| |
| |
| |
Driejaarlijksche Tentoonstelling van Schilderijen te Gent.
III.
Gent, November 1880.
Waarde Heer Redakteur,
Onder de inzendingen van Antwerpsche zijde wordt de schilderij van Van Kuyck, ‘de Oogst’, opgemerkt. Niet juist, dat dit tafereel den toeschouwer diep in 't gemoed treft, of hem verbaast, door eene verheven moraal of een stout denkbeeld, zooals vele werken van Fransche kunstenaars, maar de groepeering in de Oogst is zóó bevallig-afwisselend, de houding der maaiers en bindsters zoo landelijk schoon, de uitdrukking der figuren zoo karakteristiek, de teekening zoo onberispelijk, het koloriet zoo frisch en levendig, dat het illussie wekt, - al moge 't bij nader onderzoek blijken dat de schilder in enkele bijzonderheden wel wat aan het conventionneele heeft toegegeven. Waarlijk, vol idyllische poëzie, die Oogst: hij toovert u de heete Augustus-zon voor den geest en schenkt u in verbeelding het reinste natuursgenot. Onwillekeurig herinnert ge u het bekende:
Ruischend valt het graan.
De Afwachting van Bource is eveneens een zeer merkwaardig doek. Ziedaar wel eene echte visschersvrouw: kloek gebouwd, breed geschouderd, ruw van huid en gezond van kleur. Hare houding en kleedij zijn zeer natuurlijk. Het riethalmpje, dat zij achteloos in den mond houdt,
| |
| |
terwijl ze in wachtende houding de zee instaart, is de natuur op heeter daad betrapt. Haar tintelend oog teekent onverschrokkenheid, haren stand eigen. De teekening is breed, de kleur helder, de opvatting juist, de uitdrukking typisch; de indruk van het geheel treffend.
Bource's Pluimstekerij, een eenvoudig maar geestig opgevat onderwerp, tintelt almede van waarheid. De pluimstekers, door de gebelgde moeder vooruit gedreven, zijn echte typen van bengels, geen kwâjongens precies, maar schoolgaande straatjongens. Het tafereeltje boeit bijzonder om zijne natuurlijkheid.
De oude Wildstrooper van Karel Ooms is een meesterstuk in zijne soort. Onmogelijk eene type trouwer weêr te geven! De gelaatstrekken van den wilddief spreken! Listige vermetelheid ligt in zijn afspiedend, wantrouwend oog, gewoon op den loor te liggen; gehardheid in alle moeilijkheden getuigen de rimpels in zijne wangen, daarin door de uitoefening van zijn vak gegroefd; zijn mond toont geslepenheid en koelbloedigheid. De kleeding en andere détails voltooien het geheel.
Van kroeg tot kroeg, van Baudin, is een van die genre-stukken, welke te denken geven. Het is een tooneel dat indruk maakt, door steile tegenoverstelling van belangwekkende toestanden. Losbandigheid, zorgeloosheid, tegenover werkzaamheid, lijden. Het onderwerp is niet nieuw, maar door den kunstenaar op uitstekende wijze onder nieuwe vormen behandeld. De typen zijn zeer juist en de figuren vol beweging. Het koloriet is levendig, ofschoon de kleuren misschien hier en daar wel wat al te glad, wat te porceleinachtig zijn.
Eigen jacht en Vaderlandsliefde, van Cap, zijn twee zeer bevallige tafereelen, welke onder meer dan één opzicht de aandacht trekken. Van de twee is wel het éérste het meest verdienstelijk. Voor het onderwerp, dat zeer eigenaardig en esthetisch opgevat is, ware echter wel een meer passende titel te vinden geweest. Twee jonge dames op eene wandeling in een bosch hebben zich op het zachte gras te ruste gelegd en... zijn ingesluimerd. Zij worden door twee daar voorbijgaande jagers opgemerkt en met welgevallen aanschouwd. De gol- | |
| |
vende lijnen in de bevallige vrouwen-figuren zijn lief, en de jagers zijn natuurlijk van houding en uitdrukking, terwijl het kleurrijke landschap aan het geheel veel luister bijzet.
Vaderlandsliefde, ofschoon meer alledaagsch van opvatting is merkwaardig om zijne keurige afwerking en zijn levendig koloriet.
