijne gedicht: De dood eens dichters: ............................ Wanneer, in 's aardrijks schoot, eens rust mijn kil gebeente,
Stel op mijn somber graf geen marmren praalgesteente;
Laat slechts een plekje dan,
Waarop, met tranend oog soms een der trouwe vrinden,
Die op des levens baan den armen zanger minden,
De knieën plaatsen kan....
Die bede hoop ik, Mijne Heeren, zal gehoor vinden, die eenvoudige steen zal den dichter niet geweigerd worden, niet alleen om den man te herinneren, die in onze harten eene plaats heeft ingenomen, maar ook om anderen en vooral jongere strijders te overtuigen, dat het Vlaamsch volk en vooral de Vlaamsche vrienden niet tot de ondankbaren behooren. Vaarwel! Cosyn, tot wederziens! Wij hopen dat daarboven uwe harp reeds tokkelen mag en dat daar uw snarenspel met vernieuwde kracht bij 't zielbetooverend lied der Seraphijnenkoren zich in harmonie doet hooren, om den Hemelvorst te loven, dien gij reeds in uw leven bezongen hadt. Vaarwel! | |
[pagina 305]
| |
Verder heeft M. Jan Boucherij, als oude vriend van den overledene, de volgende redevoering uitgesproken: Zoo heeft dan weer de Dood, de onverbiddelijke, den draad van een menschenleven afgesneden, dat ons allen dierbaar was: August Cosyn is niet meer! 36 jaren! en sterven, na van het leven om zoo te zeggen niets dan de bitterheden te hebben gesmaakt! Want wie weet het niet? Het leven van onzen vriend is een onophoudelijke strijd geweest! En toch heeft de buitenwereld die worsteling tegen onzekerheid en teleurstelling, tegen ramp en kommer niet gekend, omdat zedigheid en gelatenheid de kenmerkende hoedanigheden van den gevallen strijder waren! En thans dat de toekomst hem toelachte, thans dat geluk en welvaart zijn deel waren, thans dat hij zich in de onuitputtelijke liefde eener teedere echtgenoote verheugen mocht, daar wordt hij weggemaaid in de volle kracht des levens, hij, die het leven zoo liefhad! Wij, die in de laatste maanden den gang zijner ziekte stap voor stap hebben gevolgd, wij weten hoe dierbaar hem het leven was; want ondanks de vreeselijke kwaal, die de krachten zijns lichaams van stond tot stond afnemen deed, bleef het vertrouwen in eene, helaas onmogelijke genezing, hem steeds bij. En voorzeker is het aan zijnen moed, aan zijne wilskracht, aan zijne nooit verflauwende hoop, maar vooral aan de onophoudelijke en liefdevolle zorgen zijner gade te wijten, dat het akelig uur van zijn verscheiden niet eerder geslagen heeft. 36 jaar! en snakken naar het leven, en sterven als men eerst het leven is ingegaan: het is verschrikkelijk! Dit was het lot van hem, wiens overschot wij heden der aarde toee vertrouwen. O, nog zien wij hem in zijnen leuningstoel gezeten, hijgend | |
[pagina 306]
| |
naar lucht en toch droomende van genezing, van nieuw leven! Nog hooren wij hem, op zijn smartbed uitgestrekt, als in een visioen de namen zijner zoo vroeg gestorven kinderen fluisteren en dan met de uiterste krachtinspanning en met de handen opwaarts smeekend roepen: ‘Leven! lang nog leven! Het is zoo zoet te leven!’ En nu ligt hij daar koud en levenloos aan onze voeten, de goede, brave man, de edele inborst, de kloeke strijder, de onvermoeibare werker! Was zijn leven op aarde een strijd, hij heeft dien tot den laatsten ademtocht gestreden met onverflauwden moed, met nooit verdroten standvastigheid! Werken was het eenige doel zijns levens! Arbeiden voor het goede, voor de kunst, voor de taal, voor Vlaanderen, zijnen geboortegrond. Is het niet te danken aan zijn werken alleen, dat hij het in de letterkunde en in de kennis der nieuwere talen op eene hoogte heeft gebracht, welke anders slechts door hoogere studiën en onder leiding van geleerde mannen kan bereikt worden? Moeten wij de opofferingen van allen aard herinneren, welke het oprichten en het voortzetten van een tijdschrift als de Kunstbode onvermijdelijk van hem vergden? Neen, gij allen die hem gekend hebt, weet, dat het door standvastig werken is dat hij het standpunt heeft bereikt, waarop hij thans gezeten was! Het zal niet noodig zijn zijne verdiensten als letterkundige te bespreken, de 10 jaargangen van zijnen Kunstbode zijn daar om te getuigen, wat hij als dusdanig is geweest, en hoeveel wij nog van hem verhopen mochten! En al die opoffering, al dat werken, dat onverpoosd en rusteloos strijden voor Taal en Volk, heeft de onverbiddelijke hand van den Dood niet kunnen weerhouden! De eeuwige Beschikker van het leven der menschen heeft Cosyn tot zich geroepen in de volle kracht van den mannelijken leeftijd! Daar ligt hij in de killige groeve, de goede, getrouwe vriend, de zedige maar verdienstvolle Vlaming! Maar zal zijn stoffelijk omhulsel in dit leven niet meer bij ons vertoeven, zijn geest zal in ons midden blijven zweven, zijne gedachtenis zullen wij in heilig aandenken bewaren, zijn werk zal blijven voortbestaan | |
[pagina 307]
| |
als eene eeuwige hulde aan zijn talent, aan zijne rechtschapenheid, aan zijne zelfsopoffering! Vaarwel, onvergetelijke vriend! Was het leven voor u een strijd, dat de eeuwigheid u eene zalige genieting schenke! God, de eenige rechtvaardige God, geve u het loon, dat Hij beloofd heeft aan hen, die hier beneden aan het welzijn van het menschdom hebben gearbeid! Vaarwel, August, tot wederziens in betere gewesten!
