‘Ja, Milord,’ antwoordde Francis met bescheiden toon; ‘mijne ouders leefden in welstand, en ik was zoo gelukkig dit gunstig toeval voor mijne opvoeding te kunnen benuttigen. Volgens hunnen wil hadde ik de rechten moeten studeeren.’
- ‘Bezit gij eerzucht?’ vroeg de lord.
- ‘Gelijk alle jonge lieden,’ antwoordde Francis.
- ‘Dat is geen antwoord op mijne vraag,’ wederlegde de andere. ‘Spreek openhartig: wat wilt gij worden?’
- ‘Ik zou wenschen mijne studiën te kunnen voltrekken, om dan eene kleine plaats bij de gerechtshoven te bekomen. Dit zou volkomen mijne wenschen bevredigen.’
- Ah, gij wilt rechter worden! ‘riep de lord met eenige hevigheid. Gij wilt de misdadigers vervolgen, de rechten der maatschappij verdedigen en beschermen? Dat is een schoon beroep, eene edele eerzucht, die bevredigd worden moet.
- ‘Hoe, Milord!’ riep de verbaasde, ‘uwe goedheid...’
- ‘... Zal uwe bescheidenheid gelijk komen. Gij verstaat mij toch,’ zegde de lord met grooten ernst. ‘Ik zie dat gaarne, als een jong mensch bescheiden is. Het is een groote deugd weinig te spreken en een geheim te kunnen bewaren, het zij belangrijk of niet!’
- ‘Ik zal mij altoos beijveren, Milord, aan deze billijke aanspraken te beantwoorden,’ antwoordde de jonge man met eene diepe buiging.
- ‘Zoo, vaarwel dan voor vandaag,’ zegde de voorname heer, ‘verlaat uwe woning en trek naar Londen. Deel mij echter dadelijk het nommer van uw huis meê. Tot overmorgen, dan zult gij nader van mij weten.’
Met deze woorden die van eene welwillende handbeweging vergezeld waren, verliet de beschermer zijnen beschermeling.
Den tweeden dag bekwam Francis eene plaats die ver boven zijne verwachting was, en te gelijker tijd drie bankbriefjes, elk van honderd pond, als geschenk. Hij ijlde dadelijk tot Lord L. om hem te bedanken.
- ‘Spreek mij nooit van dankbaarheid,’ viel hem echter deze met heftigheid in de rede. Raak nooit in uw leven deze