| |
Het ‘Concert National’ te Brussel.
- 21 Juli. -
In mijne vorige bespreking van den Oorlog heb ik met een enkel woord herinnerd aan de drij buitengewone Nationale Concerten, welke deel moesten maken van het programma onzer Jubelfeesten en waarvan ons gouvernement de inrichting had toevertrouwd aan de brusselsche Vereeniging van het Concert National.
Het geen toen zeker was, is het thans niet meer: integendeel, het Concert National is ernstig bedreigd, niet alleen in zijne gemelde buitengewone feesten, maar, wat erger is, in zijn voortbestaan als echt Nationale instelling.
| |
| |
De worsteling te Brussel is hevig; en, wanneer men nagaat dat het Concert National om zoo te zeggen onze eenige verschansing is in de cosmopoliete hoofdstad, en dat de invloed dien zij als zulkdanig uitoefent op de muzikale begrippen van het brusselsch publiek alles behalve geruststellend is voor onze tegenstrevers; - wanneer men daarbij inziet dat deze Vereeniging in de laatste tijden de ondubbelzinnigste blijken heeft gegeven, niet alleen van hare degelijkheid als korps, maar ook van hare gewichtigheid als strijdend element, dan zal het niemand verwonderen dat zij thans tot algemeen mikpunt verstrekt aan al wat onze nationale richting rechtstreeks of onrechtstreeks vijandig is. - Het Concert National staat sedert eenigen tijd de centraliseerende strekking machtig in den weg, het ordewoord schijnt thans gegeven: die hinderpaal moet weggeruimd: alle doeltreffende middelen schijnen daartoe dienstbaar.
Alle kansen zijn echter nog niet verloren, de toestand is niet hopeloos. Doch thans dienen flink de handen uit de mouwen gerept, om de geheime tegenwerking tekeer te gaan en het goede recht te doen zegevieren. Weerstaat de jonge instelling nog dezen beslissenden aanval, dan zal zij sterker dan ooit uit den slag komen. Deze strijd is voor haar eene kwestie van zijn of niet zijn van blijven, of verdwijnen. - Wachten wij met hoop de gebeurtenissen af.
Dat toch het eerste buitengewoon concert heeft kunnen plaats hebben, dit alleen was reeds eene belangrijke verovering, waarbij een talrijk opgekomen publiek zich met geestdrift heeft aangesloten. Het zoo ruim als prachtig Eden-Theatre, waar het Concert-National dit eerste feest gaf, was onder en boven goed bezet door eene uitgezochte menigte, waaronder men meestal onze jonge toondichters opmerkte.
Deze laatste bijzonderheid zegt wel iets voor de beteekenis van dit Concert, hetwelk onder alle opzichten verdient gerekend te worden bij de groote muzikale plechtigheden van ons Nationaal Jubelfeest.
Na een onvoorziene en eenigzins vrijpostigen uitval van het orkest met de Brabançonne, opende het feest met Willem De Mol's concer-Ouverture, ‘Hulde aan Nederland.’ Fier en zwierig van melodie, welig van orkestratie en levendig van rythmus, maakt dit stuk immer een grooten indruk. Het bewijst dat onzen betreurde Willem niet alleen eene groote ervarenheid in de techniek der kunst bezat, maar dat hij ook een goed, dichterlijk en eigenaardig kunstkarakter aan zijne scheppingen wist te geven. Het werk is geschreven in een breeden begeesterden stijl, die nochtans de eenvoudigheid van middelen niet uitsluit. Het koloriet is warm, de vorm is edel, en de behandeling van het
| |
| |
onderwerp vol fijnheid en eigen vinding; het geheele stemt feestelijk.
Een Concerto voor Piano van Ch. Bériot werd uitgevoerd door den componist zelven. Dit werk is eigentlijk... geen werk; het heeft al de gebrekkige eigenschappen eener oppervlakig voorbedachte pianisten-improvisatie! Zonder belang als orkestrale behandeling, en evenzeer als onderwerp.
