De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 11(1881)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Bladvulling. I. Das en Eekhoorn. (Fabel). Een dikgebuikte Das sprak eene Eekhoorn toe: ‘Ach, sprong ik toch, als gij, zoo flink en nimmer moê!’ De lustige Eekhoorn riep: Of dat een wonder heet, Dat dien het vet bezwaart, die vreet en slaapt en vreet.’ (Naar Julius Storm). II. Ter Opheldering 't Verwondert u dat X geneesheer blijft En tegelijk romans toch schrijft. - Wat is daar vreemds aan, liefje mijn, Daar dood en slaap toch broeders zijn. (Naar W. Naschinski). III. Raad. Zwijg, en verberg uwe meening Diep in uw boezem altijd, Prijst gij, zoo hebt gij geen oordeel, Gispt gij, ge doet het uit nijd. (Naar Em. Peschkau). Vorige Volgende