zijn, deden hun best, doch de uitspraak laat over 't algemeen veel te wenschen.
Nu, wat dit tooneelgewrocht wel het meest luister heeft bijgezet is de heerlijke muziek des heeren H. Waelput. Het openingsstuk is een meesterwerk, zegt men. Bewegingen, uitdrukkingen, roerende, hevige en netelige toestanden, al wat in het drama merkwaardig is, wordt op meesterlijke wijze weergegeven door de muziek, die het begeleidt.
Vooral de gezangen van Stella in het eerste en laatste bedrijf zijn pareltjes. Prachtig is ook de muziek der koren.
Het orkest betuigde den meester eene welverdiende eer, met hem, bij de eerste opvoering, eene kostbare eikenkroon, als hulde aan zijn talent, te schenken.
***
Lucia Staps is de dochter van eenen dronkaard, Beer staps genaamd, die door zijn ongeregeld leven de oorzaak werd van den vroegen dood zijner vrouw, en thans zijne eigene armoede en die zijner dochter bewerkt. Lucia wordt bemind door Klaas, eenen welhebbenden, maar hoogmoedigen landbouwer, doch zij beantwoordt zijne liefde niet.
Zij bemint van ganscher harte Frans Dorpel, eenen vondeling, die op de hoeve van Klaas werkt en waar hij vaak de grofste beleedigingen, de vernederendste en smadelijkste bespotting te verduren heeft. Wanneer hij van weemoed en ontmoediging overstelpt is, vindt hij troost bij zijne veronderstelde moeder en in de standvastige liefde van Lucia, die hem bemoedigend de zoete woorden ‘Hoop en Moed’ toespreekt. Boer Staps is gebeten op Jan Klaas, die hem in zijne plannen, ter bereiking van zijn doel: het huwelijk zijner dochter met Klaas, dwarsboomt, en treft hem doodelijk met eenen kogel in volle borst. Jan sterft in de armen van Lucia en des vondelings aangenomen moeder. Gedurende dit tooneel wordt de brand in Staps' hoeve, ‘Het Schaliënhof’ gestoken. Alhoewel Lucia daardoor tot armoede vervalt en in haar vader, die moordenaar werd, geschandvlekt is, verzwakt toch de liefde niet, die Frans haar toedraagt. Boer Staps heeft zich gezelfmoord.
Frans wordt door het volk beschuldigd het vuur in het pachthof te hebben gestoken en de gendarmen leiden hem weg. De kreupelonnoozele koejongen van het Schaliënhof, die Frans eene onbepaalde genegenheid toedraagt, ziende dat zijn onplichtige vriend in de handen der wapenlieden werd overgeleverd, schreeuwt in hevige wanhoop, dat niet Frans, maar hij zelf de brandstichter van Staps' hoeve is. En in dien storm van uitzinnige vertwijfeling ploft hij neer en sterft. - Weldra blijkt des vondelings onschuld en mag hij vrij terug naar huis keeren.