Indien men door Concerto verstaan wil: een stuk dat den virtuoos toelaat zijne technieke vaardigheid te doen gelden, dan is De Bériot's werk een goed concerto, want fouten tegen de zoogezegde harmonie lieten er zich niet in bespeuren. Daarentegen kwamen de instrumentale zwarigheden, excentriciteiten en... platheden allerbest uit. Wat den virtuoos aangaat: il chasse de race; hij is een beschaafd muzikant, een fijn artist, met gevoel en echten kunstzin begaafd; daarvan getuigde zijn schitterend, zwierig en smaakvol spel. Ook, de bijval dien hij (niet zijn stuk, hoop ik) verwierf, was wel verdiend.
Hierna zong de heer Warot een aria uit het zangspel van K. Hanssens: Le Siège de Calais. Zonder eene veropenbaring te zijn op het gebied der dramatische muziek, mag dit werk, beoordeeld naar het voorgedragen fragment, beschouwd worden als eene belangwekkende bijdrage tot het genre Opera, zooals dit over vijf-en-twintig jaren werd beoefend. Het onderscheidt zich door zuiverheid van stijl en een warm koloriet. Den lof maken van den heer Warot is overbodig; weinige zangers die hem evenaren zoo voor den malschen gloed zijner prachtige stem, als voor de uitdrukvolle fijnheid zijner voordracht.
Het Tweede Deel van het feest begon met den Kermisdag, eene symphonie van onzen reeds zoo gunstig bekenden Jan Blockx. Dit werk, dat eenige maanden geleden, voor de eerste maal te Hamburg ten gehoore werd gebracht en thans, met eenige veranderingen, voor 't eerst in België uitgevoerd werd, was, als omvang en ook als onderwerp, het voornaamste nummer van het programma. Een zeer belangwekkend gewrocht, inderdaad.
Het omvat in éénen kader drij Vlaamsche tafereelen, voor groot orkest, onderling verbonden door het hoofddenkbeeld dat in zijnen titel besloten ligt. Het eerste tafereel, De vroege morgend, schetst het aanbreken van den dag, niet nagegaan van uit het verster der slaapkamer, maar bijgewoond in het wijde openveld, - niet door een dichter, maar door een ganschen zwerm bontgesmukte en romantisch begeesterde herders en herderinnetjes: c'est une idylle... - Van af de eerste maten ruischt er zacht uit eene onbestemde wemeling van het snaarkwartet, een apassionata liefdethema, niet zeer eigenaardig van vorm maar
| |
| |
daarom niet ontbloot van uitdrukking. Dit thema, evenals het blijzinnig kermissujektje dat een weinig later verschijnt in de altos, is in allerlei vormen door heel het werk geweven, en m.i. niet altijd doelmatig, niettegenstaande de onbetwistbare orkestrale kennis waarmede het bewerkt is. - Stillerhand krijgt de kleur van 't orkest eene meer bepaalde tint, en een vinnig dialoogje tusschen violen en cellos brengt plotselings leven in de wemeling; dat begint aangenaam te wriemelen, en mocht zulks volgens mij wel wat langer doen. Er tintelt daar een lief vlammetje, waaraan het liefdemotief schielijk vuur vat, om zich met geweld op den voorgrond te plaatsen. Heel het orkest wordt onweerstaanbaar medegesleept in den slotzin van het thema, die den overgang maakt naar het Allegretto pastorale.
Hier is het kermissujekte voor goed aan de beurt; vlug van zwier, ontwikkelt het zich zeer eigenaardig in eene oneindigheid van woelige uitgalmingen. Ontbreekt het den herdertjes wellicht aan flink humor, de herderinnetjes hebben vrolijkheid te koop. De muziek van Jan Blockx is over 't algemeen een beetje vrouwelijk: ietwat sentimentaal zonder veel diepte; over het geheele stuk hangt iets opgeruimd landelijks, iets onschuldigs, dat zeer aangenaam stemt, maar geen blijvenden indruk achter laat. - Een breede vurige opwelling van het liefdethema sluit dit eerste gedeelte, dat op zich zelve beschouwd, wel wat te kort is; het tafereel is veeleer eene schets. Het Allegretto, tegenovergesteld aan den aanhef en het slot, is, van een zuiver muzikaal standpunt beoordeeld, wat te veel uitgebreid; dat maakt de bijzaak te belangwekkend. Van een algemeen standpunt beschouwd als opvatting heeft het daarentegen geen gewicht genoeg, en schijnt enkel een voorwendsel om het liefdethema tweemaal met muzikaal effekt te kunnen plaatsen. Het denkbeeld, dat den toondichter klaarblijkelijk tot grondslag heeft gediend, is m.i. niet zeer doeltreffend uitgewerkt: er is geen crescendo van gevoel, en de finale uitstorting mist hare oorzaak, even als de eerste zonder reden schijnt.