Een denkend kunstenaar toont Emiel Claus te zijn, met zijn Tooneel uit het Hedendaagsch Leven:
Dat tafereel is vol waarheid en gevoel. En het kleed, waarin Claus de waarheid steekt, maakt haar niet onnatuurlijk; door geen jacht op conventioneele bevalligheid heeft hij de kunstwaarde van zijne taak verminkt. Zijn Tooneel is een ware toestand; geen afkeerwekkend realism, maar levenswaarheid die de fijnste snaren des gemoeds aanroert. - Twee arme kinderen zitten verkleumd bij de kelderkeuken van een rijk huis, de blikken naar die heerlijke plaats gericht, om op een' afstand den geur op te vangen van al het lekkers dat daar gebraden wordt. Die beide kinderfiguurtjes zijn naar het leven geschetst. Al de détails zijn vol natuurlijkheid: die oude voorschoot, vuil en afgedragen, waarin het éene meisje hare handjes gewikkeld houdt, is trouw naar de natuur. Het rijtuig met twee paarden, op den achtergrond, zichtbaar, breekt de eentonigheid, en doet door de tegenstelling de hoofdfiguren nog meer uitkomen.
Een zekere ‘Kelkun’, schrijver eener ‘Critique raisonnée du Salon de Gand’ vindt de opvatting van Claus' tafereel ‘valsch’ en noemt het daarom zonder eenige waarde. Hij maakt er zich af met eene machtspreuk, zeggende; dat de plaats dier kinderen op school is! Het is ook wel mijn gevoelendat hare plaats er moest zijn; doch zoolang groote armoede en diepe ellende en wat daaruit voortvloeit de ouders beletten hunne kinderen geregeld naar de school te zenden, zoolang zullen toestanden als die welke de heer Claus ons schetst, helaas, nog maar al te waar blijven!
De Verteller van Col is een allergeestigst schilderijtje. Zelden zal men stukjes van dien aard ontmoeten, welke door juiste vertolking der werkelijkheid zóózeer uitmunten;
| |
| |
Een grappenmaker vertelt in eene herberg eene aardigheid, die nog al gekruid schijnt, te oordeelen naar het ietwat verontwaardigd, verlegen gezichtje, dat het buffet-meisje gemeend of in schijn daarbij toont. De houding en uitdrukking der toehoorders zijn allersprekendst; zij lachen onder verschillende vormen, naarmate de aardigheid der vertelling met hun karakter overeenkomt. De détails zijn zeer verzorgd.
Vóór het onweder van Boks, in hetzelfde genre, behaagt eveneens om zijne natuurlijkheid. Ook in dit tafereel zijn de figuren wèl getypeerd en de bijzonderheden keurig afgewerkt.
Het gebed gedurende het onweder van Heyermans beweegt zich op geheel ander terrein, ofschoon ook in deze schilderij de uiting van gemoedsaandoenigen, zij het dan ook van geheel anderen aard, al even gelukkig zijn weergegeven. Treffend inderdaad is de kinderlijke angst dier eenvoudige boerenlieden uitgedrukt. Hoe geloovig bidt die grijzaard! Hoe vertrouwend ontsteekt moeder de gewijde kaars! De eenigszins sombere toon past volkomen bij het onderwerp.
Lambeaux heeft in zijn Geruïneerd almede uiting van zielsontroeringen beoogd. Hij schetst hevige aandoeningen: teleurstelling, radeloosheid, wanhoop! Jammer dat men niet te weten komt, welke de oorzaak is dier geweldige aandoeningen! Overigens is het tafereel vol karakter en getuigt het van gewetensvol streven naar waarheid.
Slecht voorteeken van G. Portielje, ofschoon niet veel beduidend van gedachte, is zeer merkwaardig van samenstelling en bevallig van koloriet.
Wat een kunstig penseel vermag toont ons Jan Portielje, in zijn Geschenk. Ziedaar wel een kleed van witte zijde; hoe glansrijk, hoe doorschijnend, hoe weelderig!
Maria van Burgondië ter Bedevaart van Anthony is een groot doek, rijk aan figuren en kleuren, doch o.i. niet in dezelfde mate aan kunstwaarde. De indruk, dien het te weeg brengt, is niet zeer groot. Het is er alles te mooi gemaakt, d.w.z. al te gekunsteld. De gezichtjes der talrijke vrouwen, die allen gezusters schijnen, zijn heel fijn, hebben fraaie oogen, blozende wangen, kortom gelijken zeer wèl
| |
| |
op juffertjes van een modeplaat, behalve dat ze er wat vromer uitzien. Rijk aan kleuren, is het tafereel gewetensvol in alles afgewerkt, en dat zegt iets, - maar er is weinig leven, ziel en waarheid in, en dat zegt meer!
