De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 11
(1881)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 29]
| |
Onze Nieuwjaarwensch op Muziekaal gebied. Open Brief aan den Hoofdredakteur van de ‘Vlaamsche Kunstbode.’St.-Job in 't Goor, 1 Januari 1880.Waarde August,
Een muziekale Nieuwjaargroet aan U, aan de vlaamsche broeders in 't algemeen, en in 't bijzonder aan de voorstanders van ons streven tot bevordering der Nationale Toonkunst! Moge het nieuw ingetreden jaar 1881 ons op muziekaal gebied..... Doch vooraleer de toekomst in te zien, eerst een korte terugblik op hetgeen voorbij is, op datgene wat wij sedert onzen vijftienjarigen kamp reeds ingewonnen hebben: 1o Het gebruik der twee landstalen in de Staatswedstrijden voor muziekale compositie. (Prijs van Rome). 2o Het stichten der eerste Vlaamsche Muziekscholen in Belgie sedert 1830, te Antwerpen; - later ook eene te Brugge; 3o De vrijheid onzer muziekinstituten en de onafhankelijkheid der jaarlijksche groote Muziek-Festivals op nationalen voet ingericht. - Deze werden opvolgentijk gegeven te Gent (1875); Antwerpen (1876); Luik (1877); Brugge (1878) Bergen (1878) en met den besten uitslag bekroond; 4o Den grooten bijval der Vlaamsche en Waalsche compositiën bij het groot Nationaal muziekfeest te Brussel gedurende het Jubeljaar 1880; daarbij de herkenning en huldiging van ons Vlaamsch-nationaal princiep in de muziek door de binnen- en buitenlandsche pers. 5o De wederzijdsche uitvoeringen van Noordnederlandsche compositiën in Belgie, en Zuidnederlandsche in Holland; daarbij het leggen van eenen nog nauweren broederband tusschen noord en zuid door de samenwerking van Noordnederlandsche componisten met zuidnederlandsche dichters, en omgekeerd. | |
[pagina 30]
| |
6o Het ontstaan eenertalrijke schaar vlaamsche componisten, vlaamsche zangers en zangeressen, vlaamsche koor- en orkestkrachten; 7o Het stichten te Antwerpen (met comiteiten in Brugge en Gent) van den Bond tot bevordering der Nationale Toonkunst; 8o Een begin van inrichting van muziekscholen met de princiepen en volgens de leerstelsels der Antwerpsche Vlaamsche Muziekschool in de provincie Antwerpen. - De eerste werd in St.-Job-in-'t Goor gesticht, (hierbij een exemplaar van het Reglement) een voorbeeld dat weldra door andere localiteiten uit de Kempen zal gevolgd word worden; 9o Het aansluiten bij onzen Bond van talrijke muziekmaatschappijen der provincie Antwerpen. Ziehier eenige inlichtingen betrekkelijk dit laatste punt: Reeds is eene eerste groepafdeeling tot stand gekomen, te Brecht op 26 December jl. Van die afdeeling maken deel: de maatschappijen van Brecht, Westmalle, Wuestwezel, Loenhout, Oostmalle, St-Job in 't Goor. Eene tweede groepafdeeling zal in Hoogstraeten worden gesticht en wel op 2 Februari e.k. Er heerscht veel geestdrift onder onze kempische Kunstbroeders. Zij zijn waarlijk met een vasten wil bezield om onze nationale pogingen zooveel mogelijk te steunen. Bekend is het, dat de provincie Antwerpen reeds op vele beroemde namen in literatuur en kunst kan wijzen. - Ik ben overtuigd dat, indien onze werkzaamheden krachtdadig ondersteund worden, onze Antwerpsche Muziekschool welhaast op een aanmoedigend getal kempische kweekelingen zal mogen rekenen, en dat menigen onder hen den grooten weg der nationale vlaamsche toonkunst met eer en roem zullen bewandelen. - Van jongs af zullen zij door onze leerstelsels van onze princiepen doordrongen worden en met behulp der frischheid van hunnen eigenaardigen volksgeest, en de poëzie welke hun eigen is, zullen zij, na hunne hoogere opleiding bij ons genoten te hebben, hunne kunstbaan met vastberadenheid kunnen bewandelen. * * * | |