Het tweede tafereel is getiteld: Ter Kerke! Het vangt aan met een eigenaardig thema in contemplatieven vorm, voorgesteld door de basviolen con sordini, hetgeen wèl gelijkt op een orgel-prélude bij middel van het grondspel. Het effekt daarvan is zeer doeltreffend: dat stemt rustig en afgetrokken. De orgelkleur die Blockx betracht heeft in het daaropvolgend koraal, is minder goed gelukt: zóo klonk nooit een kerkorgel. De hoornen b.v. vereenzelvigen zich hier geenzins met de overige speeltuigen, er ontbreekt homogéneïteit in de zamenkoppeling dier timbers; wellicht is de wijze van koppelen daar voor iets tusschen.
| |
| |
Het grondspel herneemt zijn log vloeiend thema, dat ditmaal in imitatie overgenomen wordt door altos en violen; eene tweede stroof van de koraal volgt hierop, en leidt tot eene gelukkige combinatie dier twee sujekten. Dat gaat zoo voort gedurende eenigen tijd. De algemeene kleur van het orkest in heel dit tafereel ware wel wat soberder te wenschen; er is te veel licht, te veel zonneschijn tusschen dat alles, het teekent zich niet genoeg af tegen de andere deelen. om al den indruk te kunnen maken die er door betracht is. Zeer waarschijnlijk ligt dit nog meer aan het harmonieke koloriet, dan aan de eigentlijke timbertinten. Het liefdethema komt hier terug als een dringend gebed, dat zeer hartelijk opwelt maar aan innigheid ontbreekt. De gemoedelijke zet voor drij cellos, uitmuntend van warmte, valt teenemaal buiten den kader van het tafereel, het gedacht is daar wel verre van de kerk zoo niet van God. Wat vooral verwonderlijk en aanmerkenswaardig is, het liefdethema ontwikkelt zich hier in eene veel levendiger kleur, met eene veel zwierigere fantazie dan in het voorgaande tafereel, en het eerste orgelmotief heeft goed daaronder te komen brommen, die indruk is profaan. Eene combinatie van de drij themas waarop dit tafereel zich beweegt - combinatie die als contrapuntische werking zeer goed mag heeten maar haar bedoelde massief mist - leidt naar eenen breeden schitterenden uitval van het orgel in grootspel, doorvlochten met harpenakkoorden; daarboven komt ten slotte plotselings het kermisdeuntje schateren met uitbundige dartelheid. - Als muzikaal werk is dit tweede tafereel zeer schoon al heeft het als gedacht niet veel bijzonders; het bewijst eene zeldzame wetenschap der orkestratie.
Het derde tafereel, Ter kermis! is verreweg het beste, als onderwerp, als opvatting en als behandeling. Het heeft nochtans het gebrek niet juist geproportionneerd te zijn, doordien het te veel onderafdeelingen behelst, welke allen eene min of meer groote beteekenis verkrijgen in het geheele, en daardoor den algemeenen indruk verzwakken. Het is een tafereel waarin verschillige tooneelen voorgesteld worden, die, onder een muzikaal oogpunt, allen onafhankelijk zijn van elkander, hoewel onderling verbonden door één zelfde denkbeeld: Kermis.
Het vangt aan met een vlugslingerende scherze op het kermissujetkje. dat los en luchtig zich thans teenemaal op het voorplan plaatst. Het liefdethema vertoont zich nogmaals. Eene vrij lang volgehoudene afwisseling van trager en sneller tijdmaten, naarvolgens het liefde- of het kermismotief aan het woord komt, gevoegd bij het periodieus terug komen van dezelfde uitgalmingsformulen, geeft aan dit gedeelte een
| |
| |
eenigzins gerekt voorkomen; de gestadige crescendo van klank waarin het behandeld is, en die zich besluit in het Drinkliedeken, is onmachtig om dit effekt geheel weg te nemen.