Onder de genre-stukken, die mij nog in meerdere of mindere mate merkwaardig voorkomen, wil ik noemen:
Een bezoek bij den schilder van De Bergh; De Professor van Geeraerts; Lezend in het plantenhuis van Quitton; Eene kindermeid in 't park van Redig; Van huis afgezonden van Abry; Eene markt uit de XVIe eeuw van Cleynhens; Roosje uit de dalen van Correns; Een hoekje der oude Citè van Schaefels; Hoe Siegfried verraden werd van Fraustadt. Jan Van Beers, die twee allerfijnst gepenseelde vrouwenfiguurtjes zond, heeft velen teleurgesteld. Van hem verwachtte men veel meer. Het talent, waarvan hij in 't begin zijner loopbaan onuitwischbare blijken gaf, deed onderwerpen van veel hooger vlucht van hem hopen.
Een aantal natuurschilderingen verdienen met bijzonderen lof vermeld te worden:
Pad in het gebergte van Bullerkotten; Omstreken van Vorst van De Cock; Onder de eiken van Janssens; Maneschijn van Leemans; Kusten van Jerland van Montgromery; Gezicht te Poix St.-Hubert van Van Luppen - en een allerprachtigste Zomeravond van Th. Verstraeten.
Onder het overgroot aantal inzendingen uit Brussel namen slechts weinig genre-stukken voor. De meeste zijn landschappen, bloemen, fruit, en stillevens. De voornaamste genrestukken wil ik hier doen volgen: De Inquisitie van Lalaing, een merkwaardig doek. De verschillige gelaatstrekken der monniken typeeren echte inkwisitie-koppen. De somberheid der kleur verhoogt den indruk, die het gemoed diep treft.
De Schipbreukelingen van F. Cogen munt uit door groepeering en beweging der figuren. De verschillende aandoeningen op het gelaat der talrijke omstanders zijn met veel kunst en waarheid weergegeven.
| |
| |
Zeer geestig is Eene Gemeenteraadsverkiezing van Herbo. De figuren spreken. De blijdschap der overwinning aan de eene-, en de teleurstelling der nederlaag aan de andere zijde zijn zeer natuurlijk afgemaald. De spanning en de opgewonheid vòòr de kiezing was groot. De wanorde aan de groene tafel getuigt het. Een flinke type die bejaarde goedaardige veldwachter, die met een tevreden lachje om de lippen, zeer beteekenisvol met één oog knijpt.
Verder verdienen nog vermelding: Het jaarfeest van de Overste van De Loose; De eerste onafhankelijkskreet van Slingeneyer; Eva van Frans Verhas, en De ruiker Margerieten en Het middagslaapje van Jan Verhas, De broederkok van Meerts; dèbut galant van Glibert; des schilders rust van Mej. Meunier; De Gentenaars en Philips de Goede van Gérard; Het vogelorgeltje van Jacobs, en Memmling door Van de Vijver, een jongen kunstenaar die zeer veel belooft.
Onder de natuurschilderingen komen mij de beste voor;
In de Kempen van Baron; In het bosch van Domburg van Mej. Beernaert; Bloemen en fruit van Bellis; De Rozekranskaai te Brugge van Bossuet; In de Oogstmaand te Valière van Chabry; Lentebloemen van De Naeyer; Het span van een steenkolenkoopman van De Pratere; Bloemen van Dupuis; De vaart van Willebroeck te Laeken van Gérard; Kets- of jaagpaarden van Jochanes; Zeegezicht van Lamayeur; De haven van Duinkerken van Musin; De haven van Ostende van Numans, en andere.
De stad Gent is mede zeer eervol vertegenwoordigd:
Van den jongen schilder Van Aise prijken er twee groote doeken, die veel talent verraden. Eene moeder is vol gedachte en zeer schoon van teekening. De kleur, vooral die van het kindje, komt ons minder goed geslaagd voor. Ook diende de uitdrukking op 't gelaat der biddende moeder, van meer geloovig vertrouwen te getuigen. Zijn Christus in 't graf, eene zeer belangrijke studie van teekening, getuigt van eene ernstige en verhevene opvatting der kunst.