Ten slotte voerde nog M. Francq, student, in naam der leerlingen van het Instituut, het woord; hij zegde:
Messieurs,
Après une longue et pénible maladie, la mort vient d'enlever à la fleur de l'âge, un homme doué de brillantes qualités, Monsieur Cosyn. Si la littérature flamande perd en lui un de ses principaux hommes de lettres, l'Institut Supérieur de Commerce perd un homme entièrement dévoué au travail, et nous autres élèves, au nom desquels j'ai l'honneur d'exprimer ici les vifs regrets, garderons de lui bien des souvenirs précieux. A peine âgé de 36 ans, M. Cosyn, malgré la maladie qui le minait, avait déjà rempli une vie bien laborieuse, et s'il s'est adonné surtout aux lettres flamandes, il n'a jamais négligé pour cela la tâche qu'il s'était imposée en entrant dans le corps professoral de l'Institut Supérieur de Commerce car toujours, lorsque sa santé l'a permis, il en a profité pour se rendre parmi nous. Toujours il a eu le même goût pour le travail et la même bonté pour ses élèves, qui n'avaient pour lui qu'amitié et respect. Monsieur Cosyn, s'il ne nous est plus permis de continuer à vous témoigner notre estime, emportez du moins avec vous l'assurance de nos plus vifs regrets et soyez certain que le souvenir que vous laissez en nous ne s'effacera jamais. A dieu, Monsieur Cosyn, adieu! | |
[pagina 308]
| |
Wij laten hier de vertaling van deze laatste rede volgen:
Mijne Heeren,
Na eene lange en smartelijke ziekte heeft de dood ons eenen man ontrukt in de kracht des levens, begaafd met schitterende hoedanigheden: Mijnheer Cosyn. Indien de Vlaamsche letterkunde in hem eenen harer bijzonderste schrijvers verliest, het Hooger Handelsinstituut verliest eenen aan het werk geheel verkleefden man, en wij, leerlingen, in wier naam ik de eer heb hier de levendige spijt uit te drukken, zullen van hem eene kostbare gedachtenis bewaren. Hoewel nauwelijks 36 jaren oud, had Mijnheer Cosyn, niettegenstaande de ziekte die hem deed verkwijnen, reeds een zeer werkzaam leven vervuld; en heeft hij zich voornamelijk met de Vlaamsche letteren bezig gehouden, daarom heeft hij nooit de taak vergeten, die hij zich had opgelegd, wanneer hij in het professorskorps van het Hooger Handelsinstituut gekomen is; want altijd, wanneer zijne gezondheid het hem heeft toegelaten, is hij in ons midden geweest. Ten allen tijde heeft hij denzelfden lust voor het werk en dezelfde goedheid gehad voor zijne leerlingen, die allen hem vriendschap en eerbied toedroegen. Mijnheer Cosyn, indien het ons niet meer toegelaten is u onze achting te bewijzen, draag dan ten minste met u de verzekering mede van onze innige droefheid en wees overtuigd, dat uwe gedachtenis nooit in ons zal uitgewischt worden. Vaarwel, Mijnheer Cosyn, vaarwel.
Zooals uit het bovenstaande blijkt is de hulde, aan den te vroeg gestorven Stichter van den Kunstbode bewezen, waardig en indrukwekkend geweest; zij heeft getuigenis afgelegd van de genegenheid, de vriendschap, de sympathie, welke binnen Antwerpen den ontslapene werd toegedragen. Maar de wonde, door die vroegtijdige dood te weeg gebracht, blijft ongeneesbaar voor haar, die hem als gade heeft ter zijde gestaan, voor hen, wier brave zoon, | |
[pagina 309]
| |
wier toegenegen broeder hij was. En toch, zoo de troost eene leniging is voor het gefolterd hart, dan zal deze hulde aan Cosyn's nagedachtenis een heilzame balsem zijn voor de nog bloedende wonde, in den boezem van nabestaanden en vrienden geslagen. Maar ook buiten Antwerpen heeft het droevig nieuws van Cosyn's afsterven eenen pijnlijken indruk gemaakt. Uit alle streken van het Vlaamsche land zijn der diepbeproefde weduwe de ondubbelzinnigste blijken van droefheid en hartelijke deelneming toegezonden. Ook de vrienden uit Noord-Nederland hebben hunnen Vlaamschen broeder niet vergeten. Een laatste plicht blijft ons te vervullen. Aan allen, die aan de verheerlijking van den dierbaren ontslapene hebben medegewerkt, onze innige dankbetuiging! Dank in naam der ontroostbare weduwe, dank in naam der diep bedroefde familieleden, dank in naam der Redactie van den Kunstbode! |
|