De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 10
(1880)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 145]
| |
Een vrouwenhart
| |
[pagina 146]
| |
Niettemin werden de beide meisjes een weinig meer terughoudend in hunne vertrouwelijkheden, omdat Georges, die al de gewenschte hoedanigheden in zich vereenigde, op elk van haar een gelijken indruk had gemaakt. Het gebeurde dat Mary eenige weken bij eene bloedverwante ging doorbrengen, en toch werden George's bezoeken daarom niet zeldzamer; dat ware genoeg geweest om bij 't publiek de vermoedens die men reeds had te bevestigen, zoo deze vermoedens niet reeds tot zekerheid waren overgegaan. En toch, ofschoon Georges zich dikwerf met Elisabeth alleen bevond, toch kwam het niet tot eene verklaring. Deze toestand bracht het meisje een weinig in verlegenheid, die, om zich eene houding te geven, over hare vriendin sprak, en zulks met welverdienden lof. Verscheidene malen scheen Georges op het punt te spreken; doch hij aarzelde, hij stamelde, en eindelijk had hij nog niets gezegd toen Mary terug naar huis kwam. Intusschen koesterde Elisabeth in haar brein de lachendste plannen voor de toekomst, en God weet, - en de duivel misschien ook een beetje, - hoeveel verrukkelijke beelden elkander voor hare oogen opvolgden. Eenige dagen na hare terugkomst kwam Mary bij Elisabeth in hare kamer, en verzocht haar den brief te lezen dien zij zooeven had ontvangen, terwijl zij zelf over deszelfs inhoud met haren vader spreken ging. Die brief was van Georges: ‘Mejuffer Mary, zegde hij daarin, twintig maal heb ik aan uwe goede vriendin Elisabeth willen spreken, over de gevoelens die mijne ziel vervullen, en twintig maal is het woord mij op de lippen blijven hangen. Ik wilde haar verzoeken mijne voorspreekster bij u en uwen vader te wezen; ik neem thans de vrijheid aan beiden te schrijven. Ik heb u lief, Mary, en al het geluk dat ik droom, is dat ik het met u moge deelen... enz., enz.’ Ik zal het niet beproeven de droevige verbazing, de bittere droefheid, de diepe ontmoediging af te schetsen, die zich bij deze lezing van Elisabeth's hart en geest meester maakten. Duizend ontwerpen kwamen haar voor den geest en werden | |
[pagina 147]
| |
opvolgentlijk verworpen. Eindelijk hield zij zich aan het edelste ontwerp van allen: zij kwam bij haren voogd en vond er Mary gansch in tranen. - ‘Mijn kind, zegde haar de grijsaard, Georges is een eerlijk en gedistingeerd jongmensch, en ik zou er trotsch op zijn hem mijnen schoonzoon te noemen; doch hij is even arm als gij. Ik ken al de schoone en edele begoochelingen, waarmeê gij mij antwoorden kunt, en het zou mij wel leed doen indien gij deze illusiën niet meer hadt; doch ik, uw vader, ik heb het recht niet meer ze te hebben. Zoohaast Georges eene beneficie hebben zal, dat hij als predikant eener parochie zal aangesteld wezen, hoe gering ook de opbrengst moge zijn, dan zal ik hem met genoegen uwe hand schenken. - ‘Mijn lieve voogd’, sprak Elisabeth, ‘of liever mijn tweede vader, Mary en ik zijn twee gezusters, en ik wil, ik moet mijn fortuin met haar deelen.’ - ‘Lief kind’, zegde de vader, ‘ik ben u oneindig dankbaar voor dat edelmoedig gevoel; ik begrijp het, ik vind het schoon, en mogelijk zou ik mij tot zekeren graad niet tegen de uitwerkselen uwer edelmoedigheid verzetten, indien ik uw voogd niet was; maar gij begrijpt dat het, met dezen titel, voor mij de oneer wezen zou, indien ik u een dergelijk gebruik van uw vermogen liet maken; want gij kunt niets doen zonder mijne volmacht. Laat ons dus daarover niet meer spreken. Georges en Mary zijn jong, zij kunnen wachten: de ware liefde is als de wijn, die wint met rijp te worden en eenige jaren flesch hebben moet; hunne liefde zal er niet te slechter om wezen als zij een jaar vijf-zes hart heeft wanneer de bruiloft aankomt.’ De voogd was onbeweeglijk. Elisabeth hadde liever al met eens het offer gebracht waartoe zij besloten was. Nogtans verliepen er meer dan twee jaren vóor dat Georges eene pastorij konde bekomen. Meer dan eens vernieuwde Elisabeth heur aanbod; doch zonder goed gevolg. Mary's vader viel krank en stierf. Elisabeth vond bij Georges en bij Mary denzelfden tegenstand... Doch, door een onverhoopt toeval, bood lord ***, die zich herinnerde dat zijn | |
[pagina 148]
| |
vader en die van Georges twee oude vrienden geweest waren, hem eene belangrijke positie, waartoe de benoeming hèm behoorde. Die gelukkige wending van het lot kwam ten overvloede de wenschen onzer twee gelieven vervullen, die niet langer meer wachtten in 't huwelijk te treden. Elisabeth deed zich een schoon huis bouwen naast dat van den nieuwen predikant. Zij wees zonder gemaaktheid al de huwlijksvoorstellen, die haar gedaan werden, van de hand; aan dezen vond zij dit gebrek, en aan genen die ondeugd; de een was te schoon, een ander te leelijk; deze had een te boos vernuft, gene had er in 't geheel geen; was de een te mager de andere was te vet, enz., zoodanig dat zij ‘jonge dochter’ bleef. Georges en Mary kregen verscheidene kinderen; Elisabeth gaf zich gansch over aan de zorg om ze op te voeden; zij had er altoos ten minste één bij zich in huis, en de kinderen meenden dat zij twee moeders hadden: mama Mary en mama Elisabeth. Voor Mary en voor Georges was Elisabeth eene geliefde zuster, die alles voorzag, alles regelde, en de lichte wolkjes opklaarde die bijwijlen den horizon van het volmaaktste geluk verdonkeren. Door overmaat van grootmoedigheid on zielsverheffing maakte Elisabeth zich hare zelfopoffering tot een geluk. Zij had Georges bemind, zij aanbad hem; maar zij bracht haar leven door bij hem; maar het was toch aan haar dat hij al zijn geluk verschuldigd was; want zij had in 't geheim dat beneficie aangekocht, welk hem in staat had gesteld Mary te huwen; zij wijdde zich geheel en al aan hem. Nooit, gedurende vijftien jaren had zij een enkel oogenblik haar innig zielsgevoel verraden; nooit liet zij hare liefde de grenzen overschrijden die zij haar had voorgeschreven; nooit zelfs gevoelde zij heimelijke voldoening over eenig geschil of eenige koelheid tusschen de beide echtgenoten. Verre van daar, zij bracht dan weer liefde en vrede in 't gezin; zij werkte met zorg aan 't geluk van hem dien zij beminde; zij wist hem Mary te behouden zooals zij hem die gegeven had; zij voelde zich gelukkig over de zeldzame schoonheid van Georges' | |
[pagina 149]
| |