Eene bezwering in de Middeleeuwen van Delvin is even- | |
| |
eens een groot tafereel, vol uitstekende verdiensten. Het onderwerp is breed behandeld, wat de figuren scherp doet uitkomen. De liggende naakte figuur, de bezetene, wiens houding ernstige moeilijkheden opleverde voor den teekenaar, is uitmuntend geslaagd. De schilderij van Delvin heeft veel opgang gemaakt.
Tijdtgat zond een groot historisch tafereel, dat veel besproken is geworden. Volgens verscheidenen is het niet op de hoogte van zijne vorige werken. Stellig zijn er vlekken in in aan te wijzen; waar is het, dat de figuren iets stijfs en houterigs hebben en niet den vereischten indruk te weeg brengen, maar ook bevat het veel goeds. De détails zijn trouw historisch; de kleur is levendig en frisch.
De Dag van 't verhoor, van Lybaert, kenmerkt zich door uitstekende hoedanigheden, o.a. door een glansrijk koloriet. Het is naar ons inzien een der beste voortbrengselen van dien begaafden kunstenaar.
Nog verdient in hooge mate vermeld te worden: Titiaan, van Van den Eeden, eene voortreffelijke proef van een nog zeer jongen schilder, die daardoor de spreuk bevestigt: ‘Le talent n'attend pas le nombre des années.’ Verder De morgen van het karnaval van Maeterlinck; Garnizoenssnipperuren van Geens.
Onder de landelijke tafereelen bevielen ons vooral: Boschrijk landschap van Pauli; de pleisterplaats der ruiters van De Bruycker; Een mager ontbijt van De Vos; Koeien in de weide van Geirnaert; In het bosch van Mej. Peeters; Het woud van Verboeckhoven.
De Duitsche, vooral de Düsseldorfsche kunstenaars bezitten bij uitnemendheid het geheim om stille, gemoedelijke tooneeltjes uit het dagelijksche huiselijk leven op het doek te brengen. Hunne genre-stukjes zijn niet grootsch van opvatting, maar getuigen van diepe kennis van het menschelijk hart en gemoed. Dergelijke uitmuntend geslaagde stukjes zijn onder meer: Lappendag van Bokelmann; de Voddenraper van Beinke; Verhuizen van Boser; Dorpscoquette van Vonder Beek; Het rustuur van Leinweber; De hoop des Vaderlands
| |
| |
van Brutts; De Hoeve van Baisch; Vijver in het woud van Dressler en Groote schrik van Jutz, om geen andere te noemen, heerlijke natuurtafereelen, waarin rijkdom van kleur-schakeering met juistheid van teekening gepaard gaat.
Nederland is onder de genre-stukken niet sterk vertegenwoordigd. Ik wil mij bepalen tot het vermelden van Israel's schoone schilderij; Gebed vòór het eten, die een zeer diepen indruk teweeg brengt. Vertrouwend geloof spreekt treffend uit de gelaatstrekken der eenvoudige visscherlieden, voor het sober maal aangezeten. De overgangen der lichttinten zijn met veel kunst aangebracht.
Nog al talrijk zijn de Nederlandsche zee- en landgezichten en andere doeken waarop de natuur is afgebeeld. Tot de merkwaardigste behooren:
Terugkeerende visschersschuiten van Mesdag en een Avond in een dorp van Drente van Mevr. Mesdag; de Spaansche kade te Rotterdam, van Klinkenberg; Ossenmarkt van Bos; In de duinen van Destrée; In de lente van Hoevenaer; Strandgezicht van Koekoek; Een gezicht voor Vere van Schütz; Een warme dag van Stortenbeker, enz.
***
Ziedaar, waarde heer, mijn verslag over de Tentoonstelling. Het zou onbillijk zijn te eindigen zonder een woord van warme dankbetuiging uit te brengen aan den heer Ferd. Van der Haeghen, Secretaris der Koninklijke Maetschappij ter aanmoediging van Schoone Kunsten, aan wiens ijvervolle zorgen wij het welgelukken van het Salon voor 1880 vooral te danken hebben, en aan wien we dus, voor een goed deel, de genotvolle uren verschuldigd zijn, door ons op die tentoonstelling doorgebracht.
Hoogachtend,
XX.
|
|