De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 11
(1881)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 130]
| |
Nederlandsch tooneel.Antwerpen.
| |
[pagina 131]
| |
gevoel en oneindig veel lust tot het tooneel, zoodanig zelfs dat gedurende hare kortstondige ziekte zij op haar bed de kooren aanleerde van het tooverstuk Asschepoester, ten einde niet ten achteren te blijven. - ‘Het zal wel gaan,’ zegde zij tot haren bedroefden vader des zaterdags namiddag... en den volgenden nacht, werd zij onverwachts de kunst en hare geliefde ouders ontstolen!... Eene talrijke menigte was bij deze treurige ter aarde bestelling tegenwoordig, Namens vrienden en bewonderaars werden verscheidene kronen op haar graf neergelegd. * * *
Een ander nieuws, - de tijding van een ongeval, dat erge gevolgen had kunnen hebben - kwam ons uit Holland toe: Voor een veertiental dagen werd Mej. Catherina Beersmans door eene bloedspuwing overvallen, die in den beginne van zoo ernstigen aard scheen, dat de dokter voor haar leven vreesde, en later dacht dat zij toch de tooneelspeelkunst zou moeten vaarwel zeggen. Berichten ons uit Rotterdam toegekomen laten ons toe, aan de talrijke bewonderaars van Neerlands uitstekende tooneelkunstenares de geruststelling te geven, dat zij op dit oogenblik buiten alle gevaar is en na eenigen tijd rust op nieuw de planken zal kunnen betreden. Moge onze éénige Beersmans nog vele jaren voor ons Tooneel gespaard blijven, dat is stellig de vurige wensch van allen en vooral van
Zegher. | |
Gent.Gent, 11 Maart, 1881.
De opvoering van Offenbach's ‘La Fille du Tambour-Major’ in onzen Nationalen Schouwburg heeft reeds verscheidene malen in den Gemeentenraad aanleiding gegeven tot nog al ernstige opmerkingen. Wel had de tooneelcommissie, met meerderheid van stemmen de toelating vergund om dat opera bouffe op te voeren, doch daar het, dank aan het genre en de ontegenzeggelijk goede vertolking, de massa | |
[pagina 132]
| |
naar den schouwburg lokte, werd dit stuk reeds tot 23 keeren opgevoerd en daarbij natuurlijk betere stukken achteruitgesteld. Derhalve begonnen de raadsleden Heremans, De Vigne, Rogghé, Wagener, Ghesquier, enz., bekende strenge kunstrechters, zich ongerust te maken over dien overweldigenden bijval der operette, ten nadeele der degelijke kunst. De zaak kwam in den Raad op het tapijt, en bovengenoemde heeren verklaarden in openbare zitting, dat ons Nationaal Tooneel op die wijze niet aan zijne roeping beantwoordt en dat de stad dergelijke, zoo niet zedelooze dan toch zoutelooze fransche operetten niet mag aanmoedigen. Het tooneel moet dienen om den geest van het volk te verfijnen, te veredelen, en met stukken als de Dochter van den tamboer majoor wordt dat doel het allerminst bereikt. Wat niet kan betwist worden is, dat ons ‘Nationaal Tooneel’ door het groot succès van dat stuk, weinig, zeer weinig nieuws op de planken heeft gebracht, en onder dat opzicht onze tooneelletterkunde stellig te lijden heeft gehad. Of de Dochter van den Tamboer-major nu eigentlijk onzedelijk is? - Dat vinden we juist niet: voor ons is die operette nog de minst onzedelijke grap van allen waarmêe Offenbach de muziek... heeft verrijkt. (?) Doch stellig is hare beschavende, veredelende waarde beneden nul.
***
Hoe intusschen eene ernstige discussie in eenen Gemeenteraad over zoo'n belangrijke zaak ook al... de lachspieren in beweging kan brengen! Dr Heremans, schepen van onderwijs en schoone kunsten, zegde te recht: Het hulpgeld van de stad aan den Vlaamschen Schouwburg werd ingesteld om het volk te beschaven, den kunstsmaak te vormen. De heer Van Hollebeke zou den bestuurder volle vrijheid geven, en hem laten opvoeren wat hij wil en goed vindt. De heer De Nobele antwoordde... ‘Als het volk maar leute (plezier) heeft!’ De plus fort en plus fort! Toen de heer Rogghé zijn knap bewerkt verslag over de tooneelcommissie had voorgelezen, verklaarde de heer Burggraeve, hij die meer dan eens de rechten der Vlamingen verdedigde en onlangs nog de noodzakelijkheid hielp bepleiten voor het behouden van het Vlaamsch Gemeente Bulletijn, dat hij zich onthield omdat hij het vlaamsch van M. Rogghé- niet verstond! Een Vlaamsche raadsheer, die de taal der bevolking niet verstaat, welke hij vertegenwoordigen moet!... Dat is voorwaar een ‘comble!!!’ Of er gelachen werd!! Of het nu met het zuiver vlaamsch van den heer Rogghé of wel met de onnoozele verklaring van den geleerden professor Burggraeve was, dàt verklaren wij niet te kunnen uitmaken. | |
[pagina 133]
| |
De discussie heeft de volgende veranderingen aan het lastcohier voor gevolg gehad: ‘Twee derden ten minste van de tooneelstukken, gedurende het tooneeljaar op te voeren, zullen bestaan uit dramas tooneelspelen en blijspelen, 't zij oorspronkelijke, 't zij vertaalde. Ten minste zestig oorspronkelijke bedrijven van Vlaamsche of Noord-Nederlandsche schrijvers zullen worden opgevoerd, waaronder ten minsté vier stukken van vier tot vijf bedrijven. Een controleur zal door den bestuurder worden benoemd en goedgekeurd door het gemeentebestuur. De bezoldiging van den controleur, die ten laste valt van den bestuurder, zal, op dezes voorstel, door het gemeentebestuur worden vastgesteld.’ ‘Verder zal de commissie van toezicht van vijf op zeven leden worden gebracht.’ Z.v.A. |