Ziehier overigens hoe de Nieuwe Rotterdamsche Courant - die hierin voorzeker de tolk is van geheel het kunstlievend en kunstkennend publiek - zich over het werk en over de uitvoering uitdrukt:
‘.... Wij hopen deze Antwerpsche zangeres (Mevr. De Give) meermalen in onze concertzalen te ontmoeten. Haar orgaan is buigzaam, deugdelijk ontwikkeld en schoon van timbre, terwijl zij in hare voordracht, die warm en innig, en toch gekuischt is, de gave bezit van meesleepen.
Dit laatste mocht inzonderheid blijken uit de wijze waarop zij zich kweet van de zware taak, èn muzikaal èn dramatisch, welke Benoit haar oplegde met zijne Joncfrou Katelyne. Ziedaar toch eene figuur, aan welke dichter en componist in een kort bestek de heftigste en teederste hartstochten te vertolken gaven, welke het menschelijk gemoed beroeren kunnen. Nòg bloedt de wonde versch, door Artevelde's moordenaars geslagen in het hart van zijne weduwe; nòg draagt haar kroost het rouwkleed - als diezelfde woestelingen, die haren echtgenoot ombrachten, bij haar aankloppen om hulp: hulp voor het benarde vaderland. Wat zal zij doen? - Zij ziet opnieuw den gruwel vóór zich: zij ziet den Ruwaard vallen, zijn lijk door het razende gepeupel langs de straten sleuren - en zij vraagt of Gods wrake dan nog niet neergedaald is op der schuldigen hoofd.... Maar straks wellen zachtere aandoeningen haar uit het hart. Zij leeft terug in de herinnering van hare jeugd en haar geluk-
‘O arme, arme Katelyne!
Uw jeugd was als de Mei vol zangen en gebloemt;
‘De Schoone’ werdt ge in 't land genoemd;
En hij, de Vroede Man, de wereld door beroemd,
Hij kwam tot mij, hij werd de mijne....
Wat was hij vroom! wat was hij schoon!
Een Koninginne heeft een troon,
Maar om den hals geen arm beschermend als de zijne!
.....................
‘En aan die heugenis komt zich de diepe stem van Roeland paren - Roeland, de groote stormklok, Vlaanderen's zonen oproepend in 't geweer. Dan zwijgt in haar de wrok. Door Artevelde's schim voelt zij zich omzweven. Het is voor Vlaanderen, het is voor Gent. ‘Kom,’ roept zij uit, ‘kom heen, mijn kroost, kom hulpe schenken! Vergeet zijn moordenaars!’ - En met haar kinderen gaat zij heen, om haar juweelenschat ten offer te dragen voor het land, dat zoo vreeselijk zich aan haar vergreep, maar dat toch haar vaderland bleef.
Om een dramatisch tooneel als dit op eenigszins bevredigende wijze te kunnen vertolken, dient eene zangeres toegerust te zijn met niet alledaagsche gaven van begrip en uitdrukking. Zoowel in het eene