Dit Drinkliedeken is een echt pereltje, zoo van vorm en stijl als van orkestratie. Boertig is het niet, maar lief en luimig; men is wèl op den buiten, doch men zingt en drinkt er deftig. Het stukje is vol leven en zwier, die stillerhand uitgelatenheid worden, om eindelijk zich te herscheppen tot eene luidruchtige uitspatting van vreugde. De Scherzo herneemt wederom, met het gekende sujektje dat afwisselt met het liefdethema; eene vluchtige herinnering aan het oud vlaamsch volkslied: Er ging een paterken langs den kant komt dit plotselings afbreken, maar met een nieuw vuur en hartstochtelijker dan ooit schiet het grondmotief op in toenemend accelerando, om eindelijk neder te komen op de Wals die, woelig en woest van zwaai, een nieuw tooneel voor den geest van den aanhoorder komt tooveren. Dit alles is zeer gelukkig.
Die Wals is lief en eigenaardig gedraaid alhoewel misschien een beetje onsamenhangend als vorming. Hierna komt het Paterken op het voorplan, en het orkest zwiert zich los in een luchtigen rondendans; deze schuift nochtans weer terstond op den achtergrond, om plaats te maken voor het liefdethema, dat hier gezamentlik met de Wals, zijn laatste woord komt doen. Bij tusschenpozen verneemt men nog gedurende eenigen tijd in de verte eenige fragmenten van het kermismotief en van het volksliedje, en alles verdwijnt stil en onmerkbaar als een droombeeld.
Wat wij te vergeefs in het nieuwe werk van Blockx hebben gezocht, is een effekt dat aangrijpt, een zet die medesleept. De uiterste kieschheid der orkestratie en de uitnemende frischheid der harmoniën verschoonen zeker veel, maar zijn zij wel voldoende om de ontbrekende warmte in de doordrijving van een thema te vergoeden? Te meer, meest al de vormen zijn er klein; daarvan het grillige, van contrast ontblootte effekt dezer tafereelen, en de brokstukken-indruk dien men ervan mededraagt.
Wanneer wij dit nieuw werk beoordeelen van het standpunt der voorgaande voortbrengselen van Jan Blockx, dan dient er althans een merkelijke vooruitgang te worden aangestipt, niet zoozeer nog als opvatting dan wel als behandeling. Blockx heeft gewonnen in de breedte, moge hij nog zooveel winnen in de diepte.
De twee stukjes voor piano-solo: La ronde de nuit en Le courrier,
| |
| |
uitgevoerd door Ch. De Beriot, hebben nog al effekt gemaakt dank aan de fijne vertolking.
Tot slot van het feest volgde de Cantate: Camoens, van De Pauw, een werk voor groot orkest, koren en soli, bekroond in den prijskamp van Rome in 1879. De orkestratie van dit werk heeft niets buitengemeens, en de vorm nog minder. De koren maken uitzondering, enkelen zijn vol effekt, bijzonder het groot mannenkoor, hetwelk dan ook met een buitengewonen samenhang en eene ongemeene fijnheid van schakeeringen werd uitgevoerd. Ook de soli zijn niet zonder goede hoedanigheden onder opzicht van behandeling. Zij werden gezongen door Mej. Botman en M. Warot. Mej. Botman heeft eene heldere gloedrijke stem, en hare voordracht is vol gevoel.
In afwachting van het tweede Concert National roepen wij een Goedheil toe aan al wie bijgedragen heeft tot het welgelukken van dit merkwaardig feest. Een hartelijk bravo! aan het orkest, dat zich, voornamelijk in het werk van Blockx, op eene zeldzame hoogte heeft getoond, en inzonderheid aan zijn leider, Hendrik Waelput, de Vaandrig der nationale toonkunstbeweging in de cosmopoliete hoofdstad.
Edward Keurvels.
|
|