vrouw, en zoo enkele hoedanigheden aan Mary ontbraken, dan begon zij 't derwijze aan boord te leggen dat Georges er niets van merkte; daarna deed zij al het mogelijke om Mary deze nieuwe volmaaktheid te doen aanwerven. Haar grootste genoegen was: tegenover het jong huisgezin de rol der Voorzienigheid te spelen. Hoevele vernuftige uitvindingen, hoevele eerlijke intrigues, om aan de wezentlijking van Georges' kleinste wenschen of verlangens waarschijnlijkheid bij te zetten! Denzelfden ijver toonde zij in het vervullen der begeerten van Mary, omdat dààrdoor een weerglans van geluk op Georges overging. Na verloop van vijftien jaren viel Georges gevaarlijk ziek. Elisabeth wist wat er te veel in hare droefheid was te verbergen, zooals zij de overmaat harer liefde had weten verborgen te houden. Zij dacht alleen aan hem. Ondanks den ijver en de teederheid harer zorgen, nam zij zich in acht dat in dit opzicht Mary altoos, althans in schijn, boven hààr uitblonk; Georges zou erdoor geleden hebben te zien dat een ander méér bezorgdheid voor hem had dan zijne vrouw, die hij aanbad. In weerwil der wenschen, der gebeden, der zorgen, toch stierf Georges. - Eerst dàn, voor de eerste en eenige maal, gaf Elisabeth den vrijen teugel aan hare liefde. Mary weende met hare kinderen in eene nevenkamer. Elisabeth waakte alleen bij het doode lichaam van Georges, bij het licht der aangestoken waskaarsen. Zij ontblootte het roerlooze en kalme aangezicht des dooden: - ‘Georges, zegde zij, voor de eerste maal zeg ik het u vandaag... ik bemin u!... ‘Nu gij dood zijt, zal het voor mij een troost wezen u te vervangen bij diegenen die gij op aarde lief hadt. Uwe ziel zal ons mogen komen bezoeken en gij zult ons altoos terugvinden zooals wij om u heen waren. Ik zal datgene verrichten wat gij al stervend hebt betreurd niet te kunnen doen... Ik ben uwe vrouw niet geweest noch uwe minnares; gansch uw leven zijt gij onbewust gebleven van de teederste liefde die ooit een vrouwenhart heeft bezield. En toch, toch ben ik uwe weduwe.’ | |
[pagina 150]
| |
Dan drukte zij eenen kus op de kille bleeke lippen van den doode. De eenige liefdekus dien zij ooit gegeven had. Zij hield woord; zij bleef met Marie en met de kinderen van Georges; zij nam den rouw met de familie, maar zij behield hem nadien en bleef hem gansch haar leven dragen. Het was haar meer dan een troost, het was haar een geluk de plaats van Georges te bekleeden bij diegenen welke hij had bemind; zij omringde Mary met zorgen en voorkomendheden. Eenige jaren later dacht Mary aan 't hertrouwen. Een oogenblik gevoelde Elisabeth eene geheime vreugde, denkende dat zij voortaan de eenige weduwe van Georges wezen zou, doch dan kwam zij tot hare verhevene zelfverlooching terug: zij wilde niet dat de vrouw welke Georges had bemind zijner onwaardig worden zou, zelfs na zijnen dood; zij deed aan Mary begrijpen dat eene vrouw slechts éénmaal met waardigheid vrouw en weduwe zijn kan; dat zij, die de vrouw van Georges was geweest, dat de moeder van Georges' kinderen nooit zijnen naam verlaten moest; nooit een anderen man in hare armen ontvangen; nooit in haren schoot andere kinderen dragen moest, welke niet de kinderen van Georges zouden zijn. Mary stierf de eerste. Elisabeth deed haar bij haren man begraven. Zij bleef de moeder, de eenige moeder van Georges' kinderen; zij huwde ze uit en stelde ze in hun huishouden. Daarna verzekerde zij hun haar gansch vermogen; dan wachtte zij den dood af, die haar met den man moest vereenigen die hare eenige liefde was geweest; en wanneer zij, omringd door de kinderen en kleinkinderen van Georges, die bij haar doodsbed knielden, hare ziel zich van haar lichaam voelde losmaken, dan liet zij zich enkel deze twee woorden ontglippen: ‘Eindelijk... Georges!...’ En zij stierf, met den glans der hoop en der vreugd op het gelaat.
September, 1879. Reymond. |
|