[pagina 31]
| |
Gij ziet, dat, door onverpoosd werken ons nationaal gebouw zich langzaam op een eigenaardig kunstgebied verheft.... Maar dit wil niet zeggen dat er ons niets meer te doen staat, - verre van daar! Vooreerst, moeten wij een waakzaam oog houden op alles wat wij in 't verleden gewonnen hebben en niet toelaten dat er ons iess van ontnomen worde. Wat het tegenwoordige betreft moeten wij in werkzaamheid verdubbelen, nen zedelijken en stoffelijken onderstand van Staat, Provincie en stad Antwerpen verdienen en later nog zien vergrooten met bewijzen te leveren en te blijven leveren van wat wij reeds gedaan hebben en nòg doen zullen. Veel blijft er ons in de stad Antwerpen zelf nog te voleinden. Wij bezitten in onze stad nog dat volledig gebied van eigen werking niet, waarover misschien de provincie Antwerpen zich eerlang zal mogen verheugen. Voor de stad Antwerpen moet dit gebied vooral door de volgende middelen worden verkregen: het stichten eener van alle andere societeiten onafhankelijke Maatschappij (solisten, koren, orkest) tot het het uitvoeren onzer nationale compositiënGa naar voetnoot(1) en waarbij onze moedertaal de taal der vocale uitvoeringen zijn zou; een tooneel tot het opvoeren onzer nationale zangspelen en lyrische drama's; - en, lest not least, het bekomen van ons zoozeer gewenscht Koninklijk Vlaamsch Conservatorium. Ziedaar ons desiratum, - onze rechtmatige wenschen. Wat wij vroeger over die verschillige punten in de Vlaamsche Kunstbode schreven, is hedendaags nog volle waarheid en zal het altijd in de toekomst blijven. Dat is: de ontwikkeling overal van het nationaal vlaamsch princiep in Vlaamsch België; - het kampen tegen vreemden invloed, centralisatie en cosmopolitisme; - het tot stand brengen van een volledig Vlaamsch-Muziekaal Kunstgebied, waarop de vruchten onzer Vlaamsche muziekscholen onbelemmerd zullen kunnen gedijen. Indien de stad en de provincie Antwerpen gezamentlijk zulk eene sterkte kunnen opbouwen, zullen zich de andere vlaamsche gewesten ook wel weten los te maken van de onnatuurlijke banden waaraan zij, op kunstterrein, gekluisterd zijn. | |
[pagina 32]
| |
* * *
In 't voorbijgaan moet ik allen bekend maken dat de centralisatiegeest andermaal eene poging aanwendt om onze nationale muziekbeweging te hinderen. Er zou namelijk spraak zijn van het stichten (in Brussel?) eener... ‘Muziekale Universiteit’Ga naar voetnoot(1). Een andere vorm, zoo als men ziet, waarmeê men ons het juk van contralisatie en cosmopolitism zou willen opleggen! - Gezegde Universiteit zou volgens het nog in de lucht hangend plan der heeren centralisateurs op de volgende basis berusten: ‘1o Het lager muziek-onderwijs zou in alle de kleine muziekscholen en de lagere gemeentescholen van het land gegeven worden. 2o Het middelbaar muziek-onderwijs en het hoogere technische (?) door de Conservatorions en grootere Muziekscholen; maar... aan de Universiteit alleen zou eene hoogere opleiding den leerling te beurt vallen.’ Men vraagt zich nu af, of die hoogere opleiding eene vlaamsche zijn zou voor onze leerlingen, die met de vlaamsche kunstprinciepen opgeleid zijn? Zou dan die Universiteit aan de tweevoudige kunsteischen van ons land beantwoorden? Of enkel aan éénen? In dit geval aan welken? - Of ook misschien aan geen van beiden?..... Onze lezers zouden zich wel bedriegen indien zij dachten dat men zich in dit ‘Verslag’ met zulke kleinigheden bemoeit! Andere zaken en van ‘hooger belang’ houden de aandacht der voorstellers bezig: B.V. ‘Er moet eerst en vooral gezorgd worden dat het verschil tusschen de in België gebruikte muziekstelsels verdwijne, opdat leerlingen die van de ééne naar de àndere stad gaan wonen, niet langer in de noodzakelijkheid zouden verkeeren hunne studiën telkens op nieuw te moeten aanvangen....’ | |
[pagina 33]
| |
- Et voilà!... Dààrvoor moet er gezorgd worden, niet voor nationaliteit, niet voor eigenaardigheid in de kunst, niet voor al wat door onze Toonkunst roem aan ons land kan bijbrengen, - dàt zijn maar nietigheden: - maar dat drie of vier leerlingen, die jaarlijks misschien van de eene stad tot de andere zouden overkomen aan tegenovergestelde leerwijzen zouden onderworpen worden, dat is eene reden en eene diep doordachte, philosophische en esthetische reden!! Het blijkt hier klaar en duidelijk dat dit verschil in de leerstelsels nergens anders bestaat dan in onze vtaamsche muziekscholen. Ja wel, inderdaad, bij ons spreekt alles van liefde voor de vaderlandsche kunst: opvoeding, onderwijs en hoogere opleiding dienen er om in alle vakken echt vlaamsche toonkunstenaars voort te brengen. Men leert aldaar dat de leus ‘In Vlaanderen Vlaamsch!’ ook op muziekaal gebied de onze zijn moet. Men beweert en bewijst, ja, in onze vlaamsche muziekscholen, dat, zonder de moedertaal, eene echte toonkunst voor een volk niet kan bestaan; men zegt er - en dit punt wordt door groote schrijvers en zelfs door beroemde componisten uit het buitenland bijgestemd - dat de Nederlandsche taal hier de taal der uitvoeringen zijn moet, zelfs voor het vertolken van vreemde werken. En wij voegen erbij, dat, noch zedelijke noch stoffelijke onderstand mag ontbreken aan eene kunstrichting die alleen het vaderland tot duurzame eer strekken kan - en dat, indien voor het kunstcosmopolitism in België er veel gedaan wordt, men er tienmaal méér zou moeten doen ten voordeele der nationale strekking in de muziek. Dàt zijn leerstelsels en opvoedingsmiddelen die zeker niet overeen te brengen zijn met die van eenige onzer fransche muziekscholen, en dààrom.. moet men die veranderen of vervormen, en... dààrom ook moest een uitvluchtsel gevonden worden. - En men vond het dan ook: ten voordeele der leerlingen die van stad veranderen en bijgevolg van conservatorium of muziekschool! Prachtig!.... | |
[pagina 34]
| |
En zeggen dat onze vlaamsche muziekbeweging, die reeds zooveel goeds stichtte, niet nog wat meer ondersteund en bekrachtigd wordt! - Zou men, een twintigtal jaren geleden, hebben durven droomen aan al die nationale muziekfeesten en uitvoeringen van nationale toongewrochten? Zeker neen, dat zou alsdan als eene utopie, als een hersenschim beschouwd geworden zijn; maar wat al zulke utopiën zijn door ons niet tot algemeene werkelijkheid gebracht! Wakker dus! Belgische Kunstbroeders, zoowel waalsche als vlaamsche! Dat elke hoofdmuziekschool eener provintie hare stad en provintie wederzijdsch regeere in nationalen zin - elk met eigen taal en eigen geest bezield. Dan zal men kunnen vast bestatigen dat geene centralisatie, maar wel samenwerking van gelijkstrevende natuur- geesten taalprinciepen iets grootsch stichten kan; terwijl het verplichtte samenbrengen van ongelijkslachtige elementen, op één en hetzelfde punt, voor één en hetzelfde doel, eene verbrijzeling dezer elementen te wege brengt. En nu, waarde August, aan U persoonlijk mijnen dank, voor uw onverpoosd medewerken, dat noch door ziekte noch door kwelling kan tegengehouden worden: Wij zullen de herinnering aan uwen moed niet verliezen! Dus, bij al de wenschen hierboven uitgedrukt, uit ik vooral mijnen en ons aller vriendenwensch tot uwe spoedige algeheele herstelling. Peter Benoit. |
|