De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 10
(1880)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 539]
| |
Poëzie.I.
| |
[pagina 540]
| |
Spelend in der zonne stralen,
Die zijn ziel nog niet verhalen,
Hoeveel zij jammer zij vaak ziet.
Nieuwe toekomst stoom ik tegen!
Bloemen zie ik allerwegen,
Doch ook menig distel aan.
Maar wat nood! heel mijn verleden
Van mijn wieg tot aan mijn heden
Is mij steeds wèl gegaan!
Walram van Limburg.
(Mej. Betsy Perk.) | |
II.
| |
[pagina 541]
| |
III.
| |
IV.
| |
[pagina 542]
| |
Haar eerste kind! Oh, wie kan weten,
Wat dan haar moederhart geniet,
Als zij, in zalig zelfvergeten,
In droom heur eersten lievling ziet!
In die beschouwing als verslonden,
Houdt zij het reeds aan 't hart geprangd;
Thans heeft zij 't hemelheil gevonden
Dat zij zoo vurig heeft verlangd..
ô Wonderzoete moederdroomen,
Eerlang zult gij bewaarheid zijn,
En zal die duurbare engel komen
In volle wezen, niet in schijn...
***
Na stonden blijder geestvervoering
Vervliegt de droom. En met een traan
Van heil in 't oog, van zoete ontroering
Ziet zij verrukt haar echtvriend aan.
En hij, al even diep bewogen,
Hij kust zijn gade, liefdrijk teer,
En als ééne enkle ziel ontvlogen,
Stijgt beider dankbeê tot den Heer.
P.P. Denys.
Komen, 1880. | |
V.
| |
[pagina 543]
| |
die tuimelen, zich verdringen,...
versmelten met het lucht-azuur...
en weer herleven... zwellen... springen
in tintelende sprankels vuur.
Ginds rekken zich de duinen
vervelend langs het strand,
en prachtig gulden kant
bezoomt haar doornenkruinen.
En daar, waar de Oceaan,
de hemel, en het strand verdwijnen
in heeten westergloed, vergaan
als verre damp, haar breede lijnen.
En de ongeruste baar
laat angstig stenen hooren,
in schommelende voren
ter kust gedragen, waar
het met des menschdoms klachten,
die 's aardrijks winden als gejank,
als droef gejank, ter zeeë brachten,
Verwart in éénen enklen klank!
Een klank die in dit kalme
en majestatisch oord
dra ongemerkt versmoort,
een van die stille galmen,
die, als een zwakke kreet,
geen langer echo na kan laten
dan 't ruischen van een zijden kleed
langs 't grijs arduin van onze straten.
Jos. Hamers.
Evere 1880. |