De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 11
(1881)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– AuteursrechtvrijBrieven uit zuid-nederland.Ga naar voetnoot(1)7 Juni. Goede Vriend,
Ik heb verzen liggen voor drie boeken, maar ben niet bezig ‘eenen bundel voor de pers gereed te maken.’ Wat Het Volksbelang schreef, was zeer braaf, doch mis. Ik legde en leg alles weg, om het vergeten; zoo is 't mij alle zes maanden nieuw, ja vreemd, en zie ik wat ik bij 't maken niet zag, - de gebreken: wat Molière leerde van zijne dienstmeid, leert ook de tijd. Wees echter gerust, het goede wordt niet herwerkt, het frissche niet verouderd. Mag, moet een kunstenaar zoo niet handelen? Worden ons niet genoeg onrijpe vruchten opgediend? Verwonderen mag het, dat het publiek zoolang lust heeft naar al dat groene. Ledegancks Zustersteden, Consciences Loteling, eenige tafereeltjes uit Van Beers, Tony en gezusters Loveling, eenige liedjes van de Cort, zou dat niet omtrent al de kunst zijn, door onze letteren in de XIXe eeuw voortgebracht? Het kan nog al eenigen tijd aanloopen, Vriend, eer ik aan 't uitgeven ga. Middelerwijl werk ik alle dagen. Dezen morgen, vóór de aankomst uwer briefkaart, was reeds Het Liedje van mijn Tuin... gezongen. Ontvang het met mijn warmsten handdruk. Houd moed, brave vriend! De lente verricht wonderen; zij zal ook U genezen; en als gij weer flink te been zult zijn, moogt Ge in mijne Levenswarande zooveel bloemen komen plukken als 't U lusten zal.
Uw hartelijk toegenegen Julius de Geyter